| |
| |
| |
Over Turkije.
De gevolgen der gebeurtenissen in Syrië en de beteekenis der voortdurend ongunstige berigten uit de Slavische provinciën van Turkije, laten zich dan eerst berekenen wanneer men eenen opmerkzamen blik slaat op den toestand van Turkije, gelijk deze zich na den veldtogt van de Krim en sedert het uitvaardigen van den Hatt-i-Sherif van Gul-Háneh van 3 November 1839 en van den Hatt-i-Humáyun van 18 Februarij 1856 liet aanzien. De veldtogt naar de Krim heeft den verbondenen Franschen en Engelschen meer dan 200,000 manschappen en ontzaggelijk veel geld gekost. Hoewel de geheime bedoeling daarvan was Rusland te vernederen en te verzwakken, werd toch openlijk als doel opgegeven: de instandhouding van Turkije en de poging om ‘den zieken man’ nieuwe levenskracht in te storten. Volgens de beschouwing der verbondene Engelschen en Franschen, schijnt het herstel van dezen zieke ten minste eene treurige noodzakelijkheid te zijn. Ook de Hatt-i-Humáyun moest tot zijne genezing bijdragen. Of en in hoeverre nu deze pogingen tot herstel gelukt zijn, of in plaats daarvan niet andere pogingen denkbaar en raadzaam zouden zijn, of een Staat, waarin omkooping, geweld, knevelarij, onverzoenlijke haat heerscht tegen de onderdanen, die een ander geloof belijden, een Staat waarin men noch aristocratie, noch burgerstand, noch openbare meening, noch drukpers, noch middelen van verkeer enz. heeft, kan blijven bestaan of dat het geoorloofd zou zijn eenen zoo ingerigten Staat die over millioenen christelijke onderdanen heerschappij voert, verder nog in schijn te doen bestaan, - over al deze punten geeft een ten vorigen jare verschenen Engelsch werk: ‘A Journal kept in Turkey and Greece in the autum of 1857 and the beginning of 1858, by W. Senior, Esq. London, 1859,’ allerbelangrijkste inlichtingen.
De schrijver ontleent zijne mededeelingen en opmerkingen meest aan de plaats zelve of put uit eene niet minder goede bron, de gesprekken namelijk met aanzienlijke en schrandere inboorlingen of wel met zoodanige buitenlanders, die hetzij door hunne betrekking, hetzij door een veeljarig verblijf in Turkije en andere omstandigheden, geschikt zijn een
| |
| |
grondig oordeel te vellen. Van alles wat genoemde schrijver gehoord en gezien heeft, laten wij hieronder enkele brokstukken volgen.
| |
Achmed-Vefic-Effendi-kief.
De Engelsche gezantschaps-secretaris Alison en ik werden bij den minister van justitie Achmed-Vefic-Effendi op het middagmaal verzocht. Wij troffen daar nog den gouverneur van Samos, vorst Ghika aan. Vefic-Effendi is een man van omstreeks vijf en veertig jaren; hij spreekt vloeijend Fransch en verstaat Engelsch. Zelfs in Europa zou hij voor eenen zeer beschaafden man doorgaan.
Toen wij te half vijf ure aankwamen, werden eerst pijpen, koffij en anijswater rondgediend. Bij het diner stond een groote, ronde zilveren schotel op tafel; bij de soep had men lepels maar geen borden. Na de soep kwam een op den rooster gebraden lam; de gastheer maakte met het mes eenige insnijdingen waarop ieder zich met zijne vingers van de beste beetjes meester maakte. Daarna volgden gestoofde lamscoteletten met verschillende groenten, een pillau, gestoofde artisjokken enz., doch altijd slechts één geregt te gelijk. De voortreffelijke Bordeaux-wijn werd ook door den gastheer niet versmaad. Na den maaltijd keerden wij naar de bibliotheek terug, en staken onze pijpen weder aan, terwijl Effendi zich met eene Hukah verlustigde. Hij klaagde dat de eerste uren na tafel zijn akeligste tijd waren.
Het gesprek kwam op schilderijen. Voor deze liefhebberij hebben wij niets over, maar ik wil u laten zien wat ons daarvoor schadeloos stelt. En nu bragt hij eenige boeken die met zwarte inkt op het fijnste perkament geschreven en met arabesken versierd waren. Dat hebben eenige onzer ondermeesters in de calligraphie geschreven; de namen en werken dezer mannen zijn bij ons niet minder beroemd, dan bij u een Raphael of Titiaan. Zij behooren tot de groote zestiende eeuw, de gouden eeuw der calligraphie. Nooit zult gij iets uitgeschrapt of tusschen de regels geschreven vinden; er is geene enkele fout in.
Wij spraken over den toestand van het land. Wat ons hoofdzakelijk ontbreekt, zijn wegen en straten. Behalve de naaste omstreken der steden is het land niet half bebouwd,
| |
| |
dewijl de boer zijne vruchten niet ter markt kan brengen. Daarom verbouwt hij meestal slechts zooveel als hij tot eigen gebruik noodig heeft. Hij is niets dan een arm man en draagt wel tot vermeerdering der bevolking, niet van de welvaart des lands bij. - Gij schijnt den grooten zeeweg dien de natuur u schonk te veronachtzamen; gij bezit immers naauwelijks een paar stoombooten op den Bosphorus, en deze voldoen, ondanks hunne bovenmatige prijzen, niet ten halve aan de behoefte. - Dit is volkomen waar, want eene maatschappij heeft het monopolie, en vindt het oneindig voordeeliger slechts weinige tot hooge prijzen overladene stoombooten te bezitten, dan vele, waar de vracht middelmatig betaald zou worden. Dit monopolie is nog niet ten einde. - En zal het vernieuwd worden? - Dat hangt er van af wat de houders van het monopolie daarvoor willen geven, en wie dan juist aan het bestuur is. Onze regering is voor het belang der bestuurders, niet der onderdanen, en wanneer eenmaal de vraag van de vernieuwing van het monopolie ter sprake zal komen, zal het publiek het minst in aanmerking worden genomen.
Op mijne verklaring dat mij, gedurende mijne reis op de stoomboot, de rust der stad tusschen tien en elf uur 's avonds bevreemd had, daar ik ter naauwernood een licht zag schemeren en ik buiten het blaffen der honden geen enkel geluid had vernomen, gaf Vefic ten antwoord: En toch wordt in deze groote, volkrijke, niet verlichte en bijna onbewaakte stad slechts zelden eene misdaad gepleegd, niet het tiende deel zooveel als in de Frankische wijken van Galata en Pera. Stamboel is in distrikten verdeeld, en de voornaamste bewoners van ieder distrikt, maken eene soort senaat uit. Slechts diegenen worden als bewoners dier distrikten toegelaten, op wier gedrag niets valt aan te merken; de onwaardigen worden buiten gestooten. Wij kennen in Stamboel de misdadigers van beroep niet, die de meeste andere groote steden zoo onveilig maken. Onze gevaarlijkste vijanden zijn de honden; waren deze er niet, dan kon men gerust op ieder uur van den nacht door Stamboel gaan.
| |
Turken en Grieken. - Tripolis.
Op eene wandeling met iemand die de omstandigheden
| |
| |
zeer goed kende, kwam het gesprek ook op Tripolis. Mijn medgezel gaf de voorkeur aan de Arabieren; hoewel ook zij een afschuw van de christenen hebben, zijn zij toch eerder dan Turken of Grieken in staat, enkele personen naar waarde te schatten. Ook de wegen, straten en huizen van Tripolis zijn altijd nog dragelijker dan hier. Op mijne vraag of de regering van Tripolis meer of minder bedorven was dan die van Konstantinopel, antwoordde hij: ik geloof niet meer en niet minder. Eenige jaren geleden maakte ik kennis met eenen man die Defterdar of minister van financien was. Hij toonde mij twee boeken. Het eene zeide hij, bevat eene naauwkeurige optelling van de te betalen en reeds betaalde gelden. Dit boek bezig ik tot eigen gebruik. Het andere zend ik naar de Turksche regering op; daarin zijn alle sommen op de helft gebragt. - Wat beliepen de ontvangsten in het waarachtige boek? Nagenoeg 50,000 beurzen of 250,000 p. st. - Dus behield hij jaarlijks 125,000 p. st. voor zich zelven? - De Turksche regering deed hij jaarlijks voor dit bedrag te kort, maar voor zich zelven behield hij waarschijnlijk slechts 50,000 p. st.; het overige moest hij onder de ambtenaren verdeelen om hun stilzwijgen te koopen. Gaarne zou ik, voegde hij er bij, eerlijk zijn, hoeveel opziens dit ook hier te lande zou baren; maar geene maand zou ik mijne betrekking behouden, indien ik niet alle lieden mijner omgeving en ook een zeker aantal in Konstantinopel wilde omkoopen. Daar leven zij van, en wilde ik dat van mijne zijde veranderen, dan zou men mij al spoedig belasteren, ontslaan, uitplunderen, misschien zelfs de bastonnade geven. Daarenboven moet ik ook iets oversparen tegen den tijd wanneer ik mijn ambt kwijt raak, en moet ik bebben omgekocht om weder tot een anderen post te kunnen geraken. Daartoe is mijne bezoldiging immers op verre na niet voldoende.
Tripolis is zeer uitgestrekt, ofschoon men de bevolking op slechts twee millioen kan schatten. Geldelijk voordeel trekt de Turksche regering van deze bezitting niet; de Turksche ambtenaren daarentegen des te meer. Elk officiëel inkomen in Konstantinopel bestaat uit omkooping, en deze wordt te Tripolis op ruime schaal gedreven. Een mijner vrienden was de Kadi. Men zendt hem uit Konstantinopel;
| |
| |
drie jaren lang behoudt hij zijn ambt, maar moet zich daarin ieder jaar laten bevestigen. Mijn vriend was een goed mensch en zou, indien hij Arabisch verstaan had, ook een goed regter zijn geweest. Hij ontving in het eerste jaar 10,000 beurzen (50,000 p. st.) van de lagere regters die hij aanstelde of bevestigde.
Hoe kwaamt gij aan dit geld? vroeg ik - Door geschenken en omkooping der mededingers naar de opengevallen plaatsen. - Zou Tripolis beter of slechter beheerd worden, indien de waardigheid van den Bey erfelijk ware? - Zooals het thans is, houd ik het in zeker opzigt voor beter, daar een slechte Bey teruggeroepen kan worden; slechter, omdat de Bey geen belang in zijne tijdelijke onderdanen stelt, en er alleen op bedacht is hun geld af te persen.
| |
De Hatt-i-Humáyun.
Op zekere heerlijke wandeling toonde onze gids ons een bergketen die onder den naam van het roovergebergte bekend staat. Nog voor vier jaren, zeide hij, huisde daar eene rooverbende die den omtrek van Kandili Monate lang onveilig maakte, totdat zij eindelijk bij de komst der verbondene mogendheden verdreven en gedeeltelijk vernietigd werd. Anders zouden wij thans dezen weg niet kunnen gaan. In het algemeen hebben wij aan het verbondene leger de weinige verbeteringen te danken die ons te beurt vielen; naauwelijks echter ging het weder heen of dadelijk hield de vooruitgang op. Onze bondgenooten maakten zich aan eene groote fout schuldig, van namelijk heen te gaan voor zij ons tot eenige wezenlijke hervormingen hadden gedwongen. Want de Hatt-i-Humáyun is geene hervorming, maar een ijdel stuk papier waarvan de Turken niet eens den inhoud verstaan; het is niet dan een uittreksel van Fransche regeringsbeginselen in het Turksch vertaald, met eene gebiedende wijs voor elken volzin. Sedert zijne verschijning zijn nu een paar jaren verloopen, maar ik zou u niet eene bepaling kunnen noemen die werkelijk ten uitvoer is gelegd. - De Turken kunnen zich nu immers niet meer wettelijk tegen hervormingen verzetten, hernam ik. Zij kunnen toch niet beweren dat deze tegen de rijkswetten strijden. Ik geef toe dat de Hatt-i-Humáyun niets anders is dan eene
| |
| |
verzameling van algemeene stellingen en regels, maar het is toch ook reeds iets waard algemeene goede regeringsbeginselen te bezitten, die van het hoogste gezag uitgaan. Met der tijd zal men er ten minste eenige vruchten van zien. - Noch den Hatt-i-Sherif van Gul-Háneh, noch den Hatt-i-Humáyun, die niets anders dan eene omschrijving van den eersten is, heeft eenige vruchten opgeleverd. Wanneer Frankrijk en Engeland zich niet vereenigen om Turkije tot werkelijke hervormingen te noodzaken, dan vrees ik, zal het vroeg of laat toch onder het juk van Rusland komen. Wij zeggen Rusland heeft eene les gehad; dat is waar, en het zal zich die ten nutte maken. Weldra zal het zijne spoorwegen bezitten; onder het voorwendsel van eene handelsvloot schaft het zich eene vloot stoomschepen aan waarmede het in weinige uren van Odessa tot aan den ingang der Zwarte zee een leger kan vervoeren, 30,000 man doen landen en op de batterijen aanrukken die aan de landzijde geheel onverdedigd zijn, en waarmede het den Bosphorus en Konstantinopel in eene week bezetten kan. Ik beweer niet dat dit in de eerste tien of twintig jaren zal geschieden, maar ongetwijfeld eer dertig jaar verloopen zijn, indien wij toelaten dat Turkije hoe langer hoe meer in verval geraakt. Onze staatslieden zijn helaas te oud om zich te bekommeren over hetgeen misschien over dertig jaar gebeuren zal. Dat is voor hen eene eeuwigheid en - après nous le déluge. - Wat bedoelt gij er echter mede dat men Turkije tot hervormingen moet noodzaken? - dat is ook niets anders dan eene algemeene wijze van spreken, even als de bepalingen van den Hatt-i-Humáyun. Hoe wilt gij eene regering tot actieve hervormingen dwingen? Wel tot negatieve; gij kunt haar namelijk beletten dit of dat te doen, maar gij kunt haar niet dwingen zelve iets te doen. - Is dit niet mogelijk, dan kan men haar ten minste noodzaken er in toe te stemmen dat anderen voor haar handelen, en op dit punt kan ik slechts
herhalen: laat men haar dwingen de monopoliën af te schaffen die alle zaken en handelsbetrekkingen belemmeren; laat men haar dwingen aan de bepaling van den Hatt-i-Humáyun gevolg te geven, waarbij het vreemden veroorloofd is land aan te koopen. Laat men haar dwingen vreemde maatschappijen verlof te geven om die wegen te maken die zij zelve niet wil aan- | |
| |
leggen, en daarvoor tollen te heffen. Is Turkije eenmaal voor europesche ondernemingen, europesche nijverheid en kapitalen opengesteld, dan wordt het een tweede Amerika met nog betere luchts- en grondgesteldheid. Anglo-Saksen en Germanie zullen het verwilderde land spoedig een ander aanzien geven. De Turken houden zich hier alleen staande door angst en verschrikking, door plundering en onderdrukking van de beschaafde volksstammen. Indien Grieken en Slaven dezelfde regten genoten dan zouden deze alleen hen reeds verdrijven, te meer indien zij hierin worden bijgestaan door het voorbeeld en de ondersteuning van krachtige, onversaagde mannen.
| |
Turksche regtsbedeeling.
Ik sprak met den heer Horby, die juist uit Engeland was aangekomen om zijne plaats als regter bij het geregtshof van het consulaat in te nemen, over de Turksche justitie. Het hoofdzakelijk streven van den regter heeft ten doel den gevangene tot bekentenis te brengen, dewijl de regter zich aan bepaalde regels moet houden. Meestal zijn twee getuigen of eene bekentenis noodzakelijk. Heeft de regter nu de overtuiging dat de gevangene schuldig is, zonder dat het tastbare bewijs daarvoor te leveren is, dan tracht hij dit te bekomen door middelen, die met onze begrippen van regt en regtvaardigheid geenszins strooken. Men belooft b.v. den gevangene kwijtschelding, wanneer hij bekent, en heeft hij dit gedaan, dan wordt hij in de gevangenis opgesloten of teregt gesteld, zonder de gedane belofte in het minst in aanmerking te nemen. Het merkwaardigste daarbij is dat deze kunstgreep telkens op nieuw wordt herhaald en telkens op nieuw gelukt; bijna ieder misdadiger valt in dezen strik. Bovendien verschaft men zich een gemakkelijk bewijs door getuigen. Zoo verhaalde een Mullah of regter bij een der hooge geregtshoven van Klein-Azië: ‘Bij mijn geregtshof hebben wij eene geheele bende getuigen, die even goed geoefend zijn als een van de regementen des sultans. Dit is een zeer geregeld beroep. Zoo zie ik dag aan dag dezelfde personen komen en zweren, dat zij gezien hebben hoe het geld den beklaagde geleend of door den aanklager terug betaald werd; of wel dat zij er getuige yan waren,
| |
| |
hoe A.B.C.D is aangevallen, enz., in een woord, dat zij alles gezien hebben, wat een der beide partijen wenscht te hebben gezien. Nu geloof ik wel is waar geen woord van hetgeen zij zeggen, maar hunne getuigenis is nuttig. Ik zou anders waarlijk dikwijls niet weten, wat ik beginnen moest. Wanneer het zedelijk bewijs voorhanden is en slechts het tastbare bewijs ontbreekt, dan vullen zij deze leemte aan, en dit getuigenis van beroep is eigenlijk niets anders dan ‘eene wettelijke fictie,’ (Men zou hierbij kunnen voegen: het geregtshof wordt op deze wijze nog beter in staat gesteld ten voordeele dier partij te beslissen, die het meeste betaald heeft.)
| |
Staatkundige loopbaan van eenen Turk.
Turkije, zeide W., bestaat voor twee oogmerken. Ten eerste gelijk de hond aan den trog; het moet beletten, dat een andere christelijke staat een land bezit, dat de Turken in hunnen tegenwoordigen toestand onbekwaam zijn te regeren of te beschermen. In de tweede plaats ten voordeele van een vijftig of zestig bankiers en woekeraars; en een dertig à veertig pachas, die zich met den buit verrijken. Het is het land der geluksridders. Al deze paleizen en met terrassen versierde tuinen zijn de vrucht der gelukzoekerij, zoo niet van iets ergers. Zelfs de achtenswaardigste staatslieden zijn gelukzoekers. Zoo kocht Redschid-Pacha tijdens zijn vizierschap, verscheidene malen groote stukken staatslanderijen tegen de laagste prijzen. Vervolgens bouwde hij een paleis te Balti-Liman en verkocht het voor 200,000 pond aan den sultan, die het zijne dochter, welke met Redschid's zoon gehuwd was, ten geschenke gaf. - Hij moet zeer rijk zijn, zeide ik. - Men kan eenen man onmogelijk rijk noemen, die om de vijf of zes jaar in geldverlegenheid is, en slechts door een geschenk van den sultan van vijftig tot zestig duizend pond daaruit gered kan worden; doch ofschoon hij meer verteert dan hij ontvangt, heeft hij toch ontzaggelijke inkomsten. Over het algemeen maakt iemand hier zijne fortuin niet, wanneer hij geld tracht te sparen en te verdienen, maar alleen wanneer hij de kunst verstaat schulden te maken. De groote armenische bankiers, die hier te lande thans den geheelen geldhandel in handen
| |
| |
hebben, pogen altijd jonge lieden te lokken, waarbij iets te verdienen valt, namelijk jonge talentvolle menschen met voorname kennissen en een ruim geweten. Aan deze leenen zij gaarne 10,000 ja 20,000 pond om daarmede om te koopen en een kwistig leven te leiden, waardoor men in Turkije tot hooge posten geraakt. Terwijl deze nog aan het klimmen is, valt natuurlijk aan geene rentebetaling te denken; naauwelijks heeft hij echter eene betrekking, een contract of een monopolie verkregen, dan betaalt hij tien, vijftien, twintig per cent. Ondertusschen is de bankier zijn beschermer, schiet geld voor wanneer een ambtenaar omgekocht, eene aanklagt gesmoord, een getuige of ook wel een regter gewonnen moet worden, en weet zich later wel weder door zijn beschermeling schadeloos te doen stellen.
| |
Redmiddel en toekomst van Turkije.
Gij hebt, sprak ik tot W., zoovele jaren in dit land geleefd en kent zijne gebreken en hulpmiddelen; weet gij geen middel om zijn volkomen ondergang te verhoeden?
Hoe dien geheel tegen te houden, daarvoor weet ik geen middel. Want het is mij onbegrijpelijk hoe men er in slagen zou, de Donauvorstendommen, Sevië, Egypte, ook Thessalië op den duur met Turkije te vereenigen; maar om den verderen voortgang der wanorde eenigzins te stuiten, daarvoor zou mijns inziens nog wel het eene of andere middel te vinden zijn. Het eerste dat ik als sultan zou doen, zou daarin bestaan alle gezanten weg te sturen. Een land, in welks bestuur vreemdelingen zich voortdurend mengen, kan niet gedijen. Zelfs wanneer zij eerlijk waren en de beste bedoelingen hadden, zouden zij misslagen begaan; daar zij echter in plaats daarvan baatzuchtig en ter kwader trouw zijn, bederven zij alles voorbedachtelijk. Laten wij een zeer eenvoudig voorbeeld aanhalen: straten en wegen, waaraan men voor alles behoefte heeft. Lord Stratford overtuigde de Turken met onbegrijpelijk veel moeite, dat van Trapezonde naar den Euphraat eene straat moest worden aangelegd. Hij was een van diegenen, welke in vollen ernst Turkije's toestand wenschen te verbeteren en was in dit opzigt eene uitzondering van de overigen. Nu bemerkten de Russen natuurlijk dat deze straat den handel van Turkije
| |
| |
met Perzië van den tegenwoordigen weg over Tiflis en Georgie zou afleiden, en stelden nu alles in het werk, om de uitvoering van het plan tegen te gaan. Te dien einde poogden zij het zoover te brengen, dat een pacha, op wien zij invloed hadden, naar Trapesonde werd afgevaardigd, en hem lieten zij weten, dat, indien de bedoelde straat niet tot stand kwam, hij op hunne bescherming zou kunnen rekenen. Gedurende de twee of drie jaren dat hij daar vertoefde, droeg hij zorg, dat niet meer dan twee à drie mijlen werden voltooid, stak het daarvoor bestemde geld in den zak, en keerde terug toen men den weg geheel vergeten had. Zoo gaat het hier met alles. Ieder grootvizier heeft zijne buitenlandsche beschermers en tegenstanders.
En wat zoudt gij dan doen?
Vooreerst de verdragen verscheuren, want deze verheffen eene menigte Ioniërs, Malthesers, Algerijnen en Kroaten, het schuim van hunne half barbaarsche landen, boven de Turksche wet, terwijl deze onder bescherming der consuls straffeloos stelen, rooven en moorden. Eenige dagen geleden doodde een Maltheser eenen man in Bujukdere, was echter zoo weinig voor de gevolgen zijner daad beducht, dat hij een uur later in het bureau van den Britschen consul zijne zaken waarnam; hij weet immers dat hem niets ergers kan gebeuren dan naar Malta te worden gezonden en daar door Malthesische gezworenen vrijgesproken te worden. Loopt het vee zijns buurmans in den wijnberg van eenen Engelschman, dan begeeft hij zich onmiddelijk naar lord Stratford. ‘Hebben wij daarom ons bloed voor die ellendige Turken vergoten,’ roept hij uit; ‘opdat zij hunne ossen door mijnen wijnberg zouden drijven; zij hebben mij ten minste duizend pond schade berokkend.’ Lord Stratford levert nu zijn beklag in bij den minister van buitenlandsche zaken. Deze kan of niet opsporen wien het schuldige vee toebehoort, of hij meent dat de schuld alleen aan den Engelschman ligt die zijne schutting niet goed onderhoudt, of wel hij begroot de schade op vijf shillings, in plaats van op duizend pond. En nu begint eene tot boekdeelen aangroeijende briefwisseling, tot eindelijk het geheele dorp veroordeeld wordt honderd pond voor een half dozijn wijnranken te betalen. Het gevolg daarvan is dat de Turken alles in het werk stellen
| |
| |
om deze bevoorregte indringers op een afstand te houden. Wie dus aan eenen buitenlander grond en akkers verkoopt wordt door zijne naburen verfoeid, dewijl hij eenen twistzieken, boven het bereik hunner wetten staanden en voor hunne denkbeelden onverschilligen dwingeland onder hun midden brengt. Indien nu de overeenkomsten werden opgeheven en Turkije in staat werd gesteld de regten weder te genieten die iederen Europeschen staat worden toegekend, indien allen die Turkije's grondgebied bewonen ook aan de wetten van dat land waren onderworpen, dan zouden regering en volk pogingen doen om vreemden aan te lokken(?)
Zullen er echter vreemdelingen komen, vraagde ik; zullen zij zich prijs willen geven aan de onregtvaardigheid der omkoopbare Turksche geregtshoven? - Ja, zij zullen komen. Het klimaat en de grond van vele streken in Turkije zijn zoo bewonderenswaardig, de prijzen waarvoor men land koopen kan, zoo matig, dat er duizende landverhuizers zouden komen, zoodra de hinderpalen werden opgeheven, waarmede de Turken de landverhuizing belemmeren. Zij hebben het kapitaal, de vlijt, de behendigheid, ja zelfs de ligchamelijke diensten der landverhuizers noodig. Want Turkije is over het geheel te weinig bevolkt, en er zijn vruchtbare en gezonde distrikten die bijna ontvolkt zijn.
Welk Christen zal evenwel een land willen bewonen, waar hij niet eens een eed tegenover een muzelman kan afleggen, welke zekerheid bestaat daar voor eigendom en leven? - De Hatt-i-Humáyun verbiedt elk onderscheid tusschen den eed van eenen muzelman en eenen christen. Aan deze bepaling kunnen en moeten wij ons houden. - En welken maatregel zoudt gij verder nemen? - Deze is reeds voldoende. Wanneer Turkije van de aanhoudende vreemde inmenging bevrijd is en nieuw leven door de landverhuizing ontvangt, dan kan het verder voor zich zelve zorgen. - Dat uw voorstel onpraktisch is behoef ik u wel niet te zeggen, want het lijdt geen twijfel dat de christelijke mogendheden in het ontslag hunner gezanten geen genoegen zullen nemen, evenmin zullen zij in de afschaffing der verdragen toestemmen. Kunt gij geen meer praktischen raad geven? - Neen ik geloof ook niet dat men iets waarlijk nuttigs kan raden, zoo lang Turkije niet verlost wordt van diplomaten en verdragen. Zonder
| |
| |
eene voorspelling te willen doen kan ik toch verzekeren, dat als Turkije op den eens ingeslagen weg voortgaat, het eindelijk te gronde zal gaan. Hoe of wanneer dit zal geschieden laat zich niet bepalen. Spoorwegen kunnen den ondergang slechts verhaasten. Zij zullen den buitenlanders, den Engelschen namelijk, gedurig meer vasten voet in Turkije verschaffen. Daarbij zal het niet aan twisten ontbreken; nieuwe vlugschriften zullen dagelijks het licht zien en eindelijk zal men geene andere uitkomst weten dan het land in te rekenen. - Dit wordt door ons noch door Frankrijk bedoeld; ook is deze bezitting te ver van ons afgelegen. Alleen naburige staten zoo als Oostenrijk of Rusland kunnen dit rijk innemen en behouden......
Op den terugweg van een bezoek bij den minister van koophandel Ismail-Pacha, sprak ik met R.S. over hetzelfde onderwerp. - Ik zie geen vooruitzigt voor de Turken zoolang zij muzulmannen blijven. Geen land waarin veelwijverij en opsluiting der vrouwen heerscht, kan beschaafd worden. Een Turk heeft geen vrienden, want vriendschap vordert vertrouwelijkheid tusschen familiën, en een Turk mag niet eens van den harem zijns vriends gewagen. Broeders van dezelfde moeder kunnen misschien vrienden zijn, maar de kinderen van verschillende moeders zuigen reeds van hunne vroegste jeugd af aan den wederkeerigen haat der moeders in. Turken lezen niets en houden geene gesprekken; hun eenig streven is geld te verkrijgen, het in allerlei buitensporigheden te verspillen, of wel voor vrouwen, paarden en houten huizen te besteden, terwijl de naaste erfgenaam zich daar volstrekt niet om bekommert. In een land waar geene andere aristocratie bestaat dan die welke de telkens afwisselende beambten en bestuurders uitmaken, waar geboorte, rijkdom noch beschaving den minsten voorrang geven, waar ieder, hoe rijk en hooggeplaatst hij ook zij, weet dat zijne kleinkinderen of achterkleinkinderen sjouwerlieden of houthakkers en waterdragers, of pantoffelmakers zullen zijn even als hunne eigene vaders of grootvaders waren, bestaat de ware prikkel niet tot sparen, of om zijn geld tot duurzame doeleinden te besteden. Buitendien staat de openbare eerlijkheid, door gebrek aan opvoeding en aangeboren beschaving zoo als men die in aristocratische landen vindt, en tevens
| |
| |
door gebrek aan eene openbare meening, op een zeer lagen trap. Wie een ambt heeft wordt letterlijk door allerlei ongeoorloofde aanbiedingen belegerd; de middelen om de openbare schatkist hetzij direct of indirect te bestelen maken daarvan gebruik. Meestal heeft hij zelf tot kuiperijen zijne toevlugt moeten nemen om zijn ambt te bekomen, en om zich daarin te handhaven gaat hij voort met omkoopen. Hoe kan men verwachten dat hij onbevlekt en eerlijk blijve? Al de heerlijke paleizen, de bekoorlijke kiosken, de op terrassen aangelegde tuinen langs den Bosphorus, die alle hoogten en heuvelen versieren, zijn de vruchten van bedrog, omkooping en afpersing, aan het hoofd waarvan de Sultan staat, daar hij zelf meer dan een derde gedeelte der openbare inkomsten uit de schatkist steelt. De buitenlanders, waaronder ook Engelschen en Franschen, kunnen zich aan dien besmettelijken dampkring niet onttrekken. Bij het onderzoek van de rekeningen der commissarissen gedurende den oorlog zijn zeer merkwaardige dingen aan 't licht gekomen. Over het algemeen weigerden zij met de groote handelshuizen te deelen; zij verkozen liever hunne inkoopen in de bazars en kramen of winkels te doen. Ik weet meer dan een geval waarbij zij de aanbiedingen der achtenswaardigste firma's afsloegen, om tegen veel hoogere prijzen, bij lieden zonder kapitaal, die zij buitendien vooraf moesten betalen, te koopen. Ik ken eenen man, eenen kleermaker, welke drie jaren geleden nog niets bezat, en thans 150,000 p. st. heeft. In Varna brak een brand uit en vernielde eene groote hoeveelheid Fransch buskruid. Nu spoorde een Fransch koopman een inwoner aldaar op, die bereid was kruid te verkoopen doch bij de gegeven omstandigheden slechts tegen een hoogen prijs. Men kocht bij hem voor het Fransche leger en later heb ik mij overtuigd, dat men een deel van den uit den brand geredden voorraad gekocht had. - Bepaalt zich dit bedrog tot de ambtenaren? - Ik moet u met een Turksch spreekwoord antwoorden:
‘de visch stinkt het meest aan den kop.’ Het is opmerkelijk dat het bederf zich juist uitgebreid heeft sedert het tijdstip dat sultan Mahmoud eenen eed van de ambtenaren vergde, waarbij strikte eerlijkheid werd beloofd. - Gij zeidet straks, hervatte ik, dat gij niets van de Turken hoopt zoo lang zij muzulmannen blijven.
| |
| |
Koestert gij dan de hoop christenen van hen te maken? - Neen, maar somwijlen heb ik gedacht, dat wanneer een man van genie sultan werd, het hem met den bijstand van Europa mogelijk zou zijn, zich aan het hoofd der christelijke bevolking te plaatsen en een nieuw Grieksch rijk te grondvesten. - Daarvoor moest hij echter zelf eerst christen zijn. - Helaas! ja, en hierdoor valt mijn geheele plan in duigen. Want hoe welopgevoed en beschaafd een sultan ook zijn moge, is het toch onmogelijk dat hij ooit begrijpe wat het christendom is. Dewijl men den sultan onbeperkte magt en dus ook onbeperkte pligten heeft gegeven, dewijl men het eene noodzakelijkheid heeft geacht elken maatregel van eenige beteekenis door hem goedgekeurd, bijna ieder geschrift door hem onderteekend te zien, dewijl men hem verpligt zijne ministers te kiezen zonder daarin bijgestaan te worden door een parlement, de drukpers of de openbare meening, - hebben de Turken er voor gezorgd hem voor allen arbeid onbruikbaar te maken, en hem tevens buiten staat gesteld de minste kennis van menschen of zaken op te doen. Zonder vrienden en bekenden leeft hij in volslagen afzondering en ziet tot den dag waarop hij den troon beklimt niets dan zijne vrouwen en slaven. Bijna even afgezonderd leeft hij later ook. Zijne ministers ziet hij alleen dan wanneer hij hen voor zaken laat ontbieden; hij doet en ontvangt geene bezoeken en leeft alleen te midden zijner dienaren en in zijnen harem. De eenige uitspanning van dien man bestaat in bouwen. Hij laat langs beide oevers van den Bosphorus allerlei werken aanleggen en rigt mijlen ver paleizen en kiosken op. Van de acht millioen p. st. die de openbare inkomsten uitmaken, besteedt hij voor zijn persoon en zijne paleizen tusschen de twee en drie millioen; daaronder zijn zijne bijzondere schulden niet begrepen, welke nagenoeg 800 millioen piasters bedragen. Wat Azië betreft wil ik niets voorspellen, maar in Europa sterft de Turksche bevolking uit. Eenige jaren
geleden leefde ik eenen geruimen tijd onder de radjaks van den berg Pelion. Daar is eene gemeente van omstreeks 60,000 zielen, welke nooit eenen Turk heeft toegestaan daar zijn verblijf te houden. Zij hebben scholen, kerken en betere huizen dan in Pera. In de daaraan grenzende vlakten rooven en moorden de Turken en komen er van honger om. Geen
| |
| |
spoor van eene Turksche wet is onder die woeste benden te ontdekken. Hier worden zij door het Europeesch toezigt nog eenigzins in toom gehouden, maar in de meer afgelegen distrikten waar men geene consuls als bemiddelaars heeft, worden de christenen, indien zij niet talrijk en dapper genoeg zijn om zich te verdedigen, niet alleen als slaven, maar als door hunne meesters gehate slaven behandeld. En wat zulk eene slavernij te beteekenen heeft, waar de meester een barbaar is, kan men ligt begrijpen. - Op mijne vraag welke bescherming een consul dan toch wel verleenen kon, kreeg ik ten antwoord: geene wettelijke, maar eene praktische bescherming. Wordt een christen onderdrukt, of acht hij zich verongelijkt, dan verhaalt hij den consul zijne lijdensgeschiedenis. Deze vat vuur, hij weet hoe algemeen de Turksche onderdrukking is, misschien is ook de pacha of mudir over wien men zich beklaagt, een oud vriend of vijand van zijn eigen pacha, wiens gewelddadigheden en knevelarijen hij bij ondervinding kent. Daarom gelooft hij alles wat hij hoort; ook toont hij zich gaarne werkzaam, mild en vol gevoel voor den onderdrukte. In deze gemoedsstemming stelt hij zijn berigt aan den gezant op. De gezant ‘hoewel verre van zich een regt van tusschenkomst aan te matigen, acht het toch zijn pligt den minister van buitenlandsche zaken of ook wel den groot-vizier, kennis te geven van de door hem ontvangene mededeeling.’ Niettegenstaande zijn wrevel en zijne verlegenheid daarover, is de minister of vizier ‘den gezant toch zeer dankbaar voor zijne mededeeling, te meer daar hij weet dat zijne excellentie daarbij slechts door den belangeloozen wensch voor het welzijn van het Turksche rijk bezield was, en den grondslag voor dit welzijn zag in de regtvaardigheid en regtschapenheid der ambtenaren.’ Ten slotte ontvangt de mudir of pacha eene berisping waarin hem gezegd wordt dat zijn gedrag ongelegenheden veroorzaakt, en dat hij zorg dragen moet in 't
vervolg alles te vermijden waardoor de vooroordeelen van een lid van het consulaat gekwetst konden worden.
Heden ontving ik het bezoek van T.U. Hij is een Engelschman die langen tijd een hoogen rang in Turksche dienst bekleedde. Ook met hem sprak ik over de toekomst van Turkije. Dit land, zeide hij, heeft veel overeenkomst met
| |
| |
den zieken man in Molière, die aan drie dokters en twee apothekers stierf. Turkije is het krijgstooneel waarop zeventien gezantschappen elkander wederkeerig ten koste van het land beoorlogen. Staat Reschid aan het hoofd dan tracht Frankrijk zijne staatkunde te bederven; is Fuad of Mustapha zijn opvolger dan vindt hij in Engeland zijne tegenpartij. Zoo ook hebben Oostenrijk en Engeland ieder hunne beschermelingen en slagtoffers. Voor éénen vriend heeft ieder minister zestien vijanden die allen tegen hem zamenspannen, den argwaan van hunnen gebieder tegen hem opwekken, hem in den harem belasteren, zijne hervormingen verdacht maken, hare uitvoering verhinderen of wel ze nutteloos maken wanneer zij eenmaal tot uitvoering zijn gekomen. Wanneer men Turkije maar tien jaren met rust liet zou het zich ten minste in zekere mate zelf hervormen. Maar het eeuwige twisten der gezanten, hunne wederspannigheid en hun onderlinge naijver waardoor zij zooveel onheil stichten, maakt al wat Europeesch is, bij de Turken gehaat. Het doel wordt verijdeld. Zoo wenschen wij teregt de landverhuizing van christenen naar Turkije te bevorderen. Doch ieder christen die zich daar vestigt en onder bescherming van zijne verdragen en zijnen consul staat wordt een kleine dwingeland die de Turken beleedigt, hunne wetten minacht en de bescherming van zijnen consul inroept. Men moet vooral niet gelooven dat de Europesche beschermelingen, met uitzondering van de Grieken misschien, uit edele vertegenwoordigers van hun volk en van hun land bestaan. Integendeel, zij zijn gewoonlijk het uitvaagsel hunner landgenooten. De Engelsche protégés zijn Ioniers en Malthesers, de Fransche Arabieren en Kabylen, de Oostenrijksche Kroaten en Dalmaten.
De Turken zijn een trotsch, terughoudend volk, bijna even fier en ongezellig als de aristocratische Engelschman. Daarom grijpen zij alle middelen aan, om 't even of deze eervol zijn of niet, om de gemeene, onbeschaamde heerschzuchtige vreemdelingen van zich te weren, en dat zullen zij volhouden, zoo lang deze in het bewustzijn van de diplomatische bescherming hoogmoedig en wreed blijven. Indien men hen dwong zich behoorlijk te gedragen en zich aan de wetten van het land te onderwerpen, dan zouden de Turken hen welkom heeten of ten minste dulden. - Houdt gij ook
| |
| |
de kwaal van Turkije voor doodelijk? - De innerlijke waarde houd ik niet voor doodelijk, althans niet zoolang wij en onze kinderen leven. Maar in ieder geval moet Turkije bezwijken, wanneer Engeland, Frankrijk of eene andere groote mogendheid dit wil; en mij dunkt, dat zich aan den gezigteinder reeds allerhande oorzaken opdoen, die er wel zorg voor zullen dragen, dat deze ondergang zich geene eeuwen wachten laat. Moeijelijk zal Turkije aan de kwaal van buiten, aan het gif der diplomatie, langen tijd kunnen weêrstand bieden.
En waarin bestaan de hoofdzakelijkste innerlijke ziektestoffen?
Eene der voornaamste is de vermindering van het aantal Turken, deels feitelijk, deels in verhouding tot andere Muzelmannen, en nog meer in vergelijking met de Grieken. De Turk is trotsch en lui, hij brengt niet voort; hij kan alleen zijne bezittingen vermeerderen wanneer hij overwonnen volksstammen dwingt voor hem te arbeiden; de vrouwen die door eene onnatuurlijke levenswijze verzwakt worden, zijn niet zeer vruchtbaar. Op den schouder van den Turk drukt de geheele last van de krijgsdienst en de verliezen die de oorlog na zich sleept, zijn ontzaggelijk. Ik ben door geheele districten gekomen, waar ik slechts vrouwen en oude mannen zag. - Maar nu nemen de Rayahs immers ook deel aan de krijgsdienst? - Ja, de gezanten dwongen den ongelukkigen Reschid deze bepaling ook in de Hatt-i-Hamayun op te nemen. Zij verlangden voor de Rayahs de eer en het voordeel zich bij de verdedigers des lands te mogen aansluiten; doch de Rayahs kwamen tegen dit nieuwe voorregt op. Daarentegen was de Indische opstand voor de Turken een afschrikwekkend voorbeeld, en de eenige uitkomst is, dat de Rayahs eene nieuwe en grootere belasting betalen, om zich van de krijgsdienst los te koopen. Onder dergelijke omstandigheden sterven de Turken in Azië langzaam en in Europa spoedig uit. - Weet gij nog eene andere oorzaak van deze kwaal? - Ik was onlangs bij iemand op het middagmaal verzocht en at daar met verscheidene pacha's. Welke groote verandering, vraagden zij, hebt gij gedurende uw dertigjarig verblijf kunnen bespeuren? - Het gedurig toenemen der omkooping, gaf ik ten antwoord. - Ik verwonder mij niet
| |
| |
over uw antwoord, zeide een der pacha's, en de overigen stemden eveneens toe.
Dat is erg, niet enkel als eene oorzaak van het kwaad, maar nog meer als een kenteeken daarvan. Het bewijst, dat de hoogere klassen de achting voor zich zelven verloren hebben, dat zij aan de toekomst wanhopen en er slechts angstig op bedacht zijn, zooveel mogelijk van het oogenblik partij te trekken. Daarbij komt de trotschheid op hunne onkunde, de zorgeloosheid van het karakter der Muzelmannen, het gebrek aan beschaving bij hunne staatslieden, de nalatigheid waarmede deze verkozen worden, het wederkeerig gebrek aan vertrouwen, de onophoudelijke kuiperijen en geschillen. Dit alles zijn, dunkt mij, voldoende gronden om den man ter dege ziek te maken, ofschoon hij zich, wannneer men hem aan zich zelven overliet, nog lang zoude kunnen voortslepen.
| |
Een bezoek bij Vefik-Effendi.
Ik reed met Aliison naar Rumeli-Hissari, om bij Vefik-Effendi het ontbijt te gebruiken. Daarna zaten en wandelden wij een paar uren in zijnen tuin, op een der schoonste heuvels langs den Bosphorus gelegen.
Huis en tuin, zeide hij, en de geheele helling van den heuvel tot aan de stad, kocht ik vijf jaren geleden. Sedert kon ik daarvoor wel tienmaal meer ontvangen dan ik er voor gegeven heb. Doch, ofschoon mijn kapitaal is toegenomen, ben ik toch ten gevolge van de algemeene prijsverhooging armer geworden. - Aan welke oorzaken schrijft men deze algemeene prijsverhooging toe? - Er zijn vele oorzaken voor de verhooging van het arbeidsloon. Ten eerste het groote verlies aan manschappen gedurende den oorlog; ten tweede de uitbreiding van den handel, waardoor de vraag naar werk buiten 's huis ontzaggelijk vermeerderd is. Bij ons moeten de menschen de plaats der lastdieren vervullen. In onze straten kunnen geene voertuigen met raderen of sleden gebruik worden, zoodat het vervoer hier door menschen in plaats van paarden geschieden moet. Ten derde wordt de in den oorlog verkregen rijkdom op eene domme verkwistende wijze door menschen verspild, die geene gere- | |
| |
gelde uitgaven gewoon zijn en er misbruik van maken. Wat nu de verhooging der waarde van den grond betreft, hebben de stoombooten de oevers van den Bosphorus, die tot nu toe hoofdzakelijk door staatslieden en rijke menschen bezocht werden, ook bij den koopmansstand in de mode gebragt. En ten slotte is bij de beperkte ruimte voor goede gebouwen, de mededinging van eenen zoo grooten liefhebber der bouwkunde, als de sultan, van zeer veel invloed.
Is de waarde van den grond ook naar evenredigheid in de provincie toegenomen?
Niet naar evenredigheid, maar toch ook eenigzins gedurende de laatste twintig jaren. De hervormingen van Reschid-Pacha, de regtstreeksche inning der grondbelasting die vroeger verpacht was en de opheffing der monopoliën, der regten op in- en uitvoer, schonken nieuw leven aan den landbouw. Dit wordt het best bewezen door zijnen invloed op de inkomsten. Toen hij zijne hervormingen begon, bedroegen de inkomsten ongeveer vijf millioen pond sterling, daarna daalden zij plotseling tot twee en een half, rezen het volgende jaar tot zes, dan tot zeven en beloopen thans tusschen de acht en negen millioen.
Reschid's afschaffing der monopoliën was echter zeer onvolledig. Naar ik hoor, zijn de slagters, bakkers, kleermakers, kortom alle ambachten te Konstantinopel in gilden verdeeld, waarvan elk een monopolie van zijn eigen handwerk en handel heeft, de prijzen bepaalt en elke hervorming poogt te weren.
Dit is waar, voor zoover Konstantinopel aangaat. Tegen de koop- en handwerkslieden dezer stad kan Reschid, hoe vastberaden hij ook zij, niets uitrigten.
Op mijne vraag of de Engelschen inderdaad onder bescherming van hun handelsverdrag, ondanks de gilden, winkels openen en zich het regt aanmatigen om handel te drijven in dingen, die bij de algemeene landswetten verboden zijn, zoo als b.v. in wijn en sterke dranken, antwoordde hij: het is helaas zoo. Ik kan deze uitlegging van het verdrag niet eerlijk noemen. Doch tusschen volkeren heeft men geenen regter, gij zijt de sterksten en wij moeten ons onderwerpen. Misschien is het eene welverdiende straf die ons treft. Ten tijde toen wij magtig waren, waren ook wij onbeschaamd
| |
| |
en onregtvaardig jegens vreemde volkeren; nu wij ongelukkig zijn, worden wij door hen met voeten getreden.
Gij noemdet Reschid vastberaden? vraagde ik.
Ik ken niemand die meer zedelijken moed heeft, antwoordde Vefik. Hij en sultan Mahmoud waren de twee grootste Turksche staatslieden van mijnen tijd. Mahmoud verwekte daarom welligt meer belangstelling, omdat hij grootere hinderpalen te bestrijden had. Reschid was zeer beschaafd, Mahmoud volstrekt niet; hij bezat zelfs niet de minste wereldkennis. Toen zijn broeder vermoord werd, bragt men hem plotseling uit de afzondering van het serail op den troon. De Janitsaren waren meesters van Konstantinopel, ja zelfs meesters van het rijk. In het geheel telden zij ongeveer 60,000 man, waarvan zich te Konstantinopel slechts 10,000 bevonden. Nadat hij besloten had hen uit den weg te ruimen, bereidde hij tien jaren lang in de grootste stilte en stelselmatig de uitvoering van zijn oogmerk voor. Hij koos langzamerhand al hunne beste officieren uit, liet de onschadelijken op hunne posten, en maakte zich de bruikbaren die hij verwijderd had, tot vrienden. Toen dus de muiterij uitbrak, viel hij hen met zijne geregelde troepen aan, droeg echter zorg, dat hun de aftogt open bleef. Zij vloden na de eerste losbranding van het geschut. Daarop vaardigde de sultan hevige proclamatiën tegen hen uit, beval echter in het geheim dat allen die hunne eigenschap als Janitsaar loochenden, gespaard zouden worden. Nagenoeg 6000 bevonden zich aan boord van de vloot. Toen nu het bevel kwam hen uit te leveren, gaf de kapitein-pacha ten antwoord, dat hij er geene had, want geen hunner erkende een Janitsaar te zijn. Omstreeks 800 evenwel, die zich door hunne misdaden hadden berucht gemaakt, werden na een geregeld onderzoek teregt gesteld. Nooit heeft zulk eene groote omwenteling met zoo weinig bloedvergieten plaats gehad. Alle Europesche mededeelingen daaromtrent zijn valsch van begin tot einde.
| |
Turksche wetten.
Hoewel men zich naauwelijks een denkbeeld kan vormen van de ongerijmdheid der Turksche strafwetgeving, is deze
| |
| |
toch nog loffelijk in vergelijking met de burgerlijke wetgeving. Zoo moeten b.v. alle kosten door de winnende partij gedragen worden. Deze beloopen drie per cent van de som in geschil, en de reden dat in deze omstandigheid geene verandering komt, ligt hierin dat men advocaten, procureurs, noch dagvaarding van getuigen heeft. Men vertelt hoe het met de zaak gelegen is, de verdediging doet hetzelfde, is een getuige noodig, dan moet hij op eigen kosten komen. Dikwijls moet men de getuigen even als het geregtshof omkoopen, doch dergelijke uitgaven zijn niet onder het woord kosten begrepen. De eigenlijke kosten bestaan in één per cent van de som in geschil, dat men den schrijver betalen moet die het mondelinge vonnis van het geregtshof op papier brengt, en twee per cent van de bestreden som, te betalen aan den deurwaarder of dien geregtelijken ambtenaar die met het beteekenen van het vonnis belast is. Hieruit volgt dat iemand die zijnen buurman berooven wil, slechts een millioen piasters van hem behoeft te vorderen; zoo kan hij hem, zonder dat het hem zelven iets kost, noodzaken den schrijver bij de regtbank en den deurwaarder 30,000 piasters te betalen. Of wel hij kan tot zijnen vijand zeggen: ik zal u voor een millioen piasters aanklagen; dit kost u 30,000 piasters; geef mij 20,000 en ik wil u met rust laten. - Hoe kan op deze wijze iemand rijk blijven, vraagde ik, wanneer het zoo gemakkelijk is hem te plunderen? - Een arm man zal zulk een spel niet wagen, want de rijke zou hem laten vergeven of doodslaan; immers ontbreekt het niet aan lieden die dergelijke diensten veil hebben. Indien echter een rijke die in staat ware zich beschermmiddelen te verschaffen, zoo iets wilde beproeven, dan zou de vrees voor de openbare meening hem daarvan terughouden. Dat zoo iets nogtans voorkomt, namelijk van Turken tegenover Rayahs, is aan geenen twijfel onderhevig; niettemin waagt niemand het zich hiervan een beroep te maken, en het alzoo herhaaldelijk en op
groote schaal te doen. - Hoe wordt, vroeg ik verder, een Engelsch onderdaan bestraft, die een moord heeft gepleegd? - Hij wordt in 't geheel niet gestraft; wij laten het niet toe dat de Turken hem in onderzoek nemen, of de vermoorde moest een Turksch onderdaan zijn, en in dat geval trekt de consul zich de zaak aan. De consul kan echter de zaak niet zelf
| |
| |
geregtelijk beslissen, en wanneer de moordenaar dan, gelijk dat somtijds geschiedt, naar Maltha voor het geregt gedaagd wordt, kunnen slechts zelden getuigen derwaarts worden gezonden, of de Malthesische gezworenen spreken hem vrij. - Zoo iets komt echter zeer zelden voor? - O, volstrekt niet. Er bestaan geen ruwer, laaghartiger menschen dan de Ioniërs en Malthesers, die naar het oosten verhuizen, om daar onder Britsche bescherming te bedriegen en te moorden.
| |
De zwartooren.
Men ried ons af naar de hooge porte te gaan, dewijl wij daar niemand zouden vinden. De zwartooren waren des middernachts bij Mustapha Pacha geweest om hem het staatszegel af te nemen. - Wat wil dat zeggen: zwartooren? - Kara-Konlai zegt men in het Turksch en dat beteekent een officier wiens ambt het is den grootvizier en de overige ministers hun ontslag aan te kondigen. De boodschap zelve brengt hij steeds des middernachts. - Eene onaangename betrekking, zeide ik. - Volstrekt niet, zij levert veel op. In den goeden ouden tijd behoorde hij den vizier te worgen. Nadat deze verpligting had opgehouden, bragt hij hem de boodschap der verbanning. Tegenwoordig wordt het ontslag door een aanzienlijk pensioen, omstreeks 6000 p. st. jaarlijks, dragelijker gemaakt.
| |
De christelijke bevolking.
Tegenover de jongste gebeurtenissen in Syrië en na alles wat men uit de Slavische gewesten van Turkije verneemt, is de volgende opmerking van den heer von Spiegelthal dubbel de aandacht waardig, te meer daar zij reeds een jaar te voren gemaakt werd. De stemming en opgewondenheid der christelijke bevolking is van dien aard, dat een opstand tegen de Turken binnen vijf of zes jaren onvermijdelijk is. Hun haat tegen de Turken groeit aan, naarmate zij zelve rijker, vernuftiger en talrijker worden, en het gedrag van Turkije meer bedorvenheid en zucht om te onderdrukken aan den dag legt. Dit gedrag moet niet beoordeeld worden volgens hetgeen men aan den Bosphorus of Hellespont ziet, waar zich consuls en een Europeesch publiek bevinden. In het binnenland heerscht eene ongeloofelijke mengeling van re- | |
| |
geringloosheid en dwingelandij, vrees, nalatigheid, wreedheid en roofzucht. De regering verleent bescherming noch bijstand; zij doet niets voor het welzijn van het volk, laat echter ook niet toe dat een ander daar iets voor doet. Kortom, het geheele regeringswezen is hier niets dan eene roofmachine. In de groote steden hier te lande liggen naauwelijks meer dan 300 Turksche soldaten in bezetting. De oproerlingen zullen door de eilanden Candia, Cyprus, Rhodus en Mitylene ondersteund worden, waar de kern der bevolking Grieksch is, en zoo zullen zij op zee de overmagt hebben. Zoo lang zal de strijd voortduren, tot dat eene Europesche mogendheid of Europa gemeenschappelijk tusschen beide treedt, om de geheele verwoesting van het schoonste gedeelte der aarde te beletten.
| |
Bevolking en ontvolking van Klein-Azie.
Wij ontleenen de volgende bijzonderheden aan een gesprek van den schrijver met den Pruissischen consul von Spiegelthal in Smyrna. Een bewijs van de ontvolking van het land leveren de zwervende stammen der Turkomannen, die dikwerf in benden van dertig tot veertig huisgezinnen met rundvee, kameelen, paarden en duizenden schapen door de onbevolkte streken van het land rondtrekken. De Turkomannen zijn enkel herders; somwijlen bouwen zij ook dorpen uit hout en slijk. Zulk een dorp vond ik twee jaren achtereen op dezelfde plaats. Op mijne vraag hoe lang zij hier dachten te vertoeven, kreeg ik ten antwoord: ‘dat weet God!’ Het volgende jaar waren zij verdwenen. Het land waar zij hun leger opslaan, behoort gewoonlijk den sultan en voor het gebruik daarvan behoeven zij niets te betalen. Eigenlijk moesten zij een tiende opbrengen, doch zoodra de ontvanger der belastingen verschijnt, is dit voor hen een teeken om te vertrekken.
In Klein-Azië is 99/100 van het land onbebouwd; in de rigting van Magnesia kan men tien uren lang door de schoonste streken rijden zonder eene menschelijke woning te ontdekken. Doch de vruchtbaarheid van dit honderdste gedeelte, dat bebouwd is, is zoo groot, dat wanneer men hier wegen had, dit op de markten van Europa eenen aanmerkelijken invloed zou uitoefenen. Eenige jaren geleden
| |
| |
mislukte de meekrap in het Zuiden van Frankrijk; toen werd het verlies grootendeels gedekt door den uitvoer uit Smyrna. Hadden wij slechts wegen, dan zouden wij de Fransche meekrap geheel van de markt verdringen.
| |
Turksch Armenië.
Ik zat aan tafel naast V.W., die eerst kortelings van de grens teruggekeerd was, welke Turksch- en Russisch-Armenië van elkander scheidt. Hij vertelde verschrikkelijke dingen van de gruwelijke wijze waarop Turksch-Armenië bestierd wordt. De regering is daar zoo slecht, dat het volk letterlijk naar de Russische heerschappij smacht. Zoodra een nieuwe pacha aankomt, hetgeen om de drie of vier jaren geschiedt, laat hij aan alle ondergeschikte plaatselijke ambtenaren zijne komst melden. Dit is zooveel als een sein om hunne geschenken in gereedheid te houden, terwijl allen die een post verlangen eveneens zorg moeten dragen hunne geschenken dan aan te bieden.
En hoe krijgen zij, die hem geschenken brengen, hun geld terug?
Doordien zij hooger belasten, een deel der ontvangsten niet in ontvangst stellen, doordien zij oogluikend toelaten wanneer er inbreuk wordt gemaakt op de quarantaine-wetten of wanneer de tol aan de tolhuizen niet wordt betaald, door het regt aan den hoogst biedende te verkoopen en door heerendiensten. Laatstgenoemde bron is de vruchtbaarste. Wanneer de pacha eene reis wil doen, dan moeten de dorpen welke op zijnen togt liggen, de kameelen en paarden leveren; de Nazir bestelt nu twee-, somtijds vijfmaal zooveel als hij noodig heeft en wordt nu omgekocht om van zijn eersten eisch af te zien. Is het dorp rijk en betaalt het goed, dan behoeft het niets te leveren, en de geheele last komt nu op hen neder die zich niet kunnen loskoopen. Dan moeten zij met hunne dieren tien, soms twintig dagreizen ver henen trekken, zonder de minste schadevergoeding; zelve moeten zij hun voedsel en voeder voor de dieren medebrengen of het des noods stelen, en honderd mijlen van hun huis verwijderd, worden zij en hun vee, uitgehongerd en lam van vermoeijenis ontslagen. Hoe vreeselijk de dwingelandij is, kan men uit de ontvolking opmaken. Men vindt
| |
| |
er groote distrikten zonder eenen inwoner; daar ontdekt men nog de sporen van een groot beschaafd volk, namelijk groote, thans vervallene waterwerken en puinhoopen van verlatene steden. Niet ver van de grens ligt eene stad met hooge wallen en groote steenen huizen die thans geheel onbewoond is, terwijl zij eenmaal 60,000 inwoners telde. Aan den Bosphorus verrijst geen enkel paleis dat niet aan een gedeelte der provinciebewoners het leven heeft gekost.
Naast de knevelarij in het groot van wege de hoog geplaatste Turken, wordt er nog eene onderdrukking op kleinere schaal door de mindere Turken uitgeoefend. Den gordel met pistolen voorzien, begeeft een zoodanige zich deftig naar het huis van een Rayah. Hij roept den heer des huizes, somtijds den voornaamsten man van het dorp, en beveelt hem zijn paard vast te houden. Daarop treedt hij binnen, zet zich neder en laat zich door de vrouwen zijne pijp aansteken. De meisjes vlugten waar dit mogelijk is in het huis der buren. Is de pijp uitgerookt, dan verlangt hij eten, het liefst gevogelte. Men antwoordt hem dat dit niet voorhanden is. Nadat hij eenige slagen uitdeelt, wordt er iets gevonden, en gaat hij met deze behandeling voort, dan verschijnt ook brood en wijn. Van waar deze onbeschaamdheid? Omdat hij gewapend is, en niemand buiten hem in het dorp een wapen heeft. Van tijd tot tijd onderzoeken de Turken de huizen der Rayahs, en vinden zij wapenen, dan worden deze in beslag genomen en ontvangen de bewoners van het huis een aantal stokslagen. De Turksche regering heeft eenige jaren geleden de gunstigste gelegenheid voorbij laten gaan om eene zekere gelijkheid tusschen hare volksstammen te herstellen. Voor zij haar leger ontsloeg had zij er gebruik van moeten maken om de Turksche bevolking te ontwapenen, nu is het te laat. Dit Turksche leger heb ik dikwijls gezien, de officieren waren zoo slecht mogelijk, de soldaten uitstekend. Hun moed, hunne matigheid, hun geduld, hunne volharding bij gebrek, nood en vermoeijenissen waren bewonderenswaardig. Doch waarlijk onverantwoordelijk was de behandeling die hun na den oorlog ten deel viel. Men voerde hen uit de Krim naar Vaina of Trapezonde over, gaf ieder drie shillings en eenige pence en liet het hun nu over om hunnen weg huiswaarts te vinden, welke somtijds dertig tot
| |
| |
veertig dagreizen duurde. Een gedeelte poogde zich door roof te onderhouden, anderen bedelden, velen stierven van honger. De overgeblevenen bereikten hunne woonplaats vol haat en woede tegen de Turksche regering en vast besloten haar nooit weder te dienen.
Uit de verschillende gesprekken die de schrijver deels met hooggeplaatste Turken hield, deels met mannen die, ofschoon buitenlanders, toch lang in Turkije geleefd hadden, en door hunne betrekking in staat waren een juist oordeel te vellen - willen wij hier nog slechts eene opmerking over de toekomst van Turkije mededeelen: Ik vraagde hem (eenen Franschman), of het waar was dat de sultan den heer Thouvenel kennis had gegeven dat Reschid terug geroepen werd? - Ja, maar dat is eene zaak van louter Turksch belang. Wij bekommeren ons daar niet veel om. Thouvenel kon op deze mededeeling niets anders antwoorden, dan dat hij hoopte dat het ten goede mogt zijn. Alle deze veranderingen van ministers hebben niets te beduiden. De eene grootvizier is even goed of slecht als de ander. Dit land is reeds geheel aan het verderf ten prooi. Het is onmogelijk de muzelmannen te beschaven. Het eenige wat wij vermogen is te trachten de christenen op te heffen. Zij hebben reeds te lang dit lijk op hunne schouders getorscht. Engeland en Frankrijk moeten hen gezamenlijk helpen dezen last af te schudden, en te dien einde vóór alles de Turken noodzaken den Hatti-Humayun eerlijk ten uitvoer te leggen. Daar gij naar Smyrna en Griekenland gaat, verzoek ik u Ephesus te bezoeken. Vijftig Engelsche mijlen ver zult gij door de vruchtbaarste, met het heerlijkste klimaat gezegende landstreek rijden, maar geen enkelen inwoner, geen enkel bebouwd veld ontdekken. Dat is Turkije. In Griekenland of de Vorstendommen vindt gij daarentegen bevolking en welvaart in gepaste evenredigheid. Zij werden slecht geregeerd en waren het tooneel des oorlogs; zij hebben echter het Turksche juk afgeschud.
Sedert de Engelsche schrijver op eene wijze, die evenzeer van onpartijdigheid als van zaakkennis getuigt, het belangrijke werk schreef, waaraan wij eenige bladzijden hebben ontleend, en waarin hij treffend aanwees de oorzaken van
| |
| |
den val van het Turksche rijk, ook door hem als onvermijdelijk beschouwd, - heeft eene plotselinge gebeurtenis de algemeene aandacht in meerdere mate dan vroeger op het ineenzinkende, waggelende rijk der Ottomannen gevestigd. Wij bedoelen het overlijden van den vadzigen, ziekelijken sultan, den in alle opzigten buitensporigen beheerscher, die zich weinig bekommerde om het volk, aan zijne hoede toevertrouwd, die den troon, welken hij innam, slechts als het middel beschouwde om zijne hartstogten te voldoen en den luister van het sérail te verhoogen, en die, toen hij van deze aarde scheidde, niet beweend en zelfs niet beklaagd, een roemloozen naam, eene uitgeputte schatkist en een nog dieper vervallen rijk achterliet. Wij voorspellen het u, Abdul Medjid, gij zult vergeten worden! Doch zoo gij uw erfgoed hebt verkwist, uw dood zal voor Turkije welligt kunnen zijn wat uw leven niet geweest is, - eene weldaad, eene zegening. Abdul Azis, die den zwakken man is opgevolgd, heeft zich eene andere gedragslijn afgebakend, De eerste besluiten, welke hij hetzij steunende op de bewustheid van eigen kracht, hetzij dan aan de inblazingen der Engelsche staatslieden gehoor gevende, heeft genomen, de eerste handelingen, welke van hem zijn uitgegaan, duiden onmiskenbaar aan eenen volhardenden moed, die geene tegenwerking schroomt, eene vastheid van beginsels, die het waagt met het verledene te breken, ten einde de verschijning eener betere toekomst zoo niet tot eene zekerheid, althans tot eene mogelijkheid te verheffen. De oogen zijn den nieuwen sultan geopend, de wonden van Turkije worden niet meer door een bedriegelijken sluijer bedekt gehouden. De wezenlijke vijand, welke Turkije heeft aangetast, het is voor den sultan geen geheim meer, is niet in Rusland gelegen, gelijk het heette, toen de natiën van het Westen den sultan in een vernielenden en al te onvruchtbaren krijg ter bescherming waren gesneld: hij woelt in Turkije's eigen ingewanden: het is de worm
der anarchie, welke in de laatste jaren met steeds sneller en wisser gang de zuilen van het gebouw heeft doorknaagd. Dien vijand wil de nieuwe sultan betoomen en daardoor tevens de beschuldiging logenstraffen, waarvan zijn voorganger zich steeds vergeefs poogde te zuiveren, dat de Porte niet in staat zoude zijn zich zelve te besturen. Doch
| |
| |
is het te verwachten dat de loffelijke poging van den stoutmoedigen opvolger met eenig goed gevolg zal worden bekroond? Het kan moeijelijk worden voorspeld of het gebouw nog tegen slooping zal kunnen worden beveiligd, hetwelk thans meer op de pijlers der vreemden dan op eigen steunsel is gegrond. Veel zal nogtans afhangen van de wijze, waarop de grootsche arbeid wordt voortgezet, met zooveel geestkracht, met zooveel goeden wil aangevangen. Tot het behoud van Turkije wordt echter meer vereischt dan een onmeedoogend ledigen van den keizerlijken harem, dan een schroomvallig onderzoek naar de gebreken en misbruiken van vroegere regeringen. Dit laatste onderzoek zou ook als overtollig kunnen worden beschouwd: het zou tijdverspillend kunnen worden genoemd en enkel strekken om het tot stand brengen van nuttige hervormingen te belemmeren. De wonde behoeft niet meer gepeild te worden: ieders blik kan haar diepte meten. Bezuiniging, opbeuring der geldmiddelen - ook dit zal welligt het leven van den zinkenden staat verlengen, maar zijn onoplosbaar bestaan in de toekomst niet kunnen waarborgen, zijne integriteit niet kunnen handhaven. Eerst, wanneer de orde en de veiligheid in het rijk zullen zijn wedergekeerd, wanneer gunstbetoon en omkooping zullen zijn opgeheven, wanneer het den sultan zal zijn gelukt om den nationalen arbeid, dat is tevens de nationale welvaart op te wekken, waartoe Turkije zulke rijke hulpbronnen aanbiedt, eerst wanneer hij er in zal kunnen slagen om de verschillende stammen, waaruit de onderdrukte bevolking is zamengesteld, onderling te bevredigen, wanneer hij dweepzucht en godsdiensthaat zal weten te beteugelen met eene eigene en dappere krijgsmagt, welke in hem vertrouwen stelt, omdat door hem aan hare aanspraken naar billijkheid wordt voldaan, eerst wanneer het regeringswezen, niet zoo als Senior zich uitdrukt, zal zijn en blijven eene roofmachine, welke het volk uitzuigt, maar een regelmatig staatsmechanisme, waarvan het belang en het
welzijn van het volk de spil uitmaken, eerst wanneer beiden geheel zelfstandig en beschaafd zullen zijn, heerscher en volk, beiden geneigd tot ontwikkeling, beiden gezind tot regtvaardigheid, eerst dan zal aan Turkije voortdurend eene plaats in de rij der Europesche mogendheden kunnen verzekerd worden. |
|