| |
Verslagen en mededeelingen der Koninklijke Akademie van Wetenschappen. Afdeeling Natuurkunde. Elfde Deel. Eerste Stuk. (Te) Amsterdam, (bij) C.G. van der Post, 1860. Prijs ƒ 1,20.
Het valt niet te ontkennen, dat men nu en dan nog al eens iets hoort aanmerken op het werk en de verrigtingen der bovengemelde akademie, en vooral dat er zich onder hare leden, mannen bevinden, die niet meer op de hoogte van hun' tijd staan, of het lidmaatschap van dat wetenschappelijk ligchaam niet aan hunne erkende kundigheden, maar alleen aan voorspraak en gunst te danken hebben.
Wij zijn echter hier niet geroepen een oordeel daarover uit te spreken, maar willen veel liever wijzen op daadzaken, door uitstekende mannen geleverd en nêergelegd in de mededeelingen, die wij de eer hebben in deze bladen aan te kondigen. Wij zouden niet vrij te pleiten zijn van verwaandheid, indien wij ons als een autoriteit wilden beschouwd zien, ook al wezen wij met den vinger alle gebreken aan, die nog in menigte aan dat ligchaam te ontdekken zijn en wij houden ons overtuigd, dat, zoo niet allen, dan toch de meeste leden eene billijke teregtwijzing even gaarne,
| |
| |
ja welligt nog liever ontvangen dan eene geveinsde vleijerij, zoodat wij dus van hunnen kant (omdat wij met hen niet instemden, ofschoon wij voor eenigen hunner veel achting koesteren) geene boosaardige repliek verwachten, eindigende met de woorden van een' ergens opgemerkten briefschrijver aan het publiek: ‘ik vind mij verpligt met u te breken!’ Zoo iets toch verraadt onkunde, onwellevendheid en waan-wijsheid! Doch ad rem!
Behalve het gewone proces-verbaal, de vermelding van een aantal ingekomen brieven, stukken en verhandelingen onder den gewonen vorm, wordt ons het vervolg op het verslag over de verzakking te Nijmegen, gegeven door F.W. Conrad en J.P. Delprat, hetwelk door belanghebbenden wel verdient te worden opgemerkt, daar door de juiste waarnemingen en de uitkomsten van de waterpassingen bewezen is, dat het hier alleen geldt eene ontstane holte, die ingezakt is, en tot heden nog niet geheel is opgevuld. Belangrijk is verder een rapport van den Ingenieur van den Waterstaat J.F.W. Conrad, ter zake van een onlangs te Nieuwediep gedaan onderzoek, naar de uitwerking van middelen tot wering van den paalworm. Dat onderzoek heeft echter weinig bevredigende uitkomsten opgeleverd, met de vernisachtige compositie van P.C. Claasen te Amsterdam, alsmede met het anti-insectenvernis van L. Hartog te Rotterdam, terwijl ook de proefneming met de metaal-verw van P.C. Claasen en het bezigen van het West-Indische mambarklakhout niet aan het oogmerk beantwoorden, daarentegen worden de proefnemingen met creosoot, als vrij voldoende opgegeven. Het is te wenschen dat hierdoor het middel gevonden is, tot wering van een insect, dat wel is waar ook zijn nut heeft, maar des al niet te min aan onze zeehavens enz. onberekenbare schade kan veroorzaken. Zeer lezenswaard is het door den heer van Geuns voorgeslagen verslag over een exposé de la Méthode d'investigation pour constater la loi de la croissance dans les animaux van F. Liharzik, geneesheer aan het door Dr Gölin te Weenen gestichte kinderhospitaal, terwijl de heer Liharzik reeds vroeger zijn werk: das Gesetz des menschlichen Wachsthumes und der unter der Norns zurüchgebliebene Brustkorb als die erste und wichtigste Ursache der Rhachitis, Scrophulose und Tuberculose. Wien 1859, aan de academie had toegezonden.
| |
| |
De heer L. meent namelijk eene wet van den groei des menschelijken ligchaams gevonden te hebben en heeft zich nu, behalve tot vele geleerden der verschillende werelddeelen, ook tot de afd. Natuurkunde der Academie gewend, om medewerking, tot het doen van metingen en onderzoekingen. Behalve deze onderzoekingen, aangaande de wetten van den groei des menschelijken ligchaams is de heer L. nog eene andere rigting toegedaan, waarin hij meent dat de door hem gevonden wet van toepassing kon zijn op de dieren in het algemeen en op planten. Volgens den verslaggever stelt hij zich voor, het meten der planten, te beginnen voor zoover daartoe de gelegenheid in zijn eigen tuin zich aanbiedt, en heeft hij het besluit opgevat, dezen arbeid voort te zetten, tot dat hij er in geslaagd zal zijn, de wet van groei die hij voor den mensch gevonden heeft, hiermede in overeenstemming te brengen, of wel van deze reeks van onderzoekingen een nieuwen regel te vinden. Daar hem evenwel in zijne woonplaats te Weenen, de gelegenheid ontbreekt, om de toepassing van de wet van groei voor dieren en wel bepaald voor paarden te bearbeiden, roept hij de hulp van geleerde vereenigingen in, opdat zij door haren invloed, de eigenaars van paarden zouden uitnoodigen, de verlangde waarnemingen en metingen te doen. Hij doet een en ander vergezeld gaan van een uitvoerig berigt omtrent de wijze van onderzoek, die gevorderd wordt om de wet van den ligchaamsgroei der paarden te leeren kennen en een tabel met verschillende hoofden, die tot grondslag zoude dienen bij de verzameling der aangenomene feiten. Ten gerieve onzer lezers, die gewis met ons een levendig belang in deze zaak stellen, zijn wij zoo vrij de bedoelde tabel, zoo als ons die wordt aangeboden, over te nemen, opdat welligt daardoor nog meer bekendheid en alzoo ondersteuning en medewerking ook buiten de omgeving der Academie gegeven worde. In deze tabel moet dan worden opgegeven alles wat betrekking heeft:
1o. | Tot de beschrijving van het dier, het geslacht, het ras, de kleur, den bouw enz., alsmede de bijzonderheden omtrent de ouders waarvan het dier geteeld is. |
2o. | De dagteekening der meting. |
3o. | De leeftijd van het dier, uitgedrukt in weken en dagen. |
| |
| |
4o. | De graad van voeding naar een vierledige onderscheiding. |
5o. | De lengte van den kop, gemeten van de kruin tot de tandkas der bovenkaak. |
6o. | De omtrek van de borstkas. |
7o. | De hoogte van het ligchaam. |
8o. | De lengte van het ligchaam. |
9o. | Het aantal polsslagen bij gezonden en rustigen toestand. |
10o. | De wijze van voeding, hetzij met melk, hetzij met stalvoedering, hetzij door grazen in de weide; waarbij tevens naauwkeurig moet opgegeven worden de opeenvolgende doorbreking der melktanden. |
11o. | Aanmerkingen betreffende de diagnostiek van ziekten, abortus en andere belangrijke verschijnselen. |
Volgens den heer van Geuns, behoort de medewerking minder tot den aard der werkzaamheid der Academie dan wel tot den werkkring van den Directeur aan 's Rijks-veeartsenijschool te Utrecht, ten gevolge waarvan besloten wordt genoemden heer uit te noodigen de zaak onder zijne ondersteuning te nemen en daarna de uitkomsten te willen mededeelen; wij drukken er echter den wensch bij uit (en juist om die reden zijn wij op dit punt wat uitvoerig geweest), dat ook de zaak door vele onzer veeartsenijkundigen worde overwogen, die soms in de schoonste gelegenheid zijn op de aangegevene wijze iets te kunnen bijdragen tot het onderzoek van den heer L., die zich de oplossing zijner vraag (volgens zijne aan de Academie gerigte missive) tot eene levenstaak gesteld heeft.
Het verslag over de door den heer von Baumhauer aangeboden verhandeling: over het soortelijk gewigt, gaan wij als van minder belang, daar het tevens weinig of niets nieuws bevat, wat niet reeds door anderen is openbaar gemaakt geworden, met stilzwijgen voorbij. Van meer belang vooral voor de toekomst, is een voorstel van den heer Harting, om onder toezigt der afdeeling te bewerken en uit te geven eene bibliographie der in Nederland uitgegeven werken over onderwerpen, welke tot de Wis- en Natuurkundige wetenschappen behooren. Dit voorstel, dat slechts met de meerderheid van ééne stem is aangenomen, juichen wij zeer toe
| |
| |
en bijzonder omdat deze bibliographie zich zal uitstrekken, van de laatste helft der voorgaande eeuw tot en met den jare 1860; wij gelooven echter wel, dat er vele moeijelijkheden mede gepaard gaan, maar het denkbeeld is schoon en toch wel voor uitvoering vatbaar, terwijl de Regering o.i. niet in gebreke zal blijven hiervoor eene buitengewone toelage toete staan.
De verdere belangrijke verhandelingen, die men gevoegelijk ‘het mengelwerk’ dezer verslagen zou kunnen noemen, zijn van P. Elias, ‘Over het vermogen der magneto-electrische machine’ opgehelderd door de noodige mathematische formules; van F.J. Stamkart eene ‘Opmerking omtrent het gebruik van het Intensiteits-kompas enz., waarover in den laatsten tijd nog al breedvoerig geschreven is, en van J. Bosquet ‘Coup-d'oeil sur la répartition géologique et géographique des espèces d'animaux et de végétaux citées dans le tableau des fossiles cretacés du Limbourg, inséré dan la dernière livraison de l'ouvrage du Dr. W.C.H. Staring sur le sol de la Neêrlande.’ Deze verhandeling getuigt ongetwijfeld van eene naauwgezette studie en grondig onderzoek en is voorzeker voor den beminnaar van schema's, tabellen en statistische opgaven van dergelijke dieren en planten zeer welkom. Een overzigt der door de K.A.v.W. ontvangen en aangekochte boekwerken sluit als gewoonlijk, ook dit eerste stuk van het elfde deel, en volgens den inhoud der ter tafel gebragte missives, wachten ons nog een tal van zeer belangrijke stuk ken, waaronder nogmaals over een behoedmiddel tegen den paalworm, over de structuur van de luchtwortels der Orchideën enz. Dat wij met groot verlangen naar de volgende stukken uitzien behoeft niet gezegd te worden, terwijl wij hiermede genoegzaam ons oordeel over het werk en de verrigtingen der afd. Natuurkunde hebben te kennen gegeven; ééne aanmerking nog ten slotte. Wij zouden het gewenschter vinden, dat de leden der Academie elkander niet wederkeerig zoo vele complimenten maakten en dat men de baan ook wat meer openstelde voor niet-leden der Academie. Het oordeel van den heer Harting over de
ingezonden fragmenten van den heer Weiss, gesteld dat die niet zeer beduidend zijn, is wel wat medelijdend-afwijzend, waarbij de vergadering ten volle van het αύχος ἔα overtuigd schijnt geweest te zijn. Wij heb- | |
| |
ben toch ook wel eens op onbeduidende en middelmatige stukken van de leden der K.A.v.W. gewezen. Sapienti sat!
jesse.
|
|