Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1861
(1861)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 30]
| |
diging van den jongen dichter, die zijne eersteling aan het publiek biedt. We moeten dat bij het beoordeelen zijner werken niet uit het oog verliezen; ook ‘dichten is een arbeid,’ en langdurige oefening alleen geeft ware kennis. We kunnen dus van een student niet dat verwachten, wat een grijze muzenzoon schenkt. Bovendien verklaart de heer v. Witzenburg zelf, dat we in dit bundeltje slechts op ‘een greintje poëzij’ te rekenen hebben, zoodat we naar den schat met een adelaarsoog moeten vorschen op straffe van niets te vinden. ‘Een greintje poëzij!’ De dichter denkt niet hoog van zijn talent. Nu, een oogst van poëzij is hier dan ook niet te vinden! Daargelaten, dat de onderwerpen der verzen, zoo al niet afgezaagd, dan toch op zijn minst genomen zeer alledaagsch zijn, want dat kan geen reden tot klagen geven, vragen we of die oude thema's door de aantrekkelijkheid der nieuwheid, waarmede ze als met een waas overtogen zijn, op den lof van iets eigenaardigs, iets pikants, om zoo te zeggen, aanspraak hebben. Ons antwoord is neen. Gij hebt ‘Aan Haar,’ ‘Vrouwenlof,’ ‘Eene levensvraag,’ ‘Toast op eene bruiloft,’ 't zijn maar voorbeelden! slechts te lezen en zult zelf veroordeelen: mij dunkt, gij zult mijn oordeel niet ongegrond en onbillijk vinden. De ‘Engel des Gedulds’ naar Spitta, ‘de Verlatene’ naar Sturns zijn goed vertaald, voor ver ik kan nagaan, zonder het origineel: de vertalingen van Anacreon vind ik minder. 't Slot van Anacreon's εἰς τὸν πλοῦτον is vrij wat mooijer dan dat van ‘Rijkdom:’ in de vertaling van εἰς γυναῖνας schijnt v.W. hazen voor herten te hebben aangezien en noemt hij de herten minder goed vlug: 't geheele versje bevalt mij niet, 't is wat houterig, niet los en ongedwongen genoeg. ‘De Liefde,’ want dat is ook naar Anacreon, de dichter had dat er bij kunnen zetten, is beter, door bevalligheid trekt het ons aan. Van de Duitsche stukjes of rijmelarijtjes spreek ik niet, ik niet, de lezer oordeele. En wat betreft eenige studentenliedjes, ze zijn hier niet op hunne plaats: ze zouden er in een studenten-almanak door kunnen, meer ook niet. In de ‘Ode aan de Zee’ is nog een greintje, hier en daar; ik stuit ook daar telkens op kleinigheden van allerlei aard in stijl en taal. De gedichtjes vertoonen hier en daar | |
[pagina 31]
| |
een dichter; hier en daar, en de reden van het ‘hier en daar’ is alleen deze, dat de hr. v.W. zijne versjes niet genoeg bearbeid heeft. - |
|