Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1861(1861)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 480] [p. 480] Bemoediging. Weest niet, o vrienden! zoo diep toch verslagen; Zijt niet kleinmoedig bij 't knellend verdriet. Al brengt u het lot soms droevige dagen, Duurzaam geluk schenkt de wereld ons niet. 't Meisjen dat gistren uw hart deed ontgloeijen, Ziet gij op heden ter neder gestort; Haar kwam de dood aan 't leven ontboeijen, 't Leven van haar was ons dierbaar - maar kort. - 't Mondje, waar kort nog de lachjes om speelden, Is reeds gesloten, als 't ijskoude hart; De lipjes, die gistren de smart ons verheelden, Zijn nu reeds koud, en verbleekt door de smart. Zalen, waarin men zich onlangs vermaakte, Zijn nu gesloten, dáár heerscht thans de smart; 't Goed waar men lang soms, zoo vurig naar haakte, Wordt vaak het spoedigst ontrukt aan ons hart. Heft dus het hoofd maar blijmoedig naar boven, Niemand ter wereld toch vindt het volmaakt; Hier hoort men schreijen, en ginds hoort men loven, Zoo is het leven, waarnaar men steeds haakt. 't Leven baart vreugde, en smarte te zamen, Zoekt dus op aarde geen enkele vreugd; Tracht naar Gods woord Zijnen wil te beamen, Wijd' u dus hier reeds aan godsdienst en deugd. Zalig is hij, die in 't bangste der stonden, Moedig vooruitziet naar 't eind van zijn druk; Hem, die aan God, zich reeds vroeg heeft verbonden, Wacht eens een eind'loos, een hemelsch geluk. Laat dan de rampspoed u nimmer doen klagen; Waakt dat de wereld u nimmer misleid! Leert vroeg de stormen des levens verdragen, Dan zij u namaals steeds vreugde bereid. Haarlem. G.A. van Dobben. Vorige Volgende