| |
Het rooverwezen in Zuid-Italië.
Het tijdstip, waarop Victor Emanuel een onbetwist gezag zal uitoefenen in het voormalig koningrijk Napels ligt, naar de tegenwoordige omstandigheden te oordeelen, nog in het verschiet. De strijd, die van het oogenblik dat het zijne autonomie prijs gaf, in Napels woedt, is met de op- | |
| |
dragt van het bestuur des lands aan een der uitstekendste Italiaansche legerhoofden eene nieuwe phase ingetreden. Algemeene belangstelling wekt die strijd, dat nieuwe tooneel van het treffend drama, dat met het overtrekken der Ticino door de Oostenrijkers een' aanvang nam, en welks einde het nog niet gegeven is te voorspellen. Gaat het aan velen na ter harte, of en hoe in Zuid-Italië het pleit zal worden beslecht tusschen het absolutisme en de constitutionele vrijheid, niet minder werkt in dit en dergelijke gevallen het gevoel van belangstelling, dat men heeft in het lot van kleine minderheden, die, al hebben wij geene sympathie voor de zaak die zij verdedigen, toch onze bewondering en ons medelijden opwekken, om de trouw en de volharding, waarmede zij luisteren naar de inspraak van geweten en pligt.
Wij eerbiedigen dit gevoel van belangstelling, dat het hart der menschen eer aandoet, doch omdat hier, zoo als veelal geschiedt wanneer ons oordeel berust op eene, vaak onvermijdelijke, oppervlakkige beschouwing der dingen, het gevaar groot is van door den schijn misleid in dwaling te worden gebragt, is onderzoek naar de gegrondheid van ons medegevoel een wezenlijk vereischte. Passen wij dit toe op de woelingen in Zuid-Italië en vragen wij wie de onvermoeide strijders zijn, die in naam van Frans II tegen Victor Emanuel's gezag strijden? Zijn het jongelingen, wier dweepziek maar vurig geloof het heil hunner ziel afhankelijk stelt van de trouw aan de gevallen dynastie? Oude dienaren der kroon, wier trouw juist in het ongeluk van den vorst haar sterksten prikkel vindt? Mannen van strenge zedelijkheid, die den eed niet willen breken, dien zij eens hebben afgelegd? Zeker, er zijn er die tot die categoriën kunnen worden gebragt, maar het meerendeel van hen, die koning Frans als leuze in hun schild voeren, zijn niets dan gewone bandieten, zoo als wij die uit Italië betreffende reisbeschrijvingen en verhalen kennen. Het is niet de eerste maal dat dit gezegd wordt, en de dagbladen deelen ons iederen dag episoden mede van den oorlog door Cialdini's officieren tegen de ‘roovers’ of ‘bandieten’ gevoerd. Toch wordt het soms betwijfeld, en de vraag gedaan of de regering van Victor Emanuel, niet tevreden zijne vijanden te bestrijden, niet nog bovendien poogt hunne eer te bezwalken. Hoe! zouden
| |
| |
het louter struikroovers zijn, de duizenden en duizenden, die van Calabrië tot Napels verspreid, aan de krijgsmagt des konings van Italië weêrstand bieden? Zou de regering van het pauselijk gebied zich zoo verre vergeten van de hand te reiken aan dieven en moordenaars? Zou koning Frans met zulke bondgenooten zijn troon willen heroveren?
Zeker, het ware te wenschen voor de pauselijke regering zoowel als voor koning Frans, voor de beschaving in het algemeen zoowel als voor de honderd duizenden in het gezegendste land van Europa, voor wie veiligheid van persoon en goed slechts een woord is, dat het een leugen ware dat het de Fra Diavolo's en Cartouches van dezen tijd zijn, die de banier van het absolutisme hoog in de lucht steken. De twijfel, die hieromtrent wel eens geopperd wordt, vloeit daaruit voort, dat tot voor korten tijd slechts weinigen met den inwendigen toestand der Italiaansche Staten bekend waren. Daarom kostte het moeite te gelooven, dat in het midden der negentiende eeuw, in een land, dat zich onder de beschaafde natiën rekende, de vertegenwoordigers van roof en geweld, die de maatschappij in hare grondvesten aantasten, zoo talrijk en zoo stoutmoedig zouden zijn, aan een groot en geoefend leger de handen vol werk te kunnen geven. Die verwondering wijkt, wanneer men weet dat in Napels, gedurende deze geheele eeuw, de bandieten zijn geweest eene magt, een staat in den staat. In het leven geroepen door de despotieke handelingen der regering, die het uitgezogen en radeloos geworden volk er toe bragten naar de bergen en bosschen des lands de wijk te nemen, bestond er nogtans tusschen het rooverwezen en het koninklijke gezag eene geheime sympathie, die zich daaruit laat verklaren, dat het Napelsche absolutisme en het rooverwezen op dezelfde grondslagen rusten: verachting der wet, willekeurige beschikking over der menschen leven en goed. Het is niet op het tegenwoordig oogenblik, dat die sympathie zich voor het eerst in feiten openbaart. Geheel hetzelfde wat wij thans beleven had in het Napelsche plaats, toen in 1799 de Bourbons voor de Fransche legers het land moesten ruimen. Ook toen kwamen van alle zijden de bandietenbenden uit hunne schuilhoeken dagen, om in naam des verdreven souvereins moordende en plunderende het land
| |
| |
door te trekken. En destijds gelukte het eerst na jaren strijds dien maatschappelijken kanker in zijn vernielend werk te stuiten; doch hoe diep hij in het geheele ligchaam van den staat had ingevreten, bleek, toen, na den val van Murat en den terugkeer der Bourbons, de zoo men dacht uitgeroeide rooverbenden weder als uit den grond te voorschijn kwamen. Hoe groot hunne magt in 1815 en daarop volgende jaren was, kan men daaruit opmaken, dat er bandietenvereenigingen bestonden, tot welke men schatte, dat, hetzij door dwang hetzij uit eigene beweging, 30 à 40,000 menschen waren toegetreden. Aan het nemen van maatregelen, om het door de Franschen begonnen werk voort te zetten en tegen de bandieten eenen verdelgingskrijg te voeren werd niet meer gedacht. Enkele op zich zelven staande togten tegen hen ondernomen mogten al deze of gene provincie een poos van roovers zuiveren, wat baatte het op den duur? Het kwaad bleef voortwoekeren en verstopte alle bronnen van 's lands voorspoed. In 1817, toen de Bourbons gerust in hun herkregen rijk heerschten, was hunne regering tot een zoo laag peil gezonken, dat er verdragen in optima forma werden gesloten met hoofdlieden van rooverbenden, waarbij hun vaste, jaarlijksche bezoldigingen werden toegekend, onder verpligting van behulpzaam te zijn in het opsporen van andere, veelal politieke misdadigers (en men weet wie als zoodanig in Napels plagten te worden beschouwd). Dit alles had plaats toen in het land nog eene betrekkelijke rust en orde heerschten. Maar weldra kwamen de omwentelingen, zamenzweringen, opstanden. Wat kon het voortaan de regering schelen, of een groot deel des lands door bandieten werd afgeloopen, zoo zij zich slechts staande hield tegen de vijanden, die zij overal en in ieder meende aan te treffen. De bandieten hadden het immers niet op den troon, maar alleen op de bezittingen der gewantrouwde adelijken en burgers gemunt! Zoo bloeide het rooverwezen voort tot op onzen tijd, zoo kon het komen tot
een' wasdom, die teregt ieders verbazing wekt.
Bij een zoodanigen staat van zaken is het te begrijpen, dat de banden van het eigenbelang de rooverbenden hechten aan de verdreven dynastie. De val van deze moet noodwendig op hunne eindelijke verdelging uitloopen. Van daar
| |
| |
de strijd om zelfbehoud dien zij voeren tegen den nieuwen regeerder des lands, een strijd, die niet ligt te achten is, als men zich voorstelt, dat die mannen in hun gevaarlijk bedrijf gehard, met het land en zijne schuilhoeken bekend zijn en dat zij in list vergoeden wat hun aan geoefendheid ontbreekt. Maar waarom zoeken zij niet tot een vergelijk te komen en zich op aannemelijke voorwaarden te onderwerpen? Het is niet alleen de aanlokkelijkheid van een avontuurlijk leven, of de vrees voor straf, die de bandieten van die onderwerping terughoudt, het is in de allereerste plaats het gevaar dat zij loopen van, bij het staken hunner rooverijen van honger om te komen. Armoede en onkunde, de vruchtbare moeders der meeste maatschappelijke kwalen, voeden bij voortduring het rooverwezen en in een land als Napels, waar handel en nijverheid nog op een lagen trap staan en de akkerbouw sinds eeuwen onder drukkende lasten zucht (men denke aan de afpersingen der geestelijkheid in den vorm van tienden en andere), ontbreekt het zeer velen aan de middelen om op eene eerlijke wijze hun brood te verdienen. Die te krachtig en te trotsch zijn, om het groote aantal bedelaars, die groote kwaal van Zuid-Italië, te gaan vermeerderen, sluiten zich bij eene der bandietenbenden aan. De oorzaak van het rooverwezen in Italië ligt dus in de grondslagen zelven der maatschappij aldaar, en dit is tegen zijne spoedige uitroeijing een groot bezwaar. Cialdini's kogels en bajonetten mogen de rijen der bandieten dunnen en het land van veel angst en lijden verlossen, de zekerste middelen om voor goed deze vlek onzer hedendaagsche beschaving te zien uitgewischt zijn een goed onderwijs, goede middelen van gemeenschap, goede wetten en eene billijke regtsbedeeling. Zoodra Zuid-Italië de zegeningen der vrijheid en der regtsveiligheid in rust zal kunnen genieten, zal het, bevoorregt als het is boven minder door de natuur bedeelde en toch welvarende staten, door zijne ligging,
zijn klimaat en zijne hulpbronnen, eene verandering ondergaan, die door zal dringen tot in de onderste lagen der zamenleving. Onder zulke voorwaarden zal Napels, dat braak liggend land, dat slechts op bearbeiding wacht om een rijken oogst af te werpen, niet lang de minste blijven onder de provinciën van het koningrijk Italië, en zal het tijdstip worden
| |
| |
verhaast, waarop de rooverbenden met hunnen bloedigen nasleep, tot de mythen des lands zullen behooren.
† |
|