| |
Maarschalk Mac Mahon, hertog van Magenta.
Mac Mahon is van Iersche afkomst. Zijne familie vlugtte na den val der Stuarts uit Ierland naar Bourgondie; de maarschalk was alzoo tot het zuiverste legitimismus gepredestineerd. Zijn vader en oom dienden als zoo velen hunner landslieden in het Fransche leger, waar zij het tot hooge rangen bragten. Het eigendom der familie was het prachtige slot Sully bij Autun, in het departement der Saone en Loire, en hier werd den 13 Junij 1808 de jonge graaf Marie Edme Patrice Maurice de Mac Mahon geboren. Zijn eerste onderrigt ontving hij in het ouderlijk huis, en toen trad hij in het seminarium te Autun, waar hij zich voor den geestelijken stand zoude voorbereiden. Met de geestelijken van Autun had de Catholieke kerk niet veel geluk. De bekende bisschop van Autun, Talleyrand, legde zijn geestelijk ambt ter zijde en herschiep zich als wereldlijk prins en zeer wereldlijk diplomaat. Ook de jonge seminarist van Autun verliet zijne loopbaan en begaf zich in eene militaire voorbereidingsschool te Versailles.
Den 24 Nov. 1825 trad de 17jarige graaf Mac Mahon in de bekende militaire school van St. Cyr, en verliet dezelve
| |
| |
op 19 jarigen leeftijd, den 1 October 1827. Bij het verlaten der school ontving hij no. 4, dat hem het regt gaf, den generalen staf te kiezen, dien hij ook in Algiers (1830 en 1831), voor Antwerpen (1832), andermaal in Algerie (1837), en nog tot het jaar 1843 getrouw bleef. Eindelijk bezocht hij als onderofficier en kweekeling de practische school van den generalen staf, werd toen den 1 Januarij 1830 bij het 4de husaren-regiment, en den volgenden 2 April bij het 20ste infanterie-regiment gedetacheerd. Den 19 October 1830 verkoos de generaal Achard hem tot zijnen ordonans-officier. Mac Mahon was de eerste, die zich bij het veroveren van den bergrug van Muzaïa, op den top van het kleine Atlas-gebergte bevond. Den 20 April 1831 werd hij luitenant. Hij onderscheidde zich in 1832 bij de belegering der citadel van Antwerpen. Den 20 Dec. 1833 werd hij benoemd tot kapitein. Den 6 Augs. 1835 koos generaal Bellair hem tot zijnen adjudant; den 28 Julij 1836 werd hij bij den generalen staf des legers van Compiègne geattacheerd; den 28 October deszelfden jaars werd hij adjudant van den generaal Bro; den 5 Sept. 1837 adjudant van den generaal Damrémont.
Het jaar 1837 is in de Fransche krijgsgeschiedenis bekend door de bestorming van Constantine. Niel was destijds kapitein bij de genie; een prins van den bloede woonde de belegering bij; het was er om te doen het rotsnest tot elken prijs in de Fransche magt te brengen. Niel won hier den rang van stafofficier, en ook kapitein Mac Mahon was onder de voorsten. Het is van generaal Lamoriciére bekend, dat hij in alle veldslagen en gevechten ongewond is gebleven, ja dat hij in de Junijdagen van 1848 in de vreeselijke straatgevechten de cigaar niet heeft laten uitgaan. Mac Mahon was tot dus verre hierin aan Lamoricière gelijk, maar nu werd hij door een kogel in de borst gewond. Den 17 Febr. 1838 kwam hij bij den generalen staf der 21ste divisie, en den 1 Dec. bij den generalen staf te Parijs. Den 3 Augs. 1839 werd hij gedetacheerd bij den generalen staf van het leger van Fontainebleau, den 18 Dec. werd hij adjudant van den generaal d'Hoduetot, en den 12 Julij 1840 adjudant van den generaal Changarnier. Het aandenken aan laatstgenoemden is nog tot het vorige jaar levendig bij hem gebleven; want de maarschalk Mac Mahon vroeg toen aan den gebannen ge- | |
| |
neraal Changarnier, of zich de tactiek, waardoor hij den slag van Magenta gewonnen had, liet regtvaardigen. De voormalige superieur antwoordde den hertog van Magenta vriendelijk, en sprak hem vrij. Een gelijk voorbeeld van standvastige kameraadschap gaf de brave kolonel Charras, toen hij weigerde eene colonne van Garribaldi tegen den pauselijken bevelhebber Lamoricière aan te voeren. In het politieke partijleven begrijpt men zulk eene delicatesse naauwelijks.
De bovenstaande details, sedert den slag van Magenta door de officiele bladen openbaar gemaakt, zijn welligt wat droog; zij verraden waarlijk het belang niet, dat de Europesche wereld sedert een jaar in Mac Mahon gesteld heeft. Wij moeten het geduld van den lezer nog eene wijl op de proef stellen, want deze kanselarijstijl gaat ten minste tot 8 Sept. 1855 aldus voort, en wel niet door onze of iemands schuld, buiten die van de persoonlijkheid zelf. De maarschalk is een waar edelman, trotsch, aristocratisch, gereserveerd, die steeds zijn pligt doet, niet spreekt van zijne daden, ja ze hardnekkig voor het oog der wereld verbergt. Hij is niet zoo ligt met zich zelven tevreden als Castellane, Baraguay d'Hilliers, Regnaud de Saint-Jean d'Angely en Randon; hij is niet zoo pronkerig als Canrobert; hij zoekt zich zelven niet te verheffen terwijl hij anderen critiseert, gelijk Niel. Hij heeft tot aan Magenta, onder geene omstandigheden, van zich willen doen spreken, en hij heeft dezen zijnen wil daadzakelijk bewezen. De dienststaten van alle Fransche officieren liggen verzegeld op het ministerie van oorlog te Parijs; maar ieder officier is tot zijnen dood toe meester, om ze al of niet te doen openen. Nu leze men de schildering des Krimoorlogs van Bazancour, den keizerlijken hof-historieschrijver: Al de dienststaten der levende en doode uitstekende officieren worden bij hem naauwkeurig wedergegeven, maar van Mac Mahon zal men te vergeefs een regel onder den tekst zoeken! De ‘Revue d'Autûn,’ die vooral trotsch op haar landskind zijn konde, drukte zich nog in het jaar 1859 aldus uit: ‘Het is geheel onmogelijk, den heer Mac Mahon, methodisch, in de chronologische orde zijner talrijke wapendaden, van al zijne bevorderingen en vleijende onderscheidingen, welke hem zijn te beurt gevallen, te volgen. Hij zoude aan zijne eigene familie de magtiging, om uittreksels uit de papieren aan het ministerie te maken,
| |
| |
zeker weigeren; hij is volstrekt stom over zijn eigen persoon, en zelfs zijn broeder, graaf Jozef de Mac Mahon, die den maarschalk eene ware vereering en de innigste genegenheid toedraagt, weet van de bijzondere daden, van de details en phasen van dit soldatenleven slechts zooveel, als de stem des volks, de dagbladen, de vertellingen der soldaten en de echo's van het slagveld tot hem lieten komen. Zulk eene echo van het slagveld willen wij hier wedergeven. Eens droeg de generaal Achard, na een heet gevecht, aan zijnen adjudant Mac Mahon de taak op, om in galop een bevel aan eenen colonne-chef over te brengen, die door eene massa Arabieren van hem gescheiden was. ‘Neem eenige escadrons jagers mede!’ zeide de generaal. - ‘Dat is te veel of te weinig,’ hernam de adjudant, terwijl hij in den zadel sprong, ‘te veel om onbemerkt er door te komen, te weinig om den vijand te slaan.’ En hij jaagde heen. De Arabieren zagen het en vervolgden hem. Hij moest een woesten stroom over. Mac Mahon liet zijn ros den sprong doen, en het paard stortte met gebroken pooten op den anderen oever neder. De Arabieren waagden het niet zulk een vermetele verder te vervolgen en zonden hem slechts eenige schoten na. Mac Mahon werd reeds den 14 Sept. 1831 ridder, den 11 Nov. 1837 officier van het legioen van eer.
Den 28 Augustus 1840 had de veldslag in het ‘Olijvenbosch’ plaats, en Mac Mahon ontving tot belooning voor zijne dapperheid de plaats van escadronschef in het corps van den generalen staf. Maar eene andere onderscheiding wachtte hem en voerde hem uit zijne carrière. De hertog van Orleans rigtte toen de speciale troepen der jagers te voet op, welke 10 bataillons sterk waren, en hij zocht naar den degelijksten onder de degelijke officieren en benoemde Mac Mahon tot kommandant van het 10e bataillon jagers te voet. Hij bleef van 1840 tot 1855 in het leger van Algerie.
In April 1842 onderscheidde hij zich bij Bab-el-Taza, en werd den 31 Dec. tot overste van het 2e regiment van het vreemden-legioen bevorderd. In Februarij en Maart 1844 schitterde hij, bij de expeditie tegen de Kabylen, als ook bij het treffen van Biskara (15 Maart). Daarop werd hij den 24 April 1845 tot overste van het 41e infanterie-linie-regiment benoemd. Daarop volgden nieuwe wapenfeiten tegen de
| |
| |
Kabylen; het treffen op de hoogste punt van den Diebel-Alrha en dat bij Aïdussa, toen dat bij Aïn-Kebira (October). Den 20 Sept. 1847 verwisselde Mac Mahon het 41e met het het 8e linie-infanterie-regiment.
Wij staan bij den gewigtigen 24 Februarij 1848. De ‘politieke’ officieren ijlden naar Parijs, ten deele uit republikeinsche overtuiging, ten deele uit speculatie, velen als aanbidders der nieuwe magt. De overste Mac Mahon bleef in Afrika. De republiek benoemde hem tot brigade-generaal en stelde hem ter beschikking van den gouverneur-generaal van Algerie. Den 19 Februarij 1850 werd hij commandant ad interim der provincie Oran, den 17 Maart 1852 commandant der divisie van Konstantine. Kort daarna leverde hij het gelukkig gevecht van Kalaa (van 11 tot 19 Julij). Hij had daarbij bewezen een generaal te zijn, die het verstond op eigen hand iets te ondernemen en uit te voeren. Zijne benoeming tot divisie-generaal trof ook te zamen met zijne zegerijke expeditie. Benevens het commando over de provincie Konstantine, verkreeg hij nog de functie van inspecteur-generaal der infanterie, welke hij tot 1854 uitoefende. Gedurende deze twee jaren overdekte hij zich in Groot-Kabylie met roem; hij leidde namelijk de expeditie in het zuiden van Biskara. Tot April 1855 bleef hij in Algerie. Toen was echter in Frankrijk al het noodige tot ‘redding van den staat en - het verdienen van drinkgeld’ reeds afgedaan.
Den 13 April 1855 verkreeg de generaal Mac Mahon het commando der 1e divisie infanterie van het 1e corps des noordelijken legers, en den 3 Augustus het commando der 1e divisie infanterie van het 2e corps van het Oostersch leger. Canrobert, die het oppercommando over het Krimleger reeds den 19 Mei aan Pélissier overgegeven had, wilde nu ook de divisie in het corps Bosquet niet langer kommanderen. Mac Mahon bekwam deze divisie, en hij kwam nagenoeg onder dezelfde omstandigheden als Pélissier in de Krim, om den knoop door te hakken. Naauwelijks in het leger aangekomen, moest hij zich tot het stormloopen voorbereiden.
De 8 Sept. nadert. Niel en Bosquet geven Mac Mahon in den vooravond hunne laatste instructien en houden hem het hoog belang van den aanval op den toren Malakow voor. ‘Morgen dring ik in den Malakow,’ antwoordde Mac Ma- | |
| |
hon, ‘en wees verzekerd, dat ik er niet levend weder uitkome!’ De divisie had slechts 25-30 meters van hare loopgraven tot de buitenwerken. Met klokslag twaalf rijden de generaals voor. Bosquet laat zijn commandostandaard op de buitenste borstwering van de loopgraven planten, tot een teeken voor de officieren, die bevelen hebben te halen, tot een teeken voor alle soldaten, dat de divisie-bevelhebber zich aan elk gevaar blootstelt. Mac Mahon rent zijne soldaten vooruit; zelfs de Zouaven van het le regiment bewonderen zijne koelbloedigheid; vijfmaal laat Pélissier hem zeggen, dat hij zich niet zoozeer moet blootstellen. Aanvankelijk betuigde de generaal zijnen dank, maar gaf daarna korte en stroeve antwoorden. Een gedeelte der troepen stortte zich op een vooruitspringend gedeelte van den Malakow, de andere op de linkerzijde van het bastion. Zouaven en jagers werpen zich op de Russische batterij Gervais en nemen ze weg. De soldaten vliegen door de graven, zonder de genietroepen af te wachten, en planten de Fransche vanen op de vijandelijke borstwering. ‘Het is onmogelijk, schooner in het vuur te staan dan Mac Mahon,’ riep Pélissier uit. Mac Mahon drong in den Malakow, en hij kwam er wel levend uit, maar eerst des anderen daags, toen de Russen de zegepraal der gealliëerden reeds hadden erkend.
Mac Mahon werd nu met vele eerbewijzen overladen. Reeds den 28 Julij 1849 was hij commandeur van het legioen van eer geworden, den 10 Aug. 1853 grootofficier, den 22 Sept. 1855 werd hij grootkruis. Den 26 April 1856 schonk de koningin van Engeland hem het grootkruis der Bathorde, de sultan verleende hem de orde van Medschidie. En de keizer benoemde hem tot senator.
Reeds in het volgende jaar trok de met lauweren bekranste generaal weder te velde, den 13 April 1857 nam hij het commando over eener active divisie infanterie in Algerie. Hij trok met den gouvérneur-generaal, maarschalk Randon, weder tegen de Kabylen op. Den 1 Januarij 1858 was hij weder disponibel; hij nam weder zitting in den senaat en gaf een voor velen verrassend bewijs van onafhankelijkheid van karakter, daar hij alleen van al de senatoren tegen de ‘veiligheidswetten’ stemde. Waarschijnlijk was deze daad de oor- | |
| |
zaak dat hij andermaal werd verwijderd; den 31 Aug. werd hem het opperbevel over alle strijdkrachten te water en te land in Algerie toevertrouwd, hetwelk hij bekleedde totdat hij voor den Italiaanschen veldtogt naar Frankrijk werd terug geroepen. Ieder vermoedde toen dat hij een groot commando behouden zoude. Ook had de keizer drie maarschalks-candidaten op zijne lijst: Mac Mahon, Regnaud de Saint-Jean d'Angely en Niel.
Behalve de garde trokken vijf armeecorpsen te velde: het eerste onder den maarschalk Baraguay d'Hilliers, het tweede onder Mac Mahon, het derde onder maarschalk Canrobert, het vierde onder generaal Niel en het vijfde - rad aan den wagen, onder den ex-minister van koloniën, prins Napoleon.
Mac Mahon kwam den 31 Mei met zijn corps te Borgo-Vergelli te staan; den 1 Junij rukte hij tot Novara vooruit, met het front tegen Milaan gekeerd. Den 2 Junij bewoog zich de divisie Espinasse op den Tecino aan, met het bevel, om de brug di san Martino of di Buffalora te bezetten. Van de andere zijde trok de divisie Camou (garde voltigeurs) op Turbigo, om daar drie bruggen te slaan, en op de linkerzijde van den vloed post te vatten. De bewaking van den vloed was, van de Oostenrijksche zijde, aan den generaal Clam Gallas toevertrouwd. Den 3 Junij, des morgens, is Turbigo bezet, twee bruggen zijn gelegd. Het 2e corps onder Mac Mahon ontvangt marschorder naar Turbigo. De generaal recognosceert zelf landinwaarts tot Robechetto, twee kilometers van Turbigo, bestijgt aldaar den kerktoren en bespeurt van daar Oostenrijksche legertroepen. IJlings rent hij naar Turbigo terug en zendt den generaal La Motterouge tegen de Oostenrijkers; het 45ste regiment en de 2de brigade La Motterouge worden te gelijk op Robechetto gezonden. Er ontwikkelde zich een onbeduidend gevecht, waarbij aan beide zijden 40 man buiten gevecht gesteld werden. Het is vreemd dat, toen de Oostenrijkers terug trokken, geene verdere vervolging werd ingesteld. De onbegrijpelijkheden van den slag van Magenta beginnen reeds den vorigen dag.
Napoleon III heeft bij Magenta gezegevierd, zoo als Lodewijk Bonaparte den 2 December gezegevierd had. Maar inderdaad beide malen slechts door de onberadenheid zijner
| |
| |
tegenstanders. Welke dagorders werden er gegeven voor den 4 Junij! Het 2e corps (Mac Mahon) zoude met de hem toegedeelde divisie, garde voltigeurs, en de geheele Sardinische armee van Turbigo op ‘Buffalora en Magenta’ marcheren, en de Sardiniërs waren eerst daags te voren van Palestro naar Novara getrokken! Zouden de troepen, die van Turbigo kwamen, den hoofdslag leveren, dan was voor niets gezorgd; want slechts eene enkele divisie der Sardiniërs volgde het corps van den generaal Mac Mahon van verre. Later figureerde deze divisie in de Fransche legerberigten, nagenoeg als Omer-pacha in de bulletins uit de Krim gefigureerd had - zijne Turken hadden namelijk ‘dé straat van Balaclawa geveegd.’ Zoude de hoofdaanval daarentegen van San-Martino uit plaats hebben, dan is het volstrekt niet te begrijpen met welke troepen men dien zoude uitvoeren. Het 3e corps (Canrobert) was, gelijk de Sardiniërs, eerst den 3 Junij van Palestro naar Novara gemarcheerd, en toch had de generalissimus juist den maarschalk Canrobert, met de garde grenadiers, voor den overtogt bij San-Martino bestemd. Canrobert was daar niet; het 4e corps, echter, dat van Novara naar Trecate marcheren zoude, en het 1e corps, dat naar Openga en de Bicocca gezonden was, waren blijkbaar bestemd tot reserve en bescherming der flanken op Mortara en Vigevano. Waarmede ter wereld zoude nu de hoofdaanval plaats hebben? Wáár waren de 10-12 divisiën, waarmede men te gelijkertijd de Tecino zoude overtrekken? Ten 8 ure des morgens, als eene divisie grenadiers bij San Martino over de Tecinobrug rukte, laat Canrobert eerst eene brigade van Novara afmarcheren. Tegen 2 ure na den middag, als men het vuur van de zijde van Buffalora (Mac Mahon) gehoord heeft, bezet de garde de twee vaste punten van de Naviglio-grande, de ponte-nuove di Magenta en de redoute van den spoorweg voor Ponte-Vecchio. Maar hier bestaat het geheele Fransche leger uit
5000 man garden, zonder eenige reserve. Waar blijft Canrobert? Wat is van den stilzwijgenden Mac Mahon geworden? Onderneemt men aldus een inval in vijandelijk land, op het gevaar af, van de Tecino afgesneden en naar Weenen getransporteerd te worden? De Oostenrijkers bezetten reeds de oostelijke huizen van Ponte-Nuovo; met de groots
| |
| |
moeite houden grenadiers en zouaven zich regts staande. Dat heet met de reserve, hetwelk toch de garde is, een grooten slag te openen!
De brigade Picard, een gedeelte der 3e divisie van Canrobert, die gelijk Niel onophoudelijk door keizerlijke ordonnans-officieren bestormd was geworden, redde het eerst den generaal Wimpffen en zijne gardetroepen aan de redoute van den spoorweg. De linie redde de garde, zoo als later een corps het geheele leger redden moest. De regter zijde van Ponte-Vecchio wordt genomen, maar tusschen het kanaal en de Tecino dringen nieuwe scharen vooruit. Ten 3½ ure ijlt de onvermoeibare Canrobert zijne troepen vooruit op Ponte-Nuovo aan. De garde is intusschen gedecimeerd, Regnaud de Sant-Jean-d'Angely ziet zijne regimenten verpletteren. De keizer, die zich westelijk van Ponte-Nuovo bevond, antwoordde op alle aanzoeken om hulp en ontzet, dat men zich moest ‘staande houden.’ Ten 4½ ure komt Niel in stormpas met de divisie Venoy bij Ponte-Nuovo aan. Als Canroberts troepen eindelijk aankomen, zullen zij regts en links gedirigeerd worden. Nu bulderen Mac Mahons kanonnen van de zijde van Magenta en roepen de Oostenrijkers terug; Niel's bataillons brengen hen in het naauw, namelijk de brigade Martimprey. Er werd eigenlijk geen slag gewonnen, maar een ligtzinnig verlorene werd gered. Gyulai had zich een onmetelijk voordeel laten ontgaan.
Wie redde den slag, den keizer en het keizerrijk? De generaal Mac Mahon. Den 4 Junij des morgens dirigeerde hij zijne divisie in twee colonnen naar het zuiden: regts marcheerde de divisie La Motterouge naast de divisie Camou (voltigeurs der garde), onder Mac Mahons aanvoering, over Cuggiono naar Baffalora; links trok Espinasse op Marcallo en Magenta aan, de afstand tusschen beide colonnen was te groot en dreigde het corps in het verderf te storten. Mac Mahon zelf was tot Buffalora voortgedrongen, waar ter zelfder tijd de garde van de andere zijde aangekomen was. Plotseling bespeurt generaal La Motterouge groote massa's Oostenrijkers tusschen Baffalora en Magenta. Men ziet met schrik dat men te ver regts getrokken is, en nog is Camon met zijne divisie achter gebleven. Espinasse is nog niet in Marcallo. Hoe ligt konden de Oostenrijkers zich tusschen
| |
| |
beide colonnen werpen en beide verpletteren! Adjudanten vliegen op Espinasse toe, maar men is nog niet gereed. Twee lange uren moet men met het geweer bij den voet staan, de zuidewind drijft hun den kruiddamp in het gelaat. Zij rillen als de paarden van Mephisto.
Mac Mahon wordt door ongeduld overmeesterd, en zoo als hij weleer als adjudant van den generaal Achard, door de massa's der Arabieren gebroken was, om de overzijde van den oever eener rivier te bereiken, zoo galoppeert hij nu, als een woeste stormwind, door de Oostenrijksche pikets. Enkele Oostenrijkers leggen reeds het geweer aan, maar hij ijlt steeds voort. Hij bereikt de colonne van Espinasse, beveelt den generaal, zijn' linkervleugel tot digt aan Marcallo te rigten, den regter tot Gusjafame uit te breiden, en regtstreeks op het algemeene doel, den kerktoren van Magenta, los te gaan. Nu snelt Mac Mahon naar zijne colonne terug, zooals hij gekomen was, en voert ze regtstreeks op Magenta aan. Espinasse trekt, daar de beweging hem moeite kost, weder langzaam voort, tot midden in het houtgewas, dat het uitzigt belemmert, de zouaven en de soldaten van het vreemden legioen het geduld verliezen en met den kreet: ‘A la bayonnet’ slechts een enkele keten van tirailleurs vormen.
Ten 5 ure is het 2de legercorps vereenigd, en Mac Mahon voert het op Magenta aan. Daar echter werden ook juist de Oostenrijkers, die bij Naviglio stonden, door de brigade Martimprey van het corps Niel heengedrongen. Er ontstond eene vreeselijke botsing. Magenta zelf was verschanst, ieder huis vormde eene kleine, het stationsgebouw eene groote vesting. De generaal der artillerie Auger plant eene batterij van 30 kanonnen voor het station, en een ontzettend bulderen en moorden neemt een' aanvang. De troepen rukken over lijken voorwaarts, Espinasse stijgt af, en valt doodelijk getroffen neder.
Ten 6 ure was eigenlijk de zegepraal beslist, ofschoon het gevecht van Magenta tot Ponte-Vecchio nog tot 9 ure voortduurde. De generaal Auger teisterde de aftrekkende Oostenrijkers vreeselijk met een kartetsenhagel uit 40 kanonnen. De Franschen kampeerden een weinig westelijk van het slagveld. Den 5 Junij werd de strijd gestaakt, daar generaal Gyulai twee legercorpsen verloren had. Gedurende dezen
| |
| |
strijd hadden de geallieerden niets te vreezen, dewijl zij nu hunne 17 divisiën vereenigd hadden. Slechts zes daarvan waren in het vuur geweest, hetwelk volgens den krijgskundige Jomini, een groote misslag was. Deze beweert namelijk, dat van de voorhanden strijdkrachten zoovele mogelijk werkzaam moeten zijn. Dit was de hoofdfout van Napoleons generalen staf, en dit veroorzaakte de motion decausue et morcelée, waarvan zelfs Franschgezinde schrijvers spreken.
Mac Mahon had eene order, welker strikte uitvoering den ondergang van het leger zoude geweest zijn. Hij zoude namelijk te Buffalora en Magenta deboucheren, d.i. zooals de zaken stonden: hij zoude zich door de Oostenrijkers landinwaarts en in het water laten dringen. Het begin van zijn marsch, in twee ver van elkander gescheiden colonnen, was reeds onvoorzigtig genoeg. Maar zijn doorzigt van den neteligen toestand, zijne geniale inspanningen om de kruipende divisie van Espinasse op het tooneel van den strijd te brengen, en dan voornamelijk het besluit de marcher au canon, kenmerken den waren veldheer. Een gewoon generaal zoude onvoorwaardelijk de snelle vereeniging met het gros van het leger hebben zoeken te bewerken en in den grootsten haast de vereeniging bij Ponte-Nuovo di Magenta hebben voltrokken. In dit geval zouden de Oostenrijkers van beide kanten, van de zijde van Magenta en Tecino, de opeengedrongen Franschen hebben verpletterd en er zoude hun dan altijd de mogelijkheid zijn overgebleven, den aantogt aan de zijde van den regteroever af te snijden. Een Espinasse zoude vermoedelijk in gedeelde colonnen voorwaarts zijn getrokken, om beide een verschrikkelijk einde te bereiden. Mac Mahon echter begreep, dat hij zich uitbreiden moest om het gros lucht te maken en de terugtrekkende Oostenrijkers af te snijden. Ook vielen hem werkelijk 5000 vijanden in handen, die in den driehoek van Buffalora, Ponte-Nuovo, Magenta verloren waren. Hij wierp zich vast besloten op de flanken en de verbindingen des vijands. Desaix voerde bij Marengo eene dergelijke schitterende manoeuvre uit. Het berigt van den veldslag uit het hoofdkwartier van Napoleon III sprak, merkwaardig genoeg, slechts weinig van Mac Mahon, en verhief daarentegen generaal Camou zeer hoog, welke met de garde voltigeurs Mac Mahons legercorps begeleid had.
| |
| |
Mac Mahons verheffing tot maarschalk moest die van Regnaud de Saint-Jean-d'Angely er mede doorslepen; slechts het bijvoegsel ‘hertog van Magenta’ bleef eerstgenoemden als voortdurende onderscheiding over.
Tot de verdere onbegrijpelijkheden van den Italiaanschen oorlog behoort de vierdaagsche rust, welke de overwinnaars na den slag van Magenta den overwonnen vijand lieten. Terwijl men zich in Milaan liet bewierooken, konde het Oostenrijksche leger zich rustig aan den Mincio terug trekken. Men laat den vijand drie dagen lang in San-Guiliano, drie uren van Milaan, zitten, en zend dan twee legercorpsen, om hem ‘uit Melegnano te verjagen.’ Tot dit oogmerk werd het 2e corps (Mac Mahon) aan den maarschalk Baraguay d'Hilliers ondergeschikt. De hertog van Magenta zoude in een boog den regtervleugel van den vijand omtrekken, en zich over Mediglia naar Melegnano bewegen. Als men dit leest, kan men niet gelooven, dat eene bloote verjaging van den vijand bedoeld werd; men wilde hem blijkbaar den terugtogt afsnijden. Daarvoor was het echter 2 dagen te laat. Te Melegnano stonden nog slechts twee Oostenrijksche brigaden. Deze hielden tegen vijf Fransche divisien stand, teisterden verscheidene regimenten en trokken zich in goede orde terug. Twee legercorpsen hadden alzoo twee brigaden ‘verjaagd.’ Mac Mahon is natuurlijk voor zulke beschikkingen niet verantwoordelijk, evenmin als daarvoor dat Baraguay d'Hilliers zelfs de aankomst van het 2e corps niet konde afwachten, maar de brigade Goze onmiddellijk liet aanvallen. Indien de beide maarschalken, op den 6 Junij, in twee colonnen op den weg van Lodi voortgerukt waren, dan zoude Mac Mahon een tweeden slag van Magenta hebben kunnen leveren, en de veldslag van Solferino zoude niet hebben plaats gehad.
Nu hebben wij nog de stelling van Mac Mahon in den veldslag tusschen de Chiese en de Mincio (Solferino) op te helderen. Mac Mahon bewees ook hier weder, dat hij nooit iets bederft en vooral, dat hij naar omstandigheden weet te handelen. Zooals bekend is, wisten de beide vijandelijke legers, toen de morgen van den 24 Junij aanbrak niets van elkander. De Franschen marscheerden over de Chiese op de Mincio aan; de Oostenrijkers bevonden zich op weg naar de Chiese; zij wilden aanvallen en hadden hunne stellingen goed
| |
| |
gekozen. De Fransche marschorde was als volgt: 1e corps, Baraguay d'Hilliers, op Solferino; 2e corps, Mac Mahon, Cavriana; 3e corps, Canrobert, Guidizzolo; 4e corps, Niel, Medole; de garde op Castiglione, de cavallerie tusschen Solferino en Medole. - Ten vijf ure des morgens stiet het le corps op de heuvelen van Balscuro op den vijand. Mac Mahon, die zich links aan Baraguay d'Hilliers, regts aan het 4e corps onder Niel aansluiten zoude, ontdekt op de hoogte van den Monte-Medalano Oostenrijksche wapenen tusschen Cavriana en Solferino. Het 1e corps is in het vuur, het loopt gevaar door de aanrukkende massas Oostenrijkers zeer in het naauw gebragt te worden. Voorzeker rijst bij Mac Mahon de gedachte van Magenta op, de marcher au canon, Cavriana regts te laten liggen en het 1e legercorps te bevrijden. Maar Mac Mahon begrijpt ook, dat de omstandigheden de zaken veranderen, en geniale invallen dwaasheden kunnen doen worden. Hier opereert hij niet meer op eigen gezag, is niet meer alleen aan zichzelven of hoogstens voor den uitslag verantwoordelijk; maar hij moet zijn regtervleugel aan het 4e corps van Niel aansluiten, gelijk deze verwacht dat Canrobert hem van de andere zijde ondersteunen zal. Derhalve wijkt de hertog van Magenta niet van de plaats, maar wint naauwkeurige berigten van het 4e corps in, dat te Medole deboucheren zal. Het schijnt hem hier de hoofdzaak, dat de vijand niet tusschen de afzonderlijke legercorpsen doorbreke. Concentratie is hier de wet, die de noodzakelijkheid plotseling voorschrijft.
Andermaal moeten de strijdlustige troepen twee lange uren wachten, gelijk aan gene zijde van Buffalora. Ten 7 ure komt Niel voor Medola aan, en laat weten dat hij zich naar de linkerzijde zal bewegen, zoodra hij iets meer van Canrobert weet, om zich weder met het 3e corps te vereenigen. Ten half negen wordt de toestand der zaken Mac Mahon te zorgwekkend. Hij laat Casa-Marino op den weg van Mantua aanvallen en bezetten. Het corps Swarzenberg rukt van Guidizzolo aan en er ontstaat eene vreeselijke kanonnade, de dappere generaal Auger wordt doodelijk getroffen. De cavalerie rukt ter ondersteuning aan. Mac Mahon had van alle zijden de handen vol; niet slechts moet hij de vijandelijke legerbenden terugslaan, hij moet ook zijne verbinding
| |
| |
met het 1e korps onderhouden. Vooral hier roemt men zeer zijne gelukkige vereeniging der drie wapenen: infanterie, cavalerie en artillerie, waardoor hij volkomen zijn doel bereikt heeft.
Zoodra de vreeselijke hoogten van Solferino door storm genomen zijn en Fransche troepen tusschen Solferino en Cavriana zigtbaar worden, zet Mac Mahon zich in beweging. Hij rukt naar Cavriana voort, aan de regterzijde ondersteund door de garde cavalerie, die de verbinding met Niel onderhouden moet. Eenmaal worden zijne troepen terug geworpen, maar daarop stormen de Turcos naar boven en vereenigen zich met de garde voltigeurs. Het is half vijf in den namiddag, de Oostenrijkers trekken op Valta terug, een verschrikkelijk onweer valt in, de elementen gebieden rust. Met het doorbreken van het Oostenrijksche centrum ware iedere normale slag gewonnen geweest, en die had naar het Oostenrijksche hoofdkwartier ‘slag van Cavriana’ moeten genoemd worden. Maar het onvoorziene treffen der beide vijandelijke legers voerde eene reeks van veldslagen met zich: een slag van San-Martino op den linker Sardinischen vleugel, een dubbelen slag van Solferino en Cavriana in het centrum, en eindelijk den langdurigsten en hardnekkigsten slag van Guidizzolo op den regter vleugel. Na dit laatste bloedbad ontving Niel den maarschalkstaf. Wij hebben alzoo den maarschalk Mac Mahon, ook in rei en gelid zien kampen, en tot uitvoering eener gemeenschappelijke taak, ridderlijk het zijne zien bijdragen. Solferino maakt den roem van Magenta volkomen en toont dat de maarschalk overal te gebruiken is. Wat hij eerst zoude zijn onder het opperbevel van een genie, onder eenen Napoleon I of eenen Frederik II, wat er onder zulke omstandigheden uit hem zoude geworden zijn, laten wij aan het oordeel van den lezer over.
Het dankbare Piemont schonk den held van Magenta de orde van den heiligen Mauritius en Lazarus. Hij draagt buitendien (wij weten niet om welke reden) de Nischa-orde van Tunis; zijne borst is alzoo met orden bezet, wanneer hij zich in volle pracht wil vertoonen. Indien wij echter het ons medegedeelde durven vertrouwen, zoo was de hertog van Magenta niet bijzonder met den Italiaanschen veldtogt ingenomen, en de herinnering aan zijne ervaring en teleurstellingen
| |
| |
drukte hij somtijds door zijn schouderophalen uit. Het is allen toeschouwers in het oog gevallen, hoe koud en verachtelijk de maarschalk, bij den triomf-intogt van het Fransche leger, op al deze theatrale plegtigheden neder zag. Juist het omgekeerde was het geval bij Canrobert, die stralende van overwinningstrots, het geenen Parijzenaar vergunde, tevredener met zich zelf te zijn, dan hij het was.
De zoo verachtelijk en streng op alles neerziende maarschalk is thans 52 jaar; hij is blond, van gestalte tamelijk mager, maar geproportioneerd, eer groot dan klein, aristocratisch terughoudend en schijnt daardoor in het privaatleven een weinig beschroomd. Te paard wordt zijne houding krijgshaftig, zijn gelaat wordt bezield, zijn oog begint te vonkelen. Zoo kennen hem de troepen, zoo begrijpen zij hem, zoo volgen zij hem blindelings, want dan kennen zij geen hinderpaal meer. Even als Pélissier naar Londen gezonden werd, omdat Orsini eene bres in de vriendschap der westersche magten had geschoten, eveneens werd Mac Mahon gezonden, toen de Belgen besloten hadden, de groote vesting Antwerpen te versterken en eene verschanste legerplaats op te rigten. Hij commandeert de zevende groote divisie, en is, zoo als het schijnt, bestemd ter bevrijding der Belgische ‘nationaliteit.’ |
|