Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1861
(1861)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijLotgevallen en Ontdekkingen op eene reis in het noorden en midden van Afrika, op last der Britsche regering in de jaren 1849 tot 1855 gedaan, door Dr. Heinrich Barth. Naar het Engelsch en Hoogduitsch. Met eene voorrede van J. van der Hoeven, Hoogleeraar te Leiden. Vierde en Vijfde deel. Met kaart en platen. Te 's Hertogenbosch, bij Gebr. Muller, 1859, 1860. De prijs van het geheele werk is ƒ 20, -.De hollandsche bearbeiding van dit hoogst belangrijk reisverhaal is voltooid. Gaarne voldoen wij aan de uitnoodiging om, bij de aankondiging van de beide laatste deelen, nogmaals de aandacht der lezers van ons tijdschrift op dit werk te vestigen. Na al hetgeen reeds in de Vad. Letteroefeningen omtrent de reis van Dr. Barth is meêgedeeldGa naar voetnoot(1), zal het onnoodig zijn hier weêr een breedvoerig verslag te geven. Wij bepalen ons dus tot eene welgemeende aanbeveling. Alle beminnaars van degelijke lectuur, alle beoefenaars der wetenschap, ethnologen en geographen, natuurkundigen en geschiedvorschers enz. enz. zullen hier veel vinden wat hunne aandacht boeit en hunne belangstelling verdient. Eene zonderlinge gewaarwording treft ons, als wij in verbeelding den reiziger volgen op zijn togt naar Timboctoe, ‘de vermaardste stad van geheel Afrika,’ en van daar terug tot dat zijne onderneming is volbragt en boven verwachting goed geslaagd. Wat vreemde tooneelen worden daar voor ons geopend! Wij zien den Europeaan zich bewegen onder eene menigte van volksstammen, menschen van allerlei soort, allen verschillend in kleur en gedaante, in levenswijze en ontwikkeling, in taal en manieren. Evenzeer onderscheiden is ook de maatschappelijke en staatkundige toestand der rijken en rijkjes, die hij doortrekt, en de gesteldheid van den grond, dien hij al gaandeweg betreedt. Dat hij op zulk een togt | |
[pagina 18]
| |
zeldazme lotgevallen moest ondervinden, veel wetenswaardigs, veel wat tot nog toe in Europa geheel onbekend was, ontdekken kon: wie zou het anders verwachten? Dat er om zulk eene reis ten einde toe te kunnen volbrengen, om die te doen beantwoorden aan het oogmerk, waarmeê zij ondernomen was, veel moed, geduld en volharding, maar ook veel geschiktheid, kennis en doorzigt noodig was: voor wien zou het betoog behoeven? Eere en bewondering komt den koenen Duitscher toe, die getoond heeft voor zulk eene taak berekend te zijn. Hoogst belangrijke gevolgen kan zijne onderneming hebben voor Europa en Afrika beide. Wanneer de betrekkingen, die hij heeft aangeknoopt met volken en vorsten, die vroeger niet dan bij name alleen of zelfs geheel niet bekend waren in ons werelddeel, worden bevestigd; wanneer de banen, die hij geopend en gewezen heeft, worden betreden, dan zal de Engelsche handel uitgebreid en de Europesche wetenschap bevorderd worden; dan zal het licht der beschaving met de zegeningen van het Christendom doordringen tot de stammen in Afrika, die tot nu toe deels heidenen, deels Mohamedanen, voor 't grootste deel in beklagenswaardigen toestand verkeeren. Wanneer de slavenhandel met al de gruwelen, die hij te weeg brengt, de onophoudelijke oorlogen die hij verwekt, de verwoestingen, die hij veroorzaakt, eenmaal vernietigd zal zijn en zoo eerst de welvaart en de ontwikkeling in de binnenlanden van Afrika mogelijk worden gemaakt, dan zal men een groot deel dier zegeningen te danken hebben aan de stoutmoedigheid, de voorzigtigheid, de lijdzaamheid van Dr. Barth. Jammer dat de man die zooveel aanspraak heeft op onze hoogachting, zelf zich zoo bezorgd toont dat men zijne verdiensten niet genoeg zal waarderen. Daaraan toch vooral gelooven wij te moeten toeschrijven, dat hij zich bij herhaling er zoo zeer op toelegt, om toch al de bezwaren (zij zijn waarlijk veel en groot!) die hij moest overwinnen, duidelijk in het licht te stellen en daarbij wel te doen opmerken, hoe gering de hulpmiddelen waren, die hem te dienste stonden. 't Is altijd ergerlijk, iemand zijn eigen roem te hooren verkondigen; en zoo ergens, hier was het onnoodig, daar de feiten zelve immers luide genoeg spreken! Eene andere aanmerking, die wij op het werk moeten | |
[pagina 19]
| |
maken, geldt evenzeer niet den inhoud maar den vorm. Wij hebben ook vroeger al met een enkel woord daarvan gesproken. De auteur heeft dagelijks al wat hem overkwam, wat hij verrigtte en opmerkte en waarnam opgeteekend en zoo de noodige, rijke bouwstoffen voor zijn boek verzameld. Maar die bouwstoffen zijn niet verwerkt, niet tot een welgeordend, schoon geheel vereenigd; zij zijn op een hoop gelegd en worden alzoo ons voorgesteld. Vandaar dat de lezing van het werk meer vermoeijend dan boeijend en somtijds vervelend is. Hoe hoog wij den degelijken inhoud schatten, hoezeer wij dit boek eene gunstige ontvangst toewenschen en die durven voorspellen bij de vrienden der wetenschap, kunnen wij het niet aan alle lezers aanbevelen. Zij die niet zoo zeer om hunne kennis te vermeerderen, als wel tot uitspanning lezen, zullen hier geene bevrediging vinden. In onze dagen verlangt men (en te regt) ook bij de lectuur van eene reisbeschrijving, aesthetisch genot te smaken. Vóór wij eindigen, nog een woord van lof voor den vertaler, die zich heeft bekend gemaakt. De heer H.M.C. van Oosterzee heeft zijn' moeijelijken arbeid op uitstekende wijze volbragt, zijne taal en zijn stijl zijn goed; zijne aanteekeningen, ofschoon niet alle even zwaar van gehalte, strekken werkelijk tot opheldering van den tekst en maken de lezing gemakkelijker. In eene korte narede deelt hij nog het een en ander mede omtrent de aanhangsels, door Barth aan zijn werk toegevoegd, en welker vertaling geheel lag buiten het bestek der Nederlandsche bearbeiding. De uitgevers hebben gezorgd voor eene zeer goede uitvoering. De fraaije platen versieren het boek in der daad, en de uitvoerige groote kaart verdient hoogen lof. Mogen de weinige aanmerkingen, die wij ons veroorloofd hebben, niemand weêrhouden om zich een werk aan te schaffen, waarvan de degelijke inhoud den eenigzins gebrekkigen vorm ruimschoots opweegt! |
|