| |
| |
| |
Sicilië.
In de eeuw, die wij beleven, zijn er zoo veel zaken waaromtrent men op de hoogte van zijn tijd wil blijven, dat het niet te verwonderen is dat men dikwijls menschen aantreft, die gedurig met woorden schermen, waarvan zij de regte beteekenis niet vatten, en waaromtrent zij zich geen duidelijk begrip kunnen vormen; hetzij men spreekt van eene belangrijke ontdekking op het gebied der natuurkunde of een hevigen strijd voert over godgeleerdheid, geschiedenis of staatkunde; somtijds levert een eenvoudige geographische naam, die het brandpunt geworden is in de geschiedenis van den dag, moeijelijkheden op. Van de duizenden die, drie jaren geleden, over den val van Delhi redeneerden, kunnen wij veilig veronderstellen dat slechts een zeer klein gedeelte zich een juist begrip van de zaak kon vormen. Slechts weinigen zullen er gevonden worden, die eene redelijke beschrijving kunnen geven van de aardrijkskundige ligging van Delhi, van zijne verhouding tot den Punjab, tot Scinde of tot Oude en den afstand van de zee. Sicilië is tegenwoordig in de oogen van Europa, dat wat Indië toen was; wel wekt de toestand van dat land bij ons niet dezelfde pijnlijke bekommering op, maar het heeft aanspraak op de levendigste symphatie van elk volk en van elken mensch in 't bijzonder, die waarde hecht aan grondwettelijke vrijheid. Laat ons eerst een blik slaan op het schoone eiland, daarbij op de vele wisselingen en veranderingen lettende welke er op dien bodem hebben plaats gehad, en eenige der vele eigenaardige bijzonderheden opnoemen waardoor dat land gekenmerkt wordt.
Het ontbreekt Sicilië niet aan mythische overleveringen. Elke schooljongen die de lessen over de algemeene geschiedenis bijwoonde, weet te vertellen van den hemelschen ‘hoefsmidswinkel,’ die men dáár onder de ontzettende hoogten van den Etna vond. Dáár zwaaide Vulcaan den hamer onder zijne gespierde éénoogige medearbeiders ‘de Cyclopen.’ Wat beteekende de rook, die zoo dikwijls uit den top van den berg opsteeg, anders dan dat de krachtige smidsgezellen het een of ander bijzonder werk onder- | |
| |
handen hadden. De sterke geluiden die door de oppervlakte heendrongen en waarvan de weerkaatsing op grooten afstand gehoord werd, wat was het anders dan de klank van het reusachtig aanbeeld? De Cyclopen waren evenwel niet verpligt, om altijd in onderaardsche holen te werken. Een hunner vond ten minste tijd om eene liefdesonderhandeling op den fraaijen oever aan te knoopen met de zeenimph Galatea, en scherp toe te zien of er bij toeval vreemdelingen op de kust mogten stranden. Hij was het die Ulysses met al zijn scheepsvolk gevangen nam en wiens monsteroog, gedurende zijn slaap, door den held met eene scherpe ijzeren pin werd uitgestoken; hij ontkwam uit de klaauwen der Cyclopen door de meest vernuftig uitgedachte list, die de legende ons ooit van eenigen held uit de fabelleer heeft overgeleverd.
In de eeuwen die op deze tijden van diepe duisternis volgen, schijnt het licht niet veel helderder; wij vernemen alleen maar dat de Sicunianen, die waarschijnlijk uit Spanje kwamen en de Siculianen, die welligt uit Italië afstamden, in gestadigen strijd waren over het bezit van het eiland. Omstreeks zeven en een halve eeuw echter vóór de christelijke tijdrekening, dus in den tijd van Romulus en Remus zien wij de Grieken aldaar van tijd tot kleine invallen doen. Het is bekend dat de Grieken eene groote geschiktheid hadden om volkplantingen aan te leggen en het was wel te voorzien dat een land, zoo gunstig gelegen als Sicilië, niet lang aan hunne aandacht zou ontsnappen; de schepen toch konden er gemakkelijk aanlanden, en de Pheniciërs het meest handeldrijvende en het meest onderzoekende volk der oude wereld, hadden er reeds het oog op geslagen. Dien ten gevolge kwamen er twee honderd jaren daarna van (750-550 vóór Christus) verscheidene volkstroepen uit de zeehavens van Griekenland die daar, in ‘het nieuw ontdekte land’ van die dagen vele belangrijke steden bouwden en andere inrigtingen daarstelden. De tijd die daarop volgde, mag wel de gouden eeuw voor de groote steden in het oude Sicilië genaamd worden, onder deze was Agrigentus de verblijfplaats van den beruchten tyran Phalaris de meest beroemde, - de reiziger die deze streken bezoekt, vindt hier bewonderenswaardige overblijfselen van klassieke monumenten, die bijna met die van Athene op eene lijn gesteld kunnen worden.
| |
| |
Toen de vijfde eeuw vóór Christus nog slechts vijftien jaren had af te leggen, ontstond er een strijd op het oostelijk gedeelte van het eiland, waarin ook omtrent het bezit van Sicilië werd getwist. De Atheners wier magt toen ten toppunt was geklommen, beproefden het geheele land te veroveren, zij zonden eene magtige vloot naar Syracuse om die stad het eerst te belegeren, en waren zij in hunne onderneming geslaagd, dat zich in den beginne wel liet aanzien, dan zou er veel kans zijn geweest, dat het geheele schiereiland van Italië in hun magt ware gekomen; het zou voor deze wakkere en ondernemende krijgers eene gemakkelijke zaak zijn geweest om de Romeinsche staten, toen nog klein, en in de opkomst van hun bloei, te bemagtigen. De Athemers bereikten echter hun doel niet door het slecht beleid van een enkelen generaal, en het eiland viel in handen der Carthagers, een magtig handeldrijvend en zeevarend volk uit Noord-Afrika, die de regtmatige opvolgers der Pheniciërs waren. Hier bleven zij gedurende anderhalve eeuw ongemoeid, totdat zij door de Punische oorlogen, waardoor zij niet minder dan door die van Rome te lijden hadden, eerst van het eiland werden verdreven en later hun zelfstandig volksbestaan verloren. Omstreeks 200 jaren vóór Christus was Sicilië een Romeinsch wingewest, en dit bleef het gedurende meer dan zes eeuwen.
Wij zullen, in deze vlugtige schets, niet gewagen van het verfoeijelijk bestuur van den Romeinschen onderkoning Verres, omstreeks de christelijke jaartelling, noch van de beroemde vinnige beschuldiging welke Cicero hem hierover toevoegde en die ons gelukkig onder zijne andere voortreffelijke redevoeringen bij deze gelegenheid is bewaard gebleven. De redenaar was in menig belangrijk opzigt de Edmund Burke der Romeinsche tijden; de onderkoning die zich niet kon verontschuldigen door de omstandigheden en die de zedelijke waardigheid miste van hem, die in latere dagen veel overeenkomst met hem had, was de Warren Hastings. Wij behoeven ook niet stil te staan bij de vroegtijdige invoering des Christendoms in Sicilië, en de vervolgingen waaraan de Christenen aldaar onder Nero waren blootgesteld. Het is ons voldoende te weten, dat de namen der bisschoppen die te Palermo - toen Panormus - geheerscht hebben van de derde eeuw af zijn opgeteekend.
| |
| |
In de vijfde eeuw na de christelijke jaartelling werd het Romeinsche wingewest, dat nu 600 jaren bestaan had, door een wreeden en barbaarschen vijand aangevallen. Op het tijdstip dat Hengist en Horsa in Engeland landden, ontrukte Genserikus en zijne Vandalen Sicilië aan den zwakken arm van het Romeinsche rijk, veertig jaren vóór den val van den Westerschen tak. De Oostersche keizer evenwel, die honderd jaren later het bevel voerde, was een groot man, wiens opperbevelhebber Bélisarius insgelijks met voortreffelijke eigenschappen was toegerust; deze heroverde het eiland voor Justinianus en lijfde het weder voor drie honderd jaren in het keizerrijk in. Aan het einde van dien tijd, in 827, bekwamen de Saracenen den boventoon, en hoewel slechts een zesde gedeelte der bevolking uit deze stammen bestond, zoo behielden zij dit toch gedurende twee eeuwen tot aan de komst van Robert Guiscard, tijdgenoot van Willem den Veroveraar. De Zwabische dynastie volgde, door huwelijks vereenigingen, de Normandische op en deze ging later weder op dezelfde wijze op de regering van Arragon over. De eerste Zwabische koning (de titel van ‘koning’ werd eerst door den kleinzoon van Robert Guiscard aangenomen), kwam omstreeks het jaar 1200 aan de regering en de laatste koning van Arragon besteeg den troon omstreeks twee honderd jaren later. In 1416 toen het rijk van Arragon met Sicilië vereenigd was, stelde de toen regerende vorst Alphonso I een onderkoning over het eiland aan. Behalve eenige kleine tusschenpoozen, duurde het bestuur van het Spaansche bewind tot in 1734 voort, in welk jaar de tegenwoordige Bourbonsche dynastie begon. In dat jaar deed Philips de vijfde van Spanje, plegtig afstand van Napels en Sicilië, ten behoeve van zijn zoon don Carlos ‘Carlo Borbone,’ die het aan het tijdelijk beheer van Oostenrijk had ontrukt en aan Spanje terug gegeven. De jonge vorst nam dadelijk den titel van koning der beide
Siciliën aan, welke titel nog door zijne onwaardige opvolgers gevoerd wordt.
Als wij nu nogmaals de verschillende veranderingen welke dit schoone eiland onderging, met één oogopslag overzien, dan bevinden wij dat de Phéniciërs en de Grieken het eerst in Sicilië volkplantingen stichtten, dat het toen eerst werd buit gemaakt door de Carthagers, daarna door de Romeinen,
| |
| |
vervolgens door de Vandalen, toen door de Romeinen uit het Oosten, door de Saracenen, door de Noormannen, en dat het eindelijk bij de Spaansche dynastie werd ingelijfd. In de dertiende eeuw werd deze Spaansche dynastie verbroken door een inval der Franschen onder Karel van Anjou, 't welk eindigde in dat vreeselijke bloedbad onder de Franschen zeer goed als de ‘Siciliaansche vesper’ bekend.
Sicilië heeft van de vroegste tijden af aan vele lotwisselingen ondergaan, en het is heden ten dage het tooneel van een strijd, waarvan de scherpzinnigste staatsman den uitslag niet kan berekenen. Beschouwen wij dit tooneel uit een ander oogpunt, letten wij met andere woorden, op de natuurlijke gesteldheid van het eiland en de belangrijkste plaatsen die over de oppervlakte verspreid zijn.
De kaap Boéo, het meest westelijke punt, de kaap di Taro, de spits van den noordoostelijken hoek en kaap Passaro, het zuidoostelijk voorgebergte, worden door alle reizigers beschreven, die daarin spoedig den driehoekigen vorm ontdekten. Men kan de oppervlakte van het eiland nagenoeg op 465 mijlen stellen, waarvan de noordelijke en zuidelijke kusten elk ongeveer 175 mijlen beslaan, de krommingen der kust niet medegerekend, en de oostelijke op omtrent 115. De bevolking bedraagt nagenoeg twee millioenen inwoners en de vlakte-inhoud omstreeks tien duizend vierkante mijlen. Sicilië is omtrent twaalf honderd vierkante mijlen grooter dan Sardinië. Men treft op het eiland veel bergen en valleijen aan; aan den voet van den berg Etna, aan den zuidelijken kant, vindt men de uitgestrekte vlakte van Catanië, en ook nog meer kleinere vlakten, voornamelijk langs de zuidelijke kust. Er zijn omstreeks een half dozijn altijd stroomende, hoewel weinig belangrijke rivieren, maar het grootste gedeelte der stroomen zijn vloeden die in den zomer droog zijn, maar in den regentijd tot eene aanmerkelijke hoogte wassen.
Bijna alles wat de plantengroei in Italië oplevert, vindt men ook op Sicilië, maar daar heeft het, door eene grootere overeenkomst met Oostersche voortbrengselen, een eigenaardig voorkomen. Bij de Saraceensche paleizen werden ook tuinen aangelegd, waarin de eigenaars geheele boschjes met dadelboomen aankweekten. Deze boomen groeijen zoo- | |
| |
wel in Palermo in het noorden als in Girgenti in het zuiden, en de weinige zorg die hieraan besteed wordt, is de eenige oorzaak dat zij niet meer vruchten opleveren. Van de aloë die overal zijn reusachtigen bloemstengel verheft, treft men in 't wild geheele heggen langs de velden aan, als ook de Indische vijg, die men kan voortplanten door slechts een blad in den grond te steken. Op de hoogten van den berg Etna, en op andere hoog gelegen plaatsen van het eiland, treft men denzelfden plantengroei als in het noordelijk Europa aan en de gerst is er even inheemsch als in Turkije. Wilde vijgeboomen en wilgen groeijen in de dalen, terwijl olijfboomen, wijngaarden, vijgen-, tamarindeboomen en cypressen worden afgewisseld door den granaatappel, het St. Jansbrood, het manna en de amandelboom. Citroenen en oranjeappelen zijn er in overvloed, en van deze vruchten heeft veel uitvoer plaats, maar groote hoeveelheden laat men in den grond verrotten. Krenten van de Liparische eilanden worden ook in menigte, omstreeks 12,000 kisten, jaarlijks verzonden, als ook zijde, waarin te Messina belangrijk veel handel wordt gedreven; zoethout, de schors van den St. Jansbroodboom, waarvan men langs de kusten der Middellandsche zee veel gebruik maakt tot paardenvoeder; voorts lammeren en geiten, brandewijn en andere soort van wijnen. In Amerika wordt eene groote hoeveelheid van beide laatste artikelen ingevoerd, en de wijnen worden ook naar het Noorden, naar Engeland en Duitschland verzonden.
Uit de hierboven aangehaalde feiten kan men de waarde afleiden van dit heerlijke land, dat nu misschien voor immer voor de dynastie der Bourbons verloren is. Men moet hierbij echter niet vergeten dat eene aangeboren vadsigheid, een slecht bestuur, het overtollig cijfer van 30,000 priesters, benevens 8000 monniken, noodzakelijk de ontwikkeling van deze buitengewone hulpbronnen zeer hebben moeten vertragen en belemmeren. De bevolking van geheel Sicilië telt weinig minder dan Londen alleen, toch is het genoemde eiland met een grooter aantal geestelijke instellingen bezwaard dan men in geheel Engeland aantreft, en van de 658 kloosters die men in het land vindt, behooren er 249 tot de bedelorden, instellingen die zoowel aan den maatschappelijken vooruitgang en welvaart, als aan de ware en echte gods- | |
| |
dienst veel onheil berokkenen. Aan het hoofd der regering staat, misschien ware het juister gezegd ‘stond’ een gouverneur-generaal, die als onderkoning met behulp van een secretaris het land bestuurt. Deze secretaris was dikwijls een lid der koninklijke familie, maar alle gewigtige aangelegenheden werden naar de Siciliaansche afdeeling van den raad van state, die te Napels zitting had, verwezen.
Onder de zes groote steden van Sicilië telt men: Palermo aan den westelijken uithoek van de noordelijke kust, met 200,000 inwoners, eene stad die nu na den goed gelukten aanslag van Garibaldi, eene dubbele vermaardheid heeft gekregen; Messina, omstreeks half zoo groot als Palermo, maar zeer belangrijk, als zijnde de groote stapelplaats van den handel van Sicilië; de zeeëngte tusschen Calabrië en het eiland ontleent aan deze stad haren naam; Agosta (Augusta), Catanië en Syracuse, allen aan de oostelijke kust gelegen; de laatstgenoemde stad komt zoo dikwijls in de geschiedboeken voor, dat het onnoodig zal zijn, om al die herinneringen nogmaals op te rakelen, en Trepani, in het westen aan den oever der zee, dat zelfs in den Italiaanschen klank van zijn nieuwerwetschen naam van ‘Drepanon,’ de Zeis’ herinnert, dat was afgeleid van den gebogen vorm van het voorgebergte, waarop het gelegen is. Onder de kleinere steden is Melazzo, in vroegere tijden Mylea (eene plaats waar Garibaldi met goed geluk gevochten heeft) alleen der vermelding waardig. Twee en twintig eeuwen vroeger, behaalde de eerste Romeinsche vloot, onder den bekwamen Duillius in deze zelfde haven de overwinning op de goed geoefende Carthaagsche zeelieden. De stad ligt vijftien mijlen ten westen van Messina, en heeft 7000 inwoners, waarvan de meesten van de vischvangst of van den wijnbouw leven, de zee levert in overvloed sardijnen op en de wijnrank der roode Faro groeit in menigte langs den geheelen weg tusschen Melazzo en Messina.
Met eenige weinige woorden over den vuurspuwenden berg Etna besluiten wij dit overzigt. In de volkstaal noemt men hem Mongibello, dat eenvoudig eene verbastering is van het Italiaansch ‘monte’ en het Arabisch ‘jebel,’ dat beide berg beteekent. De basis van den Etna bedekt eene oppervlakte van nagenoeg 90 mijlen in omtrek, en het hoogste
| |
| |
punt is 10,874 voet boven de oppervlakte der zee. De gegeschiedenis spreekt van 60 uitbarstingen van de vroegste tijden tot op dezen dag. AEschylus, Pindarus en Thucydides hebben deze merkwaardige voorvallen aan de vergetelheid ontrukt, door ze eenvoudig te verhalen of ook wel door ze tot onderwerp hunner zangen te maken. De berg is in drie zoogenaamde aardgordels of luchtstreken verdeeld. In de laagste treft men schoone en zeer vruchtbare vlakten aan; de vruchtbaarheid van den grond wordt door eene vermenging van ontbonden vulkanischen rotssteen met de bedding der zee veroorzaakt. De tweede of boomrijke streek is met wouden bedekt, afgewisseld door streken weiland, ter hoogte van omtrent 6000 voet boven de zee gelegen. In deze liefelijke landouwen staat de ‘kastanjeboom der honderd paarden,’ aldus genoemd omdat hij honderd paarden met zijne takken zou kunnen beschutten. Hij bestaat waarschijnlijk uit eene vermenging van zeven afzonderlijke stammen en heeft een weinig boven den grond niet minder dan 163 voet in omtrek. De oude reusachtige stam is gespleten en door deze opening loopt een pad dat breed genoeg is om aan twee rijtuigen naast elkaar doorgang te verleenen; het bovenste gedeelte van den boom is in vollen bloei, en levert in overvloed kastanjes op. In de hoogste of onbebouwde streken van den Etna vindt men een plek vlak land omstreeks negen mijlen in den omtrek, en in het midden daarvan verheft zich de hoogste kegel. Op eene hoogte van omstreeks 9,800 voet, houdt alle groeikracht (het eenvoudige leverkruid niet uitgezonderd) op. Wanneer men zich bij helder weder op den top bevindt, dan levert het gezigt op geheel Sicilië, op de omliggende eilanden, op de verwijderde kust van Italië, met de hobbelige bergen op den voorgrond, een overheerlijk en indrukmakend schouwspel op; de taal is bijna te arm om dit in woorden te brengen, hoewel de schoonste beschrijving van het opgaan der zon, door een ooggetuige, gedurende zijne
reizen door Sicilië is gegeven. |
|