| |
De zoogenaamde Vereenigde Staten van Amerika.
Engeland beroemt zich, en niet zonder reden, dat het vele belangrijke werken op verschillend gebied tot stand heeft gebragt; dokken en spoorwegen werden daar 't eerst aangelegd, handel en scheepvaart op een beteren voet ingerigt, de wetgeving en de staatsregering verbeterd, staatkundige denkbeelden, het eigendomsregt, de drukpers, de kerk en verschillende geloofsopvattingen genoten dáár volkomen vrijheid, groote geesten van Bacon tot Shakespeare, van Chattam tot Jonson zagen dáár het levenslicht - in Australië, Canada, Nieuw-Zeeland en Indië, legde men het eerst volkplan- | |
| |
tingen aan, maar dit alles gaat John Bull niet zóó na aan 't harte als zijn magtig pleegkind - de Vereenigde Amerikaansche Staten, of zoo als hij die met eene schertsende zinspeling op de (United States U.S.) (Uncle Sam), Oom Sam noemt.
Het is waar de Vereenigde Staten zijn soms gelijk aan een oproerig kind geweest; maar dan ook had John Bull het oor geleend aan onoordeelkundige raadslieden, en daardoor reden tot ontevredenheid gegeven, hij had op zachtzinnige wijze willen straffen, maar juist die zachtzinnigheid had hem de nederlaag doen lijden. Het is aan den anderen kant ook waar, dat de zoon zich onderscheidde door eene ijdele eerzucht, grootspraak en een aanhoudend snoeven, zwetsen en liegen, dat wel veel eigen is aan weinig beschaafde lieden, hoewel het in dien graad toch zelden voorheen werd aangetroffen, maar 't was toch zulk een schoon kind! Het is wel waar dat deze ijdele eerzucht wantrouwen verwekte bij allen, die hem beminden, dat het terugwerkte op zijn vader, en beiden tot schande verstrekte; het is ook waar, dat uit grootspraak en leugen geen goed kan voortkomen, en dat (Oom Sam) zich hieraan toegaf, maar toch hij was zulk een schoon kind! Hetzelfde verschijnsel deed zich hier op, dat wij zoo dikwijls in het huisgezin waarnemen: de ouders zien menigmaal leelijke gebreken, die nog zeer goed zouden zijn uit te roeijen, over 't hoofd, omdat zij met 't goede voorkomen hunner kinderen zijn ingenomen, en wij allen, als wij een mooijen en smakelijken appel hebben, wat geven wij dan om een enkel vlekje dat zich op de schel bevindt?
En dat de zoon een goed voorkomen had, dit is boven allen twijfel verheven; waar kan men op de geheele wereld nu of in vroegere tijden eene volkplanting aanwijzen, die te vergelijken is met Amerika?
De verschillende landen waaruit het werelddeel bestaat, zijn veel uitgestrekter, zijn meer vruchtbaar, hebben meer natuurlijke hulpbronnen, de inwoners zijn meer beroemd om hunne veerkracht en werkzaamheid dan in menig koningrijk in Europa. Over het geheel genomen, vóór die noodlottige afscheiding hadden de Vereenigde Staten wel eenigeaanleiding om te snoeven, en zij hadden regt het volgende motto boven een hunner dagbladen te plaatsen:
| |
| |
‘'t Is niet één enkle streek waar wij den scepter zwaaijen,
't Onmeetlijk Vasteland staat onder ons gebied.
Uit alle volksstammen der geheele wereld vormde zich eene bevolking, die zich zoo snel vermenigvuldigde, dat het spoedig elks verwachting overtrof, zoo dat die na een tijdsverloop van tien jaren, een verdubbeld cijfer deed aanschouwen, Het volk gaf in eene hooge mate blijken van vernuft en werkzaamheid, de scheepvaart streefde die der Engelschen spoedig op zijde, en om de waarheid te zeggen, in sommige opzigten werd die door de hunne overtroffen; hunne vlag werd op elke zee geëerbiedigd; hunne kooplieden kochten en handelden op elke markt; vele nuttige uitvindingen hebben wij hun te danken; hunne gezantschappen werden overal geëerbiedigd; overal zag men de sporen van hunne persoonlijke magt en hunnen rijkdom, en dit weinige jaren nadat zij zich zoo roemzuchtig hadden vrij verklaard. De fabel vertelt ons dat Minerva, geheel gewapend uit het brein van Jupiter te voorschijn kwam, even zoo liet Amerika met al het noodige toegerust, eensklaps de armen van Groot-Brittanje los. Geen staat op de geheele wereld was ter gelijker tijd zoo jeugdig en zoo krachtig, maar geene andere natie had ook over zoo veel natuurlijke en staatkundige voordeelen te beschikken. Zij had niet te vreezen voor vijandelijke invallen, ze was niet met schulden bezwaard, het uitgestrekte grondgebied beloonde twintigvoudig alle aangewende middelen, de inwoners kenmerkten zich door jeugdige kracht en ondernemingszucht, het luchtgestel was gematigd, de kusten langs de zee vond men nergens zoo goed gelegen, elke baai vormde eene natuurlijke haven, alles wat zij noodig hadden voor den koophandel en den scheepsbouw was daar in overvloed voorhanden; is het te verwonderen dat Amerika met al deze voordeelen zoo groot is geworden? Neen, veel eer zou men kunnen zeggen: het had nog anders kunnen zijn. - Al te veel voorspoed al te veel rijkdom schijnt zoo min op geheele volken als op bijzondere personen gunstig te werken; de Vereenigde Staten leveren daarvan weder een treffend voorbeeld op; in
eigen boezem werd het zaad van afscheiding gekweekt, de zaden die zij (wij moeten der waarheid regt laten wedervaren) van hunne stichters hadden overgeërfd. Geen volk kan gedurende een lang tijdsverloop een groot onregt plegen
| |
| |
of lijdelijk toezien dat het gepleegd wordt zonder daarvoor gestraft te worden. Sommigen die er eene gewetensvraag van maken zeggen ons dat het dwaas is om van ‘volkszonden’ te spreken, maar de geschiedenis toont ons daarvan menige bladzijde aan. Er zijn bijzondere zonden waaraan een geheel volk zich schuldig maakt, en waarvoor het dan ook zekerlijk gestraft zal worden. De misdaad der Vereenigde Staten was en is Slavernij en, hier komen wij reeds spoediger aan het punt waarvan wij zijn uitgegaan, - dit is de oorzaak geweest die hen van een heeft gescheurd.
Het is waar de slavernij is een van die inrigtingen welke de Staten van het Moederland hebben overgenomen, maar het laatste tot nadenken gekomen door de welsprekendheid van een Granville Sharp, Clarkson, Wilberforce en Brougham zag in dat het onregtvaardig handelde, en nam zich voor te vergoeden wat het misdeed. Niemand komt grooter eer toe voor de groote zaak der afschaffing te hebben gewerkt en gesproken dan de nederige en vergeten stadsklerk Granville Sharp die het eerst de beweging aanwakkerde en zijn leven veil had om zijne plannen uit te voeren. De faam heeft zijn lof niet kunnen uitbazuinen, want anderen maaiden wat hij had geplant, maar toch hij was het die gebogen over oude wetten en instellingen die heerlijke waarheid aan 't licht bragt waarop Engeland zoo trotsch is, die het voetstuk zijner grootheid uitmaakt en door den welsprekenden mond van eenen Mansfield is vereeuwigd: dat de slaaf vrij is op hetzelfde oogenblik dat hij den voet zet op Groot-Brittanjes grond.
‘Wanneer de slaaf ons grondgebied betreedt,
En Englands lucht door zijne longen stroomt,
Dan is hij vrij - zijn boeijen vallen af - -’
De afscheiding van de Vereenigde Staten gaf aan Engeland het regt zoo te spreken, voor den hoogst aanzienlijken prijs van 20,000,000 pond kocht het al de slaven in zijne West-Indische bezittingen vrij. Honderd millioen ponden waren niet toereikend geweest om ‘de zwarte bezitting’ in Amerika ook al was dit den eigendom van Groot-Brittanje geweest los te koopen. Hoewel het verval van Jamaïca daarvan het gevolg was, zoo was het toch eene zeer lofwaardige daad, die men nu nog niet genoeg op den regten prijs stelt. Maar
| |
| |
als er ooit in de Zuidelijke Staten een opstand onder de slaven uitbreekt, waarbij al de ijsselijkheden die het oproer van Sepoy vergezelden niet achterwege zullen blijven, dan eerst zal men zien wat Engeland heeft voorkomen door bij tijds wijze maatregelen te nemen.
Andere staten hadden dit nog vroeger ingezien. Oostenrijk schafte den slavenhandel af in 1782; het Fransche verdrag in 1794; Engeland in 1807; Napoléon gedurende de honderd dagen in 1815; Spanje bij het tractaat in 1817; de Nederlanden in 1818; Brazilië in 1826; ja het houden van slaven werd zelfs 't eerst in Amerika onregtmatig genoemd. In 1783 werd in de ‘wettelijke bepalingen van Messachuset’ verklaard: ‘Iedereen is vrij geboren en heeft dezelfde regten’ en deze uitspraak werd ook door de wetgevende magt te Boston als een hefboom tegen de slavernij beschouwd. Vóór 1790 werd het verder invoeren van slaven in vijf andere staten tegen gegaan. In 1787 vaardigde het congres eene onveranderlijke wet uit voor het bestuur van het Noordwestelijk gebied van den Ohio, waarin slavernij of gedwongen arbeid verboden wordt, zoo dat eenige dezer staten toen het roemrijke voorbeeld gegeven hadden, want het was alleen door de afschaffings-wet van Augustus 1833 dat de slavernij in Augustus 1834 in de Engelsche bezittingen eindigde.
De daad dat de sterke het eigendom van den zwakke eerbiedigt, is een van die onwederlegbare proeven dat in de nieuwere tijden het kwade door het goede overwonnen wordt.
Bij alle oude volken was de slavernij geoorloofd. Hoe meer de hoogere standen beschaafd waren, hoe meer zij de arme slaven vertrapten en vernederden; men behoefde zich niet te verontschuldigen voor iets dat elkeen deed; toch was het niet goed. Er zijn lieden die den kostbaren voet waarop de wetgeving is ingerigt, het verval en den ondergang der kanselarij, de gebreken in het zeewezen en de weelde in de kerk verdedigen. ‘Bij zeker volk in Zwitserland’ zegt Goldsmith, vertoont zich aan den hals een zoogenaamd kropgezwel of uitwas, door de gewoonte gaan zij ten laatste in dit wanstaltige eene schoonheid zien en zij eindigen met de vreemdelingen die hen komen bezoeken en van dit gebrek verschoond bleven uit te lagchen en te bespotten. Zoo spreken de schrijvers die vóór de slavernij gestemd zijn van
| |
| |
de Engelschen en van andere afschaffingsgezinden als van een ‘verdoemelijk volk’ omdat zij het houden van slaven ongeoorloofd achten. Het is waar de aartsvaders en veel wijsgeeren hielden slaven zonder te denken dat zij onregt pleegden; maar de gulden wet van de christelijke leer heeft ons eindelijk de oogen geopend.
Michaëlis en de Groot zijn bijna de eenige mannen van gezag die beweerden dat hoewel er veel tegen de slavernij is aan te voeren, zij nogtans ook hare goede zijde heeft. Uit een zuiver zedekundig oogpunt kan er ter verdediging der slavernij geen sprake zijn. De christelijke leer, waar wij ons reeds op beriepen leert: ‘behandel uwen naaste zoo als gij wilt dat hij u doen zal’ en...niemand zou vrijwillig slaaf willen worden. De voordeelen zouden dus geheel aan de eene zijde komen; ja menigeen zegt zelfs dat er in 't geheel geene voordeelen aan verbonden zijn en dat vrije ongedwongen arbeid in alle opzigten voordeeliger en goedkooper is dan slavenwerk. Zij beweren dat de slaaf over 't algemeen geen blijken geeft van veel verstand, dat er onder hen geene uitvindingen plaats hebben, en men geene bekwame werklieden onder hen moet zoeken; dat de geest verstompt wordt, dat bij den vrijen arbeid armoede en nooddruft de drijfveren zijn tot werken, en wij daardoor in een vrij land juist aan onze werklieden de meeste uitvindingen en verbeteringen te danken hebben; zij beweren dat de slavernij in den grond misdadig is en nadeolig werkt; dat als alle landen slavenstaten waren wij dan spoedig tot de grootste ruwheid en barbaarschheid zouden verzinken; de slaaf wordt toch meest gebruikt voor veldarbeid en de geringste diensten, de vrije man besteedt al zijn tijd om het opzigt over de slaven te houden, en hij geeft zich verder over aan vadsigheid en zinnelijke vermaken, aan jagen, kaart- en biljard-spelen, het bezoeken van den schouwburg in een woord aan al datgene wat men in Virginia zegt: ‘dat aan een heer past.’
Er is zeer veel waarheid in deze bewering, maar de voorstanders willen volstrekt de gebreken en nadeelen niet erkennen, het is als of zij zedelijk en natuurlijk met blindheid zijn geslagen; zij hebben Bileäm gedwongen om in hun geest te spreken, kansel en drukpers torschen de slavenboeijen in een slavenland, geestelijken en ministers verkondigen daar
| |
| |
dat de slavernij eene goddelijke instelling is; elkeen die het wagen durft met hen in gevoelen te verschillen wordt mishandeld en vertrapt of als een hond ter neer geschoten. De grootste ruwheid heerscht aldaar; de bewoners van het Zuiden zijn onwellevend, lomp en zelfzuchtig; herbergzaamheid is eene bij hen bijna onbekende deugd; gebeurt het eens dat een reiziger eene schuilplaats krijgt, dan kan hij er zeker van zijn, dat men hem bij 't verlaten van 't huis zijne schatting laat betalen voor 't gebruik van zijn bed en zijn logies; al is hij vermoeid en half ziek, hiermede toont men niet veel medelijden te hebben; men heeft niet veel eerbied voor den ouderdom, en het schoone geslacht wordt er met weinig onderscheiding behandeld; er heeft eene verregaande bandeloosheid plaats zelfs onder jonge lieden die naauwelijks de kinderschoenen hebben uitgetrokken. Daar het besluit bij hen vast staat, dat de slaaf in diepe onkunde zal gedompeld blijven, zoo geeft de meester zich niet veel moeite om zich zelven daaruit op te heffen; zij besteden al hun tijd en al hunne zorgen om de zwarten onder den duim te houden en zoo veel mogelijk partij te trekken van hunne velden. Zij zijn nog niet eens in staat in hun eigen levensonderhoud te voorzien, al wat zij doen is katoen planten; de Zuid-Amerikanen hangen geheel af van de Noord-Amerikanen zoowel in artikelen van weelde als in zaken van dagelijksche behoefte, van de naald tot het ploeg-ijzer en het zwaard, van het kinderhemdje tot het doodkleed, van de pantoffel tot den hoed, van het tafelkleed tot den overjas, alle voorwerpen van nut of van weelde worden van het Noorden aangebragt. Het Zuiden bemoeit zich sedert jaren met niets anders dan met 't onderhouden van slaven en het planten van katoen; zij doen niets anders, zij zijn even min in staat om in hunne eigen behoeften te voorzien, als een meisje dat in eene fabriek werkt en zestien uren van den dag aan de machine doorbrengt, of iemand die les in de muzijk geeft en
denzelfden tijd aan hare piano of harp moet wijden, puddingen zou kunnen maken, gevogelte toebereiden of een maaltijd gereed maken. De zuidelijke bevolking zou niet op zich zelve kunnen staan, of zij moest zich eerst alle noodzakelijke en nuttige kunsten eigen maken.
Verder moeten wij de opmerking maken, dat als het eens
| |
| |
tot een oorlog tusschen de Noordelijke en Zuidelijke Staten kwam, dat de eerste dan met geestkracht zouden strijden, maar dat er voor de laatsten weinig kans op een goeden uitslag zou bestaan, zij zouden spoedig de nederlaag lijden.
Eindelijk moeten wij ook nog zeggen, dat de denkbeelden die men zich van een neger vormt, zoo als die in ‘de hut van oom Tom’ is voorgesteld, geheel valsch zijn, zóó treft men in 't werkelijke slavenleven den neger niet aan, oom Tom heeft veel van een heiligen aartsvader, zoo iets tusschen Wesley, Spurgeon en Cato, maar hij is eene denkbeeldige figuur, zoo veel schooner en zedelijker geteekend, als het onderscheid groot is tusschen de handen van eene Venus de Medicis en eene werkster in eene kolenmijn. Indien het gevolg van de slavernij geweest ware, dat zij veel Oom Tom's had voortgebragt, dan voorzeker zouden wij het stelsel moeten toejuichen. Het is beter om als christen-martelaar onder de zweep van een Legre te sterven, dan om als een verdierlijkte heiden onder een wreeden koning van Dahomey te leven. Maar de waarheid is ongelukkig in dit geval niet in den roman bewaard gebleven. De boschneger is geen heilige, het menschelijke is bij hem ten ondergebragt en vernietigd; hij grenst zoo na aan het dier, als dit bij den mensch mogelijk is: hij wordt als het vee beschouwd en als zoodanig behandeld. Hij weet niets, gevoelt niets, kan niets doen dan het eentoonige katoen plukken, om de markt van Manchester van voorraad te voorzien. Aan den eenen kant der machine in de katoenfabriek staat de slaaf, aan de den anderen de machinist. Voor beiden heeft 't leven niet veel bekoorlijks, maar den slaaf wordt naauwelijks den rang van mensch toegekend; er zijn er velen die den ouderdom van twintig jaren niet bereiken; sommigen weten van afstand noch tijd, behalve dat zij een bepaald aantal uren en zelfs op Zondagen in den oogsttijd, gedurende twee derden van den dag moeten werken. Zelfs bij de grootste beleedigingen worden zij zelden tot wederstand geprikkeld. Het eenige dat zij in de blanken benijden, is dat deze zich meer ongestoord aan luiheid en ondeugd kunnen overgeven; zij eten hun dagelijksch rantsoen als een paard zijn ‘voeder’
en zij zijn even onbekwaam als dit dier, om voor hun onderhoud voor den volgenden dag te zorgen. Op
| |
| |
weinige uitzonderingen na is het eene onbezielde massa, waarin de liefde tot vrijheid nog niet is ontkiemd, geen Spartacus is nog onder hen opgestaan, geen zwarte Brutus heeft nog zijn tijd en leven veil gehad, om hen te onderrigten en voor hen te sterven; hunne geheele ontaarding is de sterkste grond tegen de slavernij, maar de meesters weten hun spel zoo goed te spelen, dat wij geene hoop of vrees kunnen koesteren voor een slavenoorlog in de Zuidelijke Staten, en zelfs als die arme schepsels in dien toestand blijven verkeeren, dan zou eene onmiddelijke in vrijheidstelling slechts wreedheid en onzin zijn. Neen - de niet Vereenigde Staten hebben weinig te vreezen van hunne millioenen zwarte onderdanen; waarvoor zij en de Nieuwe wereld in 't algemeen te duchten hebben, hierop komen wij nader terug.
Hoe meer wij over de zeer ernstige verwikkelingen in de niet Vereenigde Staten nadenken, hoe moeijelijker het ons valt daarvan de eindelijke oplossing te voorspellen; zoo veel is zeker, dat het niet zonder hevige schokken zal gaan. Het zou de staten, die vóór de afschaffing zijn, ligt vallen, om de bewoners van het Zuiden aan haren leiband te doen loopen, maar zij kunnen het niet van zich verkrijgen, om een beslissenden stap te wagen, steeds blijven zij besluiteloos. Indien de Engelschen een hunner forten hadden genomen, op een schip gevuurd of andere blijken van vijandelijke gezindheid hadden gegeven, het geheele land had als een eenig man naar de wapenen gegrepen, door de drukpers waren er de meest vaderlandslievende artikelen in omloop gebragt, men had Mars, Bellona en al de furiën te hulp geroepen, en de bulhonden waren in 't best Amerikaansch-Engelsch losgelaten. Nu evenwel blijft men werkeloos, men hoort niets van dit alles, het staatkundig ligchaam is als verlamd. De een raadt dit aan, een tweede weder wat anders, mannen die vroeger zoo vol leven en zoo naauwgezet waren, hoort men nu stotteren en stamelen. De uitvoerende magt, die zich zoo vrij hield van aristocratischen invloed en geheel uit praktische en vaderlandslievende mannen bestond, heeft het lijdelijk aangezien, dat zijne oorlogschepen verslagen, zijne forten genomen werden en hij laat zich heen en weder bewegen gelijk een stroohalm in den wind.
| |
| |
Laat ons nu eens zien in welke verhouding de slavenstaten en de vrije staten tot elkander staan. In 1790 was de bevolking der dertien oorspronkelijke staten in Amerika 3,639,005, waarvan het Zuiden 1,825,506 en het Noorden 1,786,499 inwoners telde. In de slavenstaten was het cijfer dus 66,007 hooger. De landen dezer staten hadden eene uitgestrektheid van 88,305 vierkante mijlen. Gedurende zestig achtereenvolgende jaren is de bevolking der slavenstaten verminderd, dit cijfer daalde tot 3,225,611 personen. Na de staatsregeling zijn er achttien nieuwe staten aan de Unie toegevoegd, negen vrije en negen slavenstaten; de laatste winnen het weder aan grondgebied, het Noorden kreeg 488,217 tegen het Zuiden 638,763 vierkante mijlen. Maar de bevolking, de werkelijke rijkdom van een nieuw land had in het Noorden weder de overhand. In 1850 hadden de vrije staten dertien en een half, de zuidelijke slechts negen en een half millioen inwoners. De slavenstaten hebben een veel uitgestrekter grondgebied, maar er zijn geen handen genoeg om het te bebouwen, en deze handen kunnen nog niet eens goed werken. Bloed, beenen en spieren zijn de werktuigen waardoor een land rijk moet worden, maar deze werktuigen moeten door het verstand bestuurd worden. Dit nu ontbreekt meestal den zwarte, en toch aan hem alleen wordt 't werk opgedragen; de blanke acht zich hierboven verheven; hierdoor wordt de voornaamste kracht in de slavenstaten verlamd of door koortsachtige spanning staande gehouden. Van 't onderwijs wordt natuurlijk niet alleen geen werk gemaakt, maar zelfs verhinderd; alle bladen zijn in een geest, die vóór de slavernij ijvert, geschreven; de drukpers wordt aan banden gelegd een het uitgeven van boeken zeer moeijelijk gemaakt; een werk dat den geest zou kunnen opheffen en waarin de vrijheid ter sprake komt, wordt in beslag genomen. In eene uitgave van den bijbel voor de zuidelijke staten bestemd, kwam eene plaat voor genomen naar den ‘Christus Consolator,’
van Arie Scheffer; de schilder heeft daar een neger voorgesteld, die bij de opstanding zijne geboeide handen naar den Verlosser uitstrekt, deze figuur nu moest geheel veranderd worden, anders was het niet geoorloofd het boek uit te geven.
Kan er grooter despotismus bestaan? In Virginia en
| |
| |
Carolina zou men het niet durven wagen, vrij voor zijne gevoelens uit te komen, iemand die zoo vrijmoedig durfde spreken, zoude al spoedig voor altijd den mond gesloten worden.
De groote Schepper, die zeer langmoedig en geduldig is, zal eindelijk wel uitkomst geven, maar voor het tegenwoordige bestaat er nog weinig hoop; één redmiddel heeft die zelfde magt echter reeds aangewend, de stompzinnigheid bij den slaaf is een pijnstillend middel, dat hem redden zal. Geen beschaafd mensch kan vrede hebben met het lot van den slaaf, vooral de ongelukkige veld-arbeider is als een zeer slecht en beklagenswaardig schepsel te beschouwen, nog erger dan men zich kan voorstellen, eer men getuige is van zijne verregaande luiheid, stompzinnigheid, in een woord, van zijne vele grove en dierlijke ondeugden. Zoo als hij nu is, zou hij onmogelijk voor zich zelven kunnen zorgen; indien hij op eenmaal in vrijheid werd gesteld, hij zou niet willen werken, hij zou stelen en moorden en aldus aan zijne behoeften en grove zinnelijkheid voldoen. Deze opmerkingen verschillen veel van 't geen wij van een ‘Oom Tom’ hoorden, maar toch ze zijn waar, en wij gelooven, dat het wezenlijke gevaar voor de Zuidelijke Staten daarin gelegen is; al komt de afscheiding tot stand, dan zijn er in Amerika twee gemeenebesten, het eene een weinig meer of minder trotsch, beuzelachtig en onstandvastig. Al staan er ook partijmannen of volksredenaars op om de gemoederen in beweging te brengen, om niet (het vuur van den haat, want die bestaat reeds) maar de hoop op vrijheid aan te vuren, dan nog zou daaruit een verschrikkelijk ‘Ramoth-Gilead’ voor de ongelukkige slavenstaten ontstaan. Het zou beter zijn om de handen in een te slaan en te beginnen met onderwijzen en opvoeden; om hen zoo langzamerhand voor te bereiden om den rang van ‘mensch’ in de maatschappij te kunnen innemen, en hoe men ook over een eenhoofdig bestuur of eene monarchale regering moge denken, de tegenstanders van dezen regeringsvorm kunnen het niet tegenspreken, dat het despotismus van de nieuwe republiek gelijk staat met dat van den grootsten geweldenaar, waarvan wij
immer hoorden. |
|