u niet geheel en al voldoening kon geven, omdat een gevoel u bevangen had als dat, 't welk iemand eigen moet wezen, die met eene hongerige maag aan tafel komt en verpligt is zijn maal met zwezerikken en aspersies te doen, waar een runderrib en een dampende schotel aardappelen hem zoo welkom zouden zijn geweest.
Behoort ge ook tot die stevige enaks-kinderen, dan moet ik u in gemoede aanraden u van de hier ons aangebodene spijze te onthouden. De kok zou toch bij u geen eer ‘inleggen’, en gij zoudt veelligt een schoteltje afkeuren, dat door een ander als eene délice wordt geacht.
Maar Ref. is 't voorgezet en zijn oordeel is er over gevraagd. Hij mag er dus niet over zwijgen en op 't gevaar af, dat de een of ander hem van een slechten smaak of van 't bezit van een overprikkeld gehemelte zal beschuldigen, wil hij zijne opinie u mededeelen.
Wij laten de beeldspraak ter zijde en zeggen: badinage à part, want we gaan eens heel ernstig over ‘De Weeskinderen’ van Mevrouw caroline thomas keuvelen. De dagelijks wederkeerende advertentiën in de couranten, waarbij dit boek door de Uitgevers als een ‘wereldberoemd, uitmuntend, zedelijk verhaal’ wordt aangekondigd, kunnen, - ware 't alleen door de kolossale letters waarmeê ze gedrukt zijn - niet nalaten de aandacht van het publiek te trekken. Zendt bovendien onzen boekverkooper ons een exemplaar ter inzage en krijgen we zulk een keurig en zoowel door platen als papier en omslag en typographische uitvoering, boven menig ander uitmuntend boek in handen, dan kan 't niet missen, of 't een bij 't ander gevoegd, noopt ons, dit werk voor 't boekenrek in de huiskamer ons aan te schaffen.
Vraagt ge ons nu: of wij die keuze zouden misbillijken, of we den kooper ‘bekocht’ zouden rekenen? dan zouden wij evenmin volmondig ‘ja’ als ‘neen’ durven zeggen. 't Komt er hier maar op aan, wat men van den roman eischt. Wij laten daar een wansmaak, die met ‘verborgenheden’, rooverromans en spookgeschiedenissen, enz. dweept; van dezulken is voor 't oogenblik geen sprake, maar wij denken hier alleen aan dezulken, die, om een belletristisch product ‘goed’ te noemen, iets meer eischen, dan wat in boven aangehaalde en ook in dit geschrift gevonden wordt: piëteit, eenvoud, zoet-