jaren gaf men den leerlingen jaar in jaar uit, het genot om zich te oefenen in de kunst van snelschrijven, bij de voorlezingen over de verschillende vakken van onderwijs die altijd op dezelfde wijze en met dezelfde toelichtingen werden voorgedragen en waarbij de student volstaan kon, met op te schrijven wat hij uit den mond des professors had opgevangen en dit later weder in het ‘net’ over te schrijven. Toen echter de stoombooten de trekschuiten begonnen te vervangen en het gazlicht in de plaats der smeerkaarsen trad, werden ook de ‘altergraue’ dictaten, hoe krampachtig ook vastgehouden, door den tijdgeest verbannen en eene andere, met den voortgang der wetenschappen overeenkomstige leerwijze, gevolgd, die minder droog en dor voorgedragen met meer liefde en effect beoefend werden, wat inzonderheid bij de wiskunde wel noodzakelijk is. Aanvankelijk meenden wij in den leiddraad des heeren Burger, eveneens een dictaat te zien, doch eene vlugtige inzage overtuigde ons, dat het meer weg had van een uittreksel, hetzij van een of ander werk, hetzij van eigene schepping, waarbij mondelinge verklaring en toelichting noodzakelijk is. De schrijver bekent eerlijk Dr. A. Wiegand's Grundriss der Mathemathischen Geographie gedeeltelijk gevolgd te hebben en hiertoe aangespoord te zijn, door de verpligting hem opgelegd tot het geven van een tweejarigen cursus in de Cosmographie aan de koninklijke akademie te Delft. Wij hebben dus hier vóór ons, een korten leiddraad, ten gebruike bij het onderwijs in het eerste studiejaar, die ons wel doelmatig voorkomt, doch waar op de eene plaats te veel kennis bij den leerling vereischt, en op de andere plaats weder te weinig verondersteld wordt, doch ook in dezen is ‘in medio tutissimus ibis’ niet altijd gemakkelijk te treffen. Het Ve Hoofdstuk maakt hierop eene uitzondering en voldeed ons zeer. Iets meer hadden wij verwacht
van het VIIIste Hoofdstuk, inzonderheid van de asteroïden en kometen, bij welk laatste onderwerp de schrijver had kunnen aanhalen, dat de meening door sommige sterrekundigen geopperd, dat alle planeten eenmaal kometen geweest zijn, sedert de met Tycho-Brahe een' aanvang genomen hebbende waarneming, volkomen bevestigd is geworden, alsmede dat gelijk de planeten zich meer en meer van de zoe verwijderen, zich ook de banen der kometen vergrooten,