Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1857
(1857)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 685]
| |
II.Van het bijzondere leven van charlotte bronte gaan wij tot hare letterkundige loopbaan over. Gelijk zij zelve van de eenzaamheid en het verdriet hare opvoeding had ontvangen, zoo moest zij ook onder smart en leed hare werken ter wereld brengen. De jaren, die de verschijning van ‘Jane Eyre’ voorafgingen, waren overrijk aan de lessen des rampspoeds. Het gedrag van haren broeder branwell werd van dag tot dag treuriger, de oogkwaal van Mr. bronte was bijna tot blindheid geklommen, en telkens wederkeerende hoest en hoofdpijnen begonnen hare zusters anne en emilie reeds als toekomstige slagtoffers eener verschrikkelijke ziekte te teekenen. Branwell wordt nog herhaaldelijk bezocht door de aanvallen zijner ziekte, slechts hierin verschillende van gewone krankzinnigheid, dat eigen schuld en bewuste wil er eene groote rol in spelen, waardoor het medelijden van anderen verstompt wordt. Tusschen die aanvallen in luistert hij alleen naar de gebiedende stem zijner hartstogten, en, om daaraan te gehoorzamen, is hij listig geworden als een wilde, of als een - opiumëter. Van tijd tot tijd weet hij, - niemand weet hoe, - geld in handen te krijgen. Dan wordt de hevigheid zijner ziekte te gelijk met de kwellingen zijner zusters verdubbeld; eerst wanneer zijne krachten ten einde en zijne middelen uitgeput zijn, komen de zenuwen weder langzamerhand tot bedaren, en schijnt zijne gezondheid ten gevolge der gedwongene onthouding zich weder te zullen herstellen. Vier jaren achtereen (van 1845-48) is hij de grootste zorg en bitterste kwelling voor zijne zuster; zijn naam komt bijna in elken brief dien zij in dat tijdvak schrijft voor; en altijd met | |
[pagina 686]
| |
eenige bedroevende bijomstandigheid. Nu eens moet zij het bezoek eener vriendin afslaan, omdat geen vreemde in huis kan komen, zoolang hij er is, die zelfs zijne huisgenooten geen oogenblik van rust laat. Dan weder heeft zij de weinig opvrolijkende afwisseling te vermelden, dat een deurwaarder aan de Pastorij verschenen is, om aan branwell de keuze te laten tusschen betaling van de eene of andere schuld, of een bezoek aan de gevangenis. De goede, medelijdende charlotte wordt het jammerlijke schouwspel, wat de eertijds aangebeden broeder biedt, eindelijk moede, en vindt geen kracht meer tot medelijden; haar hart is uitgeput. Maar dat tooneel van jammer, wat zij dagelijks voor oogen had, was niet verloren voor hare ontwikkeling. Men kan zich voorstellen, wat verschrikkelijke lessen en openbaringen er voor de gezusters lagen opgesloten in de akelige geschiedenis van die langdurige krankheid, het loon der zonde; in de onvoorzigtige, maar dikwijls beteekenisvolle woorden, welke de hevigheid zijner aanvallen of de razernij der gramschap den diep gezonken zondaar van de lippen persten. Het was niet alleen eene rijke bron van smart, het deed ook in den geest van charlotte een ontijdig, maar helder licht opgaan over het menschelijke leven. Zij kon op branwell de geheimenissen van den hartstogt als naar het leven bestuderen, en leerde in alle bijzonderheden de fijne nuances der verdorvenheid kennen, welke anders eene gezonde zedelijke constitutie niet raden of begrijpen kan. Van daar dan ook in hare werken die krachtige schilderingen van de buitensporigheden van den hartstogt; die aanschouwelijke voorstellingen van menschelijke verdorvenheid, van gevaarlijke karakters en van de listige drogredenen der ondeugd. Men treft er van die fijne bijzonderheden aan, welke men niet zou houden voor het werk eener jonge vrouw, die haar leven in eenzaamheid en in zoo beperkten kring heeft doorgebragt. In branwell vond haar geest daartoe de stof, die zij slechts door nadenken heeft ontleed en aangevuld. Zij behoort tot die menschen, welke de opmerking bevestigen, dat voor de kennis van het menschelijke hart de eenzaamheid de beste leermeesteres is, en dat men daartoe niet in den maalstroom des levens behoeft mede te draaijen. Juist omdat zij en hare zusters de wereld slechts steelsgewijze, en als door een toevallig open gevonden sleutelgat hebben gezien, | |
[pagina 687]
| |
was voor haar het schouwspel des te treffender, en de indruk des te levendiger. Doch het was niet alleen branwell, die de gedachten van charlotte bezig hield. Mr. bronte was, gelijk wij zagen, bijna blind geworden. Hij die vroeger in de politiek leefde en de nieuwspapieren als verslond, had nu de hulp zijner dochters noodig om te lezen; hij moest overal aan de hand worden geleid, en als een hulpelooze zieke in zijn stoel geplaatst worden. Bovendien bragt ook zelfs de oude tabby, die thans 80 jaren telde, hare lasten mede. Ofschoon men haar eene andere dienstmaagd tot hulp had moeten geven, kon zij niet dulden, dat deze haar het werk uit de handen nam. Om den vrede te bewaren moest Miss bronte dikwijls in stilte het werk der oude dienstbode zelve verrigten; een nieuwe last, dien zij gewillig op zich nam. Bedenkt men bij dit alles, dat zij wel zoo veel mogelijk de zwakke gezondheid harer zusters moest ontzien, zoodat op haar, als de minst zwakke onder al die zieken, de meeste zorg en het meeste werk nederkwamen; - dan kan men zich eenig denkbeeld vormen, onder welke treurige en plat prozaïsche beslommeringen haar geest zich bezig hield met de zamenstelling van ‘Jane Eyre’. Onder den invloed van zulke omstandigheden is zij dan ook langzamerhand een ander mensch geworden. Op negentienjarigen leeftijd was het zenuwachtige, overgevoelige, dweepachtige meisje eerder geschikt om eene romanheldin te wezen, dan om zelve een roman te schrijven. Alvorens zij in staat zal zijn, om wat zij toen gevoelde, met de hand des kunstenaars te ontleden en aan anderen voor te stellen, moet zij als het ware verdubbeld, buiten zich zelve geplaatst worden. Het lot nam op zich, om die verandering in haar te bewerken. De ijdele schrikbeelden harer jeugd zijn als schaduwen weggevloden voor de werkelijkheid van het ongeluk; zij leeft niet meer zoo in zich zelve, het noodlot heeft haar gedwongen, om zich met anderen bezig te houden. Zoo is zij dan op den leeftijd van 30 jaren eene verstandige, praktische vrouw geworden, hoewel zonder de eenzijdigheid en bekrompenheid, welke men zich daar gewoonlijk bij denkt; genoeg verkoeld, om hare gewaarwordingen te kunnen bedwingen, genoeg vermoeid, om geene nieuwe te zoeken. Zij is in den besten toestand, om de vroeger ontvangen indrukken weder te geven, | |
[pagina 688]
| |
want haar inwendig leven is gesloten; zij heeft den noodigen kring van morele ondervindingen doorloopen. Eertijds voelde zij meer dan zij dacht: thans denkt en oordeelt zij meer dan zij gevoelt. Groot is dan ook het verschil tusschen hare brieven van dit tijdvak en die van vroeger. Thans is zij zich zelve meester, geen spoor meer van hare vroegere denkbeeldige angsten en koortsige schrikbeelden. Ofschoon onder den indruk van zoo veel leed geschreven, zijn hare tegenwoordige brieven kalm, bedaard, verstandig, somtijds met een ligten zweem van vrolijkheid en scherts. Nu is zij dan ook rijp voor de letterkunde, en slechts eene gunstige omstandigheid is noodig, die haren geest aanspoort, om vruchten te geven van den rijkdom, dien hij vergaderd heeft. Hoe deze gelegenheid zich voordeed, is ons uit haar eigen verhaal bekend. Eens vond zij bij toeval eenige geschreven dichtstukken van de hand van emilie, en toen deze haar veel beter voorkwamen dan al wat de toenmalige pers opleverde, zette zij zich in het hoofd, dat ze gedrukt moesten worden. Maar het bezwaar was, om deze ontdekking aan emilie mede te deelen, die de onafhankelijkheid van haar karakter zelfs tegenover hare zusters niet verloochende. Zij trachtte haar dus tot mededeelzaamheid op te wekken, door haar eerst eenige stukjes van haar zelve te laten zien; daarop kwam ook anne met hare dichterlijke voortbrengselen te berde, en onderwierp ze aan het oordeel harer zusters. - Dit gelukte, en er werd vertrouwelijk over de wederkeerige geestesvruchten gesproken. Zij deden eene keuze uit den voorraad harer dichtstukken, die zoo wat een klein boekdeel vullen zou, en besloten die uit te geven onder de pseudoniemen van ellis, currer en acton bell. Charlotte zou een uitgever zoeken, en vond dan ook een boekhandelaar te Londen, die zich hiertoe bereid verklaarde, altijd echter op eigen kosten van de drie dichteressen. Opmerkelijk is vooral de uiterste zorg, waarmede de schrijfsters haren naam en sekse verborgen hielden, zelfs voor den uitgever. De gekozen namen toch, waarvan alleen de initialen met haren waren naam overeenkwamen, konden zoowel vrouwen- als mannennamen zijn. Het was niet alleen hare natuurlijke beschroomdheid, die haar tot die geheimzinnigheid aanspoorde; reeds hadden zij als uit instinct de vooringenomenheid geraden, waarmede het publiek | |
[pagina 689]
| |
en de kritiek, vooral toen nog, vrouwen als auteurs ziet optreden. - Het boekje verscheen tegen het einde van Mei 1846. Maar de beurs der drie zusters was te karig voorzien: er werden te weinig annonces geplaatst, en hare eerste lettervrucht werd in de letterkundige wereld bijna niet opgemerkt. Dit sloeg haren moed echter nog niet neder: zij vatten spoedig daarna het plan op, om op dezelfde wijze een trio Novellen uit te geven, waarvan ieder er ééne maken zou. Daartoe schreef emilie ‘Wuthering Heights’, anne ‘Agnes Gray’, en charlotte ‘The Professor’.Ga naar voetnoot(*) Maar het ging zoo gemakkelijk niet, om een boekhandelaar te vinden, die voor eigen rekening de uitgave op zich wilde nemen, en de gezusters moesten al aanstonds het plan opgeven, om haar werk gezamenlijk in het licht te doen verschijnen. Alleen anne en emilie konden na ontelbare moeijelijkheden een vrij inhaligen uitgever vinden; maar het manuscript van charlotte werd overal afgewezen. Alleen het huis smith, elder and co. te Londen gebruikte eene beleefdheid bij de weigering, en toonde met goeden smaak en welwillendheid de zwakke plaatsen aan, benevens de redenen, die de uitgave in den weg stonden. Deze weigering liet toch nog eenige hoop over voor de toekomst. Geene maand daarna zond charlotte aan die firma het manuscript van ‘Jane Eyre’. ‘Ten onregte’ - zoo schreef zij - ‘meent gij, dat eene romanheldin volstrekt schoon wezen moet, om belang in te boezemen. Ik zal u het bewijs leveren, dat zij even leelijk en klein als ik zelf wezen kan, en toch interessant.’ En de opgang van ‘Jane Eyre’ bewees, dat charlotte gelijk had. - Naauwelijks was het manuscript één dag te Londen, of deze hare schepping, die inderdaad iets wegslepends heeft, had reeds een bewonderaar. De uitgever gaf het te lezen aan een geëmploijeerde der firma. Deze was, volgens het verhaal van Mrs. gaskell, zoodanig getroffen door den eigenaardigen geest van dezen roman, en drukte zijne bewondering in zoo levendige bewoordingen uit, dat Mr. smith in 't eerst met zijne | |
[pagina 690]
| |
opgewondenheid gekscheerde. Maar toen een tweede lezer, en nu een Schot met een helder hoofd, maar niet zoo gemakkelijk in geestdrift ontstoken, insgelijks verklaarde, dat hij den halven nacht had opgezeten, om het boek uit te lezen, wilde de Heer smith ook met eigen oogen oordeelen. Hij moest erkennen, dat al hunne loftuitingen, hoe uitbundig ook, niets overdreven hadden. Zoo werd het dan gedrukt, en verscheen in October 1847, pas ééne maand, nadat het gezonden was. Verbazend groot was de opgang, dien het maakte; van alle zijden regende het loftuitingen, en ondanks de schroomvalligheid van sommige critici, om het werk van een onbekende te prijzen, erkenden de Reviews en dagbladen eenstemmig de groote verdiensten van ‘Jane Eyre’. Gansch Engeland verdiepte zich in allerlei gissingen naar den schrijver van dit buitengewone boek. Ook in de Pastorij van Haworth, met uitzondering van anne en emilie, was men niet beter op de hoogte, dan in de letterkundige kringen van Londen. Eerst toen de naam van den roman gevestigd bleek te zijn, besloot charlotte, het aan haren vader mede te deelen. ‘Papa! ik heb een boek geschreven.’ ‘Zoo, mijn kind?’ ‘Ja, en ik wilde het u laten lezen. Het zal geene al te zware proef voor uwe oogen zijn, want het is niet geschreven, maar gedrukt.’ ‘Lieve kind! hebt ge wel aan de kosten gedacht? Het is zeker geld in 't water, want gij kunt toch niet verwachten, dat het verkocht zal worden? Niemand kent noch u, noch uwen naam!’ ‘Maar, papa! ik geloof niet, dat het verlies zoo groot zal zijn, en gij zult het ook niet meer denken, als ik u een paar recensiën van mijn boek mag voorlezen, en u aangaande het een en ander inlichten.’ Daarop werd het door Mr. bronte gelezen, en nog dienzelfden avond uitte hij zijne innerlijke voldoening in deze karakteristieke woorden van den vader, die niet gewoon is, om zijne kinderen te prijzen: ‘Nu, meisjes! weet gij wel, dat charlotte een boek geschreven heeft, en dat het oneindig beter is, dan men denken zou?’ Maar ook de werken van anne en emilie waren in het licht | |
[pagina 691]
| |
verschenen, en het publiek, dat niet wist, wat van den pseudoniem currer bell te denken, schreef aan den auteur van ‘Jane Eyre’ ook de romans van acton en ellis bell toe. Hieruit ontsproten vrij aardige misvattingen. Onder anderen annonceerde eene Amerikaansche firma een roman van acton bell, ‘schrijver van Jane Eyre en Wuthering Heights.’ Een andere Amerikaansche boekhandelaar, die bij contract met de firma smith, elder and co., het regt verkregen had, om den eerstkomenden roman van currer bell uit te geven, beklaagde zich over ontduiking van dat contract bij de uitgevers van Miss bronte, die echter zelven noch van het afzonderlijke bestaan der drie gezusters, noch van den waren naam van den auteur iets afwisten. Men schreef aan den Heer currer bell, te Haworth, en verzocht hem, om dit geheim op te helderen. Het denkbeeld echter, dat in de verte hare goede trouw werd verdacht, konden zij niet verdragen, en anne en charlotte vertrokken dadelijk naar Londen, om het gemakkelijke bewijs te leveren, dat zij zelven, evenmin als de Heeren smith en co. eenig contract hadden willen ontduiken. Tegenover hare uitgevers konden zij dus niet langer het incognito bewaren. Maar zelfs toen charlotte den brief vertoonde, dien Mr. smith naar Haworth gezonden had, kon hij nog naauwelijks gelooven, dat hij de schrijfster van ‘Jane Eyre’ voor zich zag. De noodige ophelderingen werden hem nu gegeven, maar de beide zusters waren niet te bewegen, om zich aan iemand anders bekend te maken, dan alleen aan hem en zijne huisgenooten. De welwillende Heer smith verzuimde echter geene gelegenheid, om haar het verblijf te Londen zoo aangenaam mogelijk te maken. Alles was haar nieuw in de onbekende stad: de Opera, waar de sierlijke gentlemen met die laatdunkende minachting hun lorgnet op hare alledaagsche gezigtjes en eenvoudig uiterlijk rigtten, weinig wetende, dat zij op dat oogenblik de schrijfster zagen, wier naam gansch Engeland wenschte te weten; het prachtige groen van Kensington-Garden met zijne aristokratische lanen en tallooze bezoekers; en de uitspraak der mannen van het Zuiden, zoo veel verschillende van de harde en eentoonige klanken van het Noorden. Maar hare natuurlijke beschroomdheid en gebrek aan wereldkennis maakten, dat zij zich nog afzonderden bij al de drukte, die haar omgaf; bijna allen, die de dames brown (dien naam hadden | |
[pagina 692]
| |
zij aangenomen) gedurende dit verblijf te Londen zagen, hielden haar voor schuchtere landmeisjes, waar, gelijk men het noemde, niet veel bijzat.
Slechts weinige jaren mogt charlotte haar bescheiden deel van de genietingen des roems smaken; en nog werd dat genot haar vergald door de zware slagen, die haar in den huiselijken kring troffen, tot dat ook voor haar het uur aanbrak, wat aan alle lijden hier beneden een einde maakt. Hoe geheel verschillend was het schouwspel, wat haar te Haworth wachtte, van de tooneelen, die zij verlaten hadden. Het gestel van branwell was eindelijk geheel ondermijnd. Haar vader, en dikwijls ook alle huisgenooten, bragten akelige nachten door met den afschuwelijken zieke. Tot Augustus 1848 rekte hij nog zijn treurig bestaan; maar den rouw over den afgod harer jeugd had charlotte reeds lang vroeger gedragen. Het was haar eene troostende gedachte, ‘dat hij eindelijk ruste gevonden had, na zijn kort bestaan, zoo vol van dwaling en leed.’ Maar toch deed de laatste scheiding, en de aanblik van het bleeke lijk haar treuriger aan, dan zij verwacht had. Zij vergat zijne ondeugden en dacht slechts om zijn lijden. Naauwelijks had het graf zich over branwell gesloten, of emilie voelde de nadering des doods, en bovendien baarde ook het zwakke gestel van anne ernstige bekommering. Emilie bleef hare wilde, onafhankelijke fierheid tot haar einde toe behouden. Hoe hevig hare smarten ook waren, geen woord van beklag kwam over hare lippen, en zelfs de bewijzen van deelneming schenen haar niet welkom. Tot haren laatsten strijd hield zij vol, ‘dat geen doctor met zijne vergiften haar naderen mogt.’ Op den ochtend van den laatsten dag haars levens stond zij op, kleedde zich zelve, nam haar naaiwerk, en zette zich in tegenwoordigheid harer zusters aan het werk, die stilzwijgend tegenover haar zaten, zonder er iets tegen in te durven brengen. In den namiddag had zij opgehouden te leven. Reeds in den brief, dien charlotte den 21sten December 1848 aan eene vriendin schreef, om haar het overlijden van emilie te melden, drukte zij hare bezorgdheid uit over hare | |
[pagina 693]
| |
eenig overgeblevene zuster anne. Ook hare beurt was gekomen. De verschrikkelijke kwaal vond in haar een geduldig en gelaten slagtoffer, maar scheen ook rustig en langzaam zich deze prooi toe te eigenen. Men begrijpt wat lange reeks van donkere en treurige dagen charlotte daarbij doorleefde. Maanden gingen voorbij, en het oogenblik van beslissing scheen niet te komen, maar de treurige zekerheid werd van dag tot dag grooter. Die angstige gedachte zette zich meer en meer in haren geest vast, en de kracht der gewoonte was zelfs niet in staat, om het pijnlijke er van te verminderen. Is het wonder, dat die langdurige angstige spanning hare krachten van ligchaam en geest sloopten, en dat zij geene woorden kon vinden, om hare geesteskwellingen uit te spreken. De eenige troost voor charlotte, terwijl zij haren laatsten schat op haren langzamen gang naar het graf vergezelde, was deze, dat anne, geheel verschillend van emilie, de bewijzen van deelneming niet afsloeg, en de zusters met elkander konden weenen. - Tegen het voorjaar van 1849 werd nog de gewone uiterste maatregel genomen, eene reis ter verandering van lucht naar Scarborough, eene stad bij Engelsche borstlijders wel bekend. Maar slechts 4 dagen na het vertrek daarhenen, den 26sten Mei, sloeg voor de zachte lijderes het uur van scheiden. Met buitengewone kalmte, nog vol zorg voor hare achterblijvende zuster, en gesteund door een onwankelbaar geloof, ging zij zachtkens de eeuwigheid in. Troosteloos keerde charlotte terug naar de sombere, koude leêggestorven Pastorij, en wederom moest zij er de krankheid zien binnentreden. Haar vader, die van zijne oogziekte genezen was, leed thans aan eene longontsteking. En charlotte zelve was verre van gezond, en werd door eenen kwaadaardigen hoest verontrust. Zooveel leed was naauwelijks te dragen. ‘Somtijds’ - zoo schreef zij - ‘als ik des morgens ontwaak met de gedachte, dat de eenzaamheid, de herinnering en de verveling mijne gezellinnen zullen zijn, dat zij des nachts op mijne legerstede mij langen tijd uit den slaap zullen houden, en dat ik den volgenden dag weder in haar gezelschap zal opstaan; - dan breekt mij het hart. - Nogtans blijft mij nog eenige kracht over, om den strijd des levens vol te houden; maar ik bid God, dat nooit iemand van die ik liefheb in mijnen toestand geplaatst zal worden.’ Gelukkig | |
[pagina 694]
| |
echter, dat zij nog eenige afleiding vond in het werk der verbeelding. Onder deze omstandigheden vatte zij haren roman ‘Shirley’ weder op, waaraan zij vóór den dood van branwell begonnen was. Het eerste hoofdstuk, wat zij na dien tusschentijd van meer dan een jaar schreef, draagt tot opschrift: ‘het dal der schaduwen des doods’, en getuigt luide van de verschrikkelijke indrukken, welke zij ontvangen had. De volgende jaren echter waren betrekkelijk eenige jaren van geluk; zij mogt het genot smaken van den roem, die aan haren naam verbonden was. Zooveel zij konde trachtte zij nog haren waren naam te verbergen; maar geheel ongevoelig was zij toch niet voor de eer, die haar te beurt viel. Toen de ‘Shirley’ in het licht verscheen, viel de anonymiteit van zelve weg: de Yorkshire-men herkenden zich zelven en hunne bekenden in de personen die daarin voorkwamen, welke meest allen uit de werkelijkheid genomen zijn. Het was als eene uitbarsting van geestdrift in het dorp, toen men eindelijk zeker van de zaak was. De vrouw van john dacht dat haar man gek was, toen zij hem alleen het hoorde uitbulderen van lagchen, en van opgewondenheid stampvoeten op den houten vloer. De boeken gingen ter lezing rond, en een Engelsche schelling boete werd bepaald voor iederen dag, dat men ze langer dan twee dagen hield. En dergelijke naïeve staaltjes meer. Maar ook van hooger geplaatste personen mogt zij bewijzen van welwillendheid inoogsten. Ieder die de eentoonigheid van haar leven kende, trachtte haar eenige afleiding te bezorgen. Het meest van allen beijverden hare uitgevers zich, om haar genoegen te doen, - waarlijk eene zeldzame verhouding tusschen schrijver en uitgever; maar die de Heeren smith and co. grootelijks tot eer verstrekt. Het was echter vrij moeijelijk, om haar tot een bezoek te Londen te bewegen, en men moest altijd beloven, haar niet met te groote drukte lastig te vallen. Om in haar gebrek aan lectuur te Haworth te voorzien, zonden de H.H. smith met prijzenswaardige mildheid haar nieuwe boeken en tijdschriften; maar zij was niet te bewegen, om er één van te houden. Er was groote tact noodig, om haar van dienst te zijn; over het algemeen echter hebben de menschen, waarmede zij in betrekking stond, dien wel ten toon gespreid. Onder anderen waren het een baronet en zijne vrouw, sir james en lady kay shuttleworth, die haar op velerlei wijze | |
[pagina 695]
| |
verstrooijing trachtten te bezorgen. Dikwijls bragt zij eenigen tijd op hun landgoed door, waartoe haar vader, die vrij scheen te zijn van het egoïsme, aan grijsaards anders dikwijls eigen, haar altijd aanzette. Charlotte echter genoot slechts ten halve de genoegens, die haar aangeboden waren; hare melancholisch zenuwachtige natuur deed haar altijd bezorgd zijn voor de eene of andere denkbeeldige onaangenaamheid. Zóó lang had het ongeluk haar achtervolgd, dat, toen haar geene ware rampen meer drukten, hare verbeelding zich altijd eenig spooksel schiep, wat zich tusschen haar en het geluk in stelde. Londen vervult haar altijd met angst, hoe nuttig de omgang in de letterkundige wereld haar ook had kunnen wezen. Heeft zij den vorigen avond een bezoek beloofd, den volgenden morgen kan zij den moed niet vinden, om de stoep van de nieuwe kennis op te gaan. Dan is het het wegblijven van een brief, dan eenig opgevangen verkeerd begrepen woord, waar zij allerlei pessimistische gevolgtrekkingen uit afleidt. In het dagelijksch leven schiep zij zich daardoor ontelbare verdrietelijkheden, en wist een greintje werkelijk verdriet op ontzettende wijze te vergrooten. Men kan begrijpen, hoe gevoelig zoo iemand wezen moest voor de kritiek. Lof was haar niet onverschillig, vooral wanneer iemand van eenige beteekenis haar dien gaf; maar scherpe en kwaadwillige, en zelfs koele beoordeelingen, lieten een bitteren indruk bij haar achter. Onder anderen kwam in de ‘Quarterly Review’ na de verschijning van ‘Jane Eyre’ een zeer vuil artikel, welks schrijver aangaande de toen nog onbekende persoon van currer bell de kwaadaardige vooronderstelling uitsprak, ‘dat zij eene vrouw moest zijn, die om zeer geldige redenen, reeds sedert lang uit den omgang met hare sekse uitgestooten was.’ - Dat was eene beleediging, die zij diep gevoelde, en waarover zij wraak nam, door dezelfde lasteringen letterlijk in den mond van een der personaadjes van ‘Shirley’ te leggen, en ze in hare laagheid ten toon te stellen. Hare uitgevers deden alle mogelijke moeite, om het voor haar verborgen te houden, zoo dikwijls er eenige strenge of onaangename kritiek verscheen; maar als zij er eenig vermoeden van kreeg, rustte zij niet, alvorens zij het gelezen had, en berokkende zich zelve daardoor menig verdrietigen dag. | |
[pagina 696]
| |
Zelfs hare vrienden, die het wèl met haar meenden, waren dikwijls niet veilig voor deze hare zenuwachtige gevoeligheid. Vooral de scherpzinnige letterkundige lewes niet, wiens oordeel toch in het algemeen als gematigd en regtvaardig wordt geroemd. Reeds bij de verschijning van ‘Jane Eyre’ was er eene briefwisseling tusschen hen ontstaan. De Heer lewes maakte haar vooraf met zijn voornemen bekend, om het boek in ‘Fraser's Magazine’ aan te kondigen, en voegde er eenige opmerkingen en raadgevingen bij. Haar antwoord was beleefd, maar niet zonder eenige bitterheid, en liet duidelijk hare angstige vrees voor de strengheid van zijn oordeel doorschemeren. Dezen keer kwam zij er echter met de vrees alleen af. - Toen de ‘Shirley’ uitkwam, werd de correspondentie weder opgevat. Zij gaf hem haren wensch te kennen, dat hij hare sekse niet in aanmerking zou nemen, dat zij als een schrijver behandeld wilde worden. Kort daarop verscheen het besprokene artikel in de ‘Edinburgh Review’, met het opschrift: ‘Vrouwelijke litteratuur, verstandelijke gelijkheid der seksen.’ - Onmiddellijk schreef zij dit energieke briefje: ‘Ik kan op mijne hoede zijn voor mijne vijanden, maar de Hemel beware mij voor mijne vrienden. Currer Bell.’
Latere brieven ademen wel een meer gematigden toon, maar zij bleef steeds zekere angstige voorzigtigheid tegenover hem in acht nemen. Over het algemeen komt zij wel in aanraking met de Engelsche letterkundige wereld, maar zij blijft er in zeker opzigt vreemd aan, en laat zich door niets influenceren, wat hare gevoelens en rigting betreft. Zij leeft in goede verstandhouding met de atheïstische Miss martineau en de ultraverdraagzame Mrs. gaskell; maar zij blijft er niet minder ijverige en onverdraagzame Protestant om. Bewonderenswaardig is de verstandige wijze, waarop zij zorgt nooit in collisie te komen met al die gevoelens, welke zij in haar hart soms verre wegwerpt. Zij neemt kennis van alle afwijkende rigtingen en nieuwe gevoelens, en erkent in zeker opzigt het goede wat ieder heeft, maar spreekt en handelt altijd als iemand wiens opinieën gevestigd zijn, en die evenmin anderen wil bekeeren, als zij zelve veranderd wil worden. De beschuldigingen van socialisme en demokratie, die tegen hare werken zijn ingebragt, | |
[pagina 697]
| |
komen volstrekt niet met hare rigting overeen. Zij blijft Tory, zoo als zij altijd geweest is; alleen de politiek boezemt haar niet zoo veel belang meer in, omdat nieuwe denkbeelden zijn opgekomen, die haar vreemd zijn. Het oude Anglicaansche Torysme, waarin zij opgevoed is, is niet meer in zwang, en om het nieuwe bekommert zij zich niet veel; zij scheert alle partijen over éénen kam. Voor de Manchestersche rigting heeft zij echter eenigen afkeer, en hoopt ‘dat God Engeland bewaren mag van een louter koopmansvolk te worden.’ Een paar keeren komt toch nog de oude belangstelling weder boven: bij den dood van haren geliefkoosden held, den hertog van wellington, en bij den Oosterschen oorlog. Toen kwam er weder eenig leven in de Pastorij, maar natuurlijk waren zoowel haar vader als zij sterk op de hand van de Westersche mogendheden en Europa, tegen de tyrannie van Rusland. Haar afkeer tegen het vasteland, en als oud-Engelsche ook tegen Frankrijk, gaf zich nog eenmaal lucht bij de omwenteling van Februarij. Zij blijft dus uitsluitend Engelsche in hare idéeën, en neemt de rigting der nieuwere tijden in het geheel niet in haren geest op; het is alleen hare natuurlijke beschroomdheid, die haar belet ze openlijk te bestrijden. Wanneer het echter geloofszaken betreft, daarover kan zij nog wel in vuur geraken. Op dat punt is zij stijf, en vooral tegen het Catholicisme onverdraagzaam en bijna hatelijk. Toen hare meer eclectische vriendin Mrs. gaskell maar in de verte zich gunstig over de Roomschen had uitgelaten, schreef zij hare bekeering op sarcastische wijze toe aan den omgang met eene Roomsche familie. Ook Miss kavanagh wekte door de liberaliteit van haar boek: ‘Women of Christianity’ (London, 1852), charlotte's misnoegen op. Niets evenaart echter haren heiligen afkeer van het atheïstische boek van Miss martineau en Mr. askinson; ‘Letters on the laws of man's nature and development’ (1851), en krachtig, maar waardig zijn de woorden, waarin zij hare afkeuring te kennen geeft. Maar niet alleen staat zij geheel op zich zelve in de letterkundige wereld van haren tijd; zij heeft ook eene geheel andere beschouwing over het doel der letterkunde. Terwijl bijna alle Engelsche schrijvers met hunne schriften eenig bepaald doel najagen en eene vaste rigting vertegenwoordigen, is Miss bronte alleen artiste, beoefent de kunst niet met bijoogmerken, | |
[pagina 698]
| |
maar alleen om haar zelfs wille. Het is haar genoeg, wanneer het haar heeft mogen gelukken, om karakters te schetsen, en het spel der hartstogten in het licht te stellen. Hiervan was zij zich zelve ook duidelijk bewust, gelijk zij b.v. Mrs. gaskell na de uitgave van ‘Ruth’ feliciterende er bijvoegt: ‘Villette zal aan ruth niet in den weg staan, want dit laatste heeft eene maatschappelijke strekking, die mijne romans niet hebben.’ Voor boeken als ‘Uncle tom's Cabin’, van Miss beecher stowe, had zij eene soort van overdreven eerbied, of liever het kwam haar uiterst gewaagd voor, om zulke zwaarwigtige onderwerpen in eenen roman te behandelen. Zij was er te consciëntieus toe, en deed het liever niet, dan - oppervlakkig. Wat haar bijzonder leven betreft, ofschoon groote rampen haar bespaard bleven, groot geluk was ook nooit voor haar weggelegd, en zij zou er den aard ook niet voor gehad hebben, om het ten volle te genieten. Kleine reisjes naar Schotland, naar Londen, naar de meren van Westmoreland waren voor haar al veel. Steeds was het eene groote vreugde en eene belangrijke gebeurtenis voor haar, als zij enkele beroemde letterkundigen van haar land ontmoeten mogt. Zoo heeft zij meestal toevallig kennis gemaakt met lord carlisle, Mr. moncktonmilnes en enkele anderen. Met den Heer thackeray is zij vrij particulier bekend geweest, en steeds had zij voor dezen eene onbegrensde bewondering. Hij kon echter hare schroomvalligheid onaardige streken spelen: wanneer zij bij zijne lezingen tegenwoordig is, maakt hij haar bekend bij al zijne vrienden en kennissen. Dadelijk zijn aller blikken, en alle lorgnetten op haar gerigt, en de schuchtere vrouw weet zich niet te bergen van verlegenheid. Gelukkig echter begint de lezing, en van dat oogenblik af is zij geheel oor, en denkt niet meer om de nieuwsgierige blikken, die op haar geslagen worden. Zij zag zoo hoog op tegen den schrijver van ‘Vanity fair’, dat het lang duurde, eer zij zich met hem op gelijken voet durfde stellen. Overigens is haar oordeel over dezen haren afgod toch zeer juist; zij ziet zijne gebreken zeer goed in en schrijft ze te regt aan onverschilligheid en gebrek aan zorg toe; maar zij blijft hem boven alle toenmalige schrijvers stellen. En bij eenig nadenken laat zich deze ingenomenheid zeer goed verklaren uit de verwantschap van geest, die in den | |
[pagina 699]
| |
grond tusschen beiden bestaat. Beiden dienen in de eerste plaats de kunst om haars zelf wil, beiden beschouwen de wereld met een droevig oog zonder eenige illusie, beiden zijn scherp en bitter. Alleen die bitterheid wordt bij thackeray satire, terwijl Miss bronte nog steeds vol gevoel blijft, en meer door fijnheid van schildering, dan door scherpte van woorden bespot. Maar wat er ook van dit verschil zij, het zijn de twee merkwaardigste beschrijvers van het leven in het tegenwoordige Engeland, de fijnste en meest onpartijdige opmerkers. Ofschoon het geluk steeds de pastorij te Haworth had ontvlugt, scheen het toch eindelijk, dat charlotte huiselijk geluk en vrede gevonden had; maar slechts korten tijd werd haar die vreugde gegund. De geestelijke die den Heer bronte in zijne bediening ter zijde was gesteld, Mr. arthur nicholls, had reeds lang in stilte liefde voor haar opgevat. Het was haar letterkundige naam niet, die hem boeide, maar gedurende verscheidene jaren had hij haar gadegeslagen, en was getuige geweest van haren strijd waarin zij steeds overwonnen had; hij kende den schat van energie en beredeneerde teederheid, dien haar hart bevatte. Eerst na lang geaarzeld te hebben opende hij zijn gemoed voor charlotte. Zij was hierbij vrij wat kalmer dan hij zelf, en ging dadelijk haren vader raadplegen. Maar Mr. bronte dacht over het huwelijk nagenoeg even zoo als de predikant helstone in ‘Shirley’, en kon het denkbeeld niet verdragen, dat Mr. nicholls naar de hand zijner dochter stond. Charlotte beloofde eenvoudig, dat hij den volgenden dag eene formele weigering zou ontvangen; want zij wilde het zenuwgestel van haren vader, die pas van eene ziekte hersteld was, niet irriteren, en Mr. nicholls verliet het dorp. Langzamerhand echter had de toorn van Mr. bronte zich in de noodige smaadredenen tegen zijnen verwaanden hulpprediker ontiast, en hij begon meer en meer vrede met de zaak te hebben. Hij eindigde met zijne toestemming te geven, waarop de trouwe nicholls zijn post te Haworth weder kwam waarnemen. En, toen eenmaal het huwelijk bepaald was, had Mr. bronte geen rust, voor dat het voltrokken was. Slechts negen maanden echter mogt Miss bronte na haar huwelijk leven. In den aanvang schenen het geluk en de liefde heilzaam op hare gezondheid te werken, en verheugde zij zich reeds van de hootdpijn, die haar zoo dikwijls geplaagd had, | |
[pagina 700]
| |
verlost te zijn. Maar weinig was er noodig, om te toonen hoe ondermijnd en gesloopt haar gestel reeds was. Eene zware regenbui, die haar op eene wandeling overviel, haalde haar eene verkoudheid op den hals, en vier maanden daarna, den 31sten Maart 1855, stierf zij in den ouderdom van 39 jaren. Al de bewoners van Haworth woonden de begrafenis bij, en menig beweldadigde was er onder den treurigen lijkstoet, wiens levendige smart het bewees, dat charlotte, ondanks al hare eigene bekommernissen, nog ruimte in haar hart had gevonden, om anderen tot troost en toevlugt te wezen.
De kennis van haar leven is noodig, om het eigenaardige van haar talent en hare vreemde boeken te begrijpen, maar verklaart die ook volkomen. Drie malen heeft zij in een boek nedergelegd, wat zij in hare verbeelding heeft doorleefd, in de werkelijkheid gevoeld, of in anderen aanschouwd. In Jane Eyre heeft zij haar denkbeeldig leven geschilderd, in Villette haar werkelijk innerlijk leven, en in Shirley heeft zij zich niet zoo uitsluitend tot haar eigen gemoedsleven bepaald, maar als het ware aan het venster harer ziel nederzittende naar buiten gezien, en het weinige beschreven, wat zij van de wereld gezien had, wat zich natuurlijk tot den kleinen hoek van Yorkshire, dien zij bewoonde, moest bepalen. Elk van hare boeken heeft dus een volkomen verschillend karakter. In Jane Eyre speelt de verbeelding niet alleen eene groote, maar eigenlijk de eenige rol, en van daar het vreemdsoortige, maar wonderlijk boeijende van dat werk; het is een volkomen luchtkasteel. - De schrijfster vergeet de werkelijkheid en de wisselingen van het dagelijksche leven, en hare ziel peinst en droomt hard-op een leven, zoo als zij het zou kunnen hebben, en personen, zoo als zij gewenscht zou hebben te ontmoeten. Zij vertelt ons, op welke wijze zij zou willen liefhebben, wien zij zou kunnen beminnen, en welke schatten van welsprekende teederheid in haar gemoed verborgen zijn voor den uitverkorene haars harten. Als in exstase of magnetischen slaap, bespreekt hare ziel en verkondigt in het openbaar hare diepste geheimen. Zij verdicht hetgeen mogelijk zou kunnen zijn, en maakt daaruit den roman van haar eigen leven. Zij weet hoe weinig bekoorlijkheid haar vleeschelijk | |
[pagina 701]
| |
omhulsel bezit; maar zij is zich bewust innerlijke eigenschappen en zedelijke schoonheid te bezitten, die een geoefend opmerker zou kunnen vinden, en die meer dan genoeg zouden zijn, om hem te bevredigen. Een gewoon man, of een schitterend minnaar zou haar dus niet te beurt vallen; het moet iemand zijn, die tijd heeft om de aantrekkelijkheden die zij heeft te erkennen, die aan ondervinding rijk genoeg is, om ze te kunnen waardeeren. Zulk eenen meent ze gevonden te hebben in het excentrieke maar grootsche karakter, wat zij in haren persoon eduard rochester legt. Hij is het gewone leven, met zijne trouweloosheden, platheid en laagheid moede; hij heeft de volheid zijner ziel in het wilde verteerd, maar zij was te rijk en te krachtig, om uitgeput te worden. - Nog een beeld van eene andere persoonlijkheid, die haar zou kunnen waardeeren, schept zij zich in dien jongen geestelijke, streng en despotisch, onrustig en vurig, st. john rivers. Maar zijn onhandelbare wil zal haar tot martelares maken. Daarom blijft rochester hoofdpersoon, maar beide karakters worden met onnavolgbare kunst uitgewerkt. Geheel een tegenhanger van dezen roman is de Villette: dáár ligt het denkbeeldige, hier het werkelijke leven van charlotte ten gronde. Lucy snowe is wel altijd jane eyre, maar toch zijn het volmaakt contrasten: het zijn zusters, maar tusschen haar beiden is hetzelfde verschil, wat de phantasie van de werkelijkheid onderscheidt. Deze beide romans kunnen in zeker opzigt beschouwd worden als eene auto-biographie der schrijfster, maar dan zou de eerste tot opschrift moeten hebben: Phantasie-leven, en de tweede: Werkelijk leven van charlotte bronte. - Lucy snowe is onbehagelijk (om niet te zeggen leelijk), arm en verlaten in de wereld; voor haar valt er dus noch op een rochester, noch zelfs op een rivers te hopen. De rede roept haar toe: ‘Bemin john graham bretton niet, hij zal nooit anders dan een vriend voor u kunnen zijn, hij past u niet. De coquette ginevra zou hem kunnen verblinden, en de beminnelijke pauline home de bassompierre is de vrouw voor hem bestemd.’ Maar de vrouwelijke natuur heeft met die harde werkelijkheid een zwaren strijd te voeren. Zij heeft een hart, en zal dus veel moeten lijden; en wel zonder een woord van beklag over hare lippen te laten gaan, want de eerbied voor haar zelve en de vrees voor het | |
[pagina 702]
| |
belagchelijke maken het haar onmogelijk, om ergens of ooit haar hart uit te storten. Meesterlijk is de voorstelling van hare betrekking tot den Professor paul emmanuël, en hoe langzamerhand deze beide naturen tot elkander komen, die aan de eene zijde zoo goed bijeen passen, ondanks het contrast, maar aan de andere zijde slechts faute de mieux elkander naderen. Die greep en de geheele uitwerking is diep psychologisch waar. De Villette echter maakt den lezer vermoeid en ter neêrgedrukt, even als l. snowe zelve in haren onafgebroken geestelijke worsteling, die op de treurige conclusie uitloopt: ‘laat alle illusieën varen, buig u onder de werkelijkheid neder, zoo gij die al niet gelaten dragen kunt.’ In Shirley is Miss bronte geheel buiten zich zelve getreden. Daar is het niet haren roman, maar een roman, dien zij gemaakt heeft. Hij heeft slechts in zoo verre betrekking op haar leven, als zij daarin alles brengt wat zij van de maatschappij in het graafschap Yorkshire weet en gezien heeft. Het is eene excentrieke maar toch alledaagsche wereld, die zij daarin beschrijft; krachtige maar toch geene grootsche karakters. Doch het getuigt van den echten kunstenaars-tact der schrijfster, dat zij zoo juist den maat weet te houden, en niet door overdrijving of uitpluizing eene belangrijkheid aan de personaadjen tracht te geven, die zij niet hebben. En toch weet zij het geheel boeijend te maken, vooral door de meerdere verscheidenheid van het personeel, en het gepast aanbrengen van licht en schaduw; in hare andere romans toch heerscht zekere eentoonigheid, doordien de lezer voortdurend in sterke spanning wordt gehouden, om de volledige ontwikkeling der hevige hartstogten, en der diep opgevatte morele schilderingen te volgen. Zoo is de Shirley ook de meest vrolijke van hare romans, in zoo verre van haar vrolijkheid te verwachten is. Als kunstwerk staat de Shirley echter beneden de andere, maar in rijkdom en schoonheid der onderdeelen daarboven. Er zijn bladzijden in vol bittere welsprekendheid en bewonderenswaardige juistheid, zoo als b.v. het hoofdstuk: ‘Oude Vrijsters.’ Dat doet het hart pijnlijk aan, maar is schoon als de bittere woorden van fielding. Ontegenzeggelijk is de Jane Eyre de schoonste van dit drietal, en ondanks den grooten opgang van dit boek, geloof ik niet, dat het nog naar waarde geschat is. Zeker, het is niet | |
[pagina 703]
| |
zonder reden, dat men haar dikwijls van onnatuurlijkheid in de uitwerking beschuldigt; hare vindingen zijn vaak overdreven en al te romanesk. Maar men moet al dat bijwerk nemen voor wat het is: geen dichter of romanschrijver is daar vrij van, zelfs de beroemdste en bedaardste niet. Elke fictie brengt een ballast van onnoodige avonturen mede, die, als ik het zoo noemen mag, de rommelzoô is, waarvan de verbeelding des schrijvers zich moet ontlasten. En, al hare onwaarschijnlijkheden worden veel beter gemotiveerd, dan men wel heeft willen beweeren; daarenboven wordt er een zoo treffend gebruik van gemaakt, dat zij den lezer zijns ondanks medeslepen. Bijzonder onderscheidt Miss bronte zich door de natuurlijkheid en kracht, waarmede zij alle gewaarwordingen voorstelt, die uit den zoo moeijelijk te bepalen toestand des geestes voortkomen, welke men gewoon is zenuwachtigheid te noemen. Zij is onnavolgbaar kunstig in het beschrijven der bijgeloovigheden, die de eenzaamheid opwekt, en de visioenen en schrikbeelden der wanhoop. Hoe bewonderenswaardig b.v. is in dien geest het hoofdstuk: ‘De groote Vacantie’, in Villette, waar de onrust des gemoeds en de eenzaamheid haar als een demon vervolgt, het huis uitjaagt en voortzweept tot eene Roomsche kerk. Hoe onnatuurlijk en toch begrijpelijk wordt het dat de behoefte, om hoe dan ook, iemand te hebben wien zij haren zielenood klagen zal, haar in den biechtstoel des priesters jaagt. Evenzoo is zij ook geheel te huis in alle fijnste nuances en openbaringen van het zenuwgestel, de vlugtige caprices, de vreemde glimlach, de spierbeweging van het gelaat en zoo vele kleinigheden meer, die misschien menigeen zelfs nooit heeft opgemerkt. In dit opzigt zijn de eerste hoofdstukken van Villette, die de kindschheid van pauline beschrijven, misschien haar meesterstuk. Welsprekendheid bezit zij ook in hooge mate, en men heeft haar dit bijna als een gebrek aangerekend. Men verweet haar namelijk dikwijls langdradig te zijn, onder anderen in de lange gesprekken tusschen rochester en jane. En men moet erkennen, die zijn ook zonder eind; en toch zou ik er geene syllabe van willen missen. In allen gevalle het zijn verliefde duo's van eene merkwaardige oorspronkelijkheid, sentimentele gesprekken, die wat anders behelzen dan de gewone banaliteiten. Dat zijn verliefden, die een rijk fonds in zich zelven | |
[pagina 704]
| |
hebben, en niet alle boeken hebben geplunderd; zelf vinden zij de uitdrukkingen, die voor hunne gevoelens passen, en hunne stem weet het onweder in hunne harten uit te drukken door woorden, donderende als het gedruisch eener waterval. De gesprekken tusschen deze geliefden hebben eene onbegrijpelijke kracht en oorspronkelijke energie, die men bij geen anderen romanschrijver aantreft; maar men moet ze meer dan eens lezen, om alle diepte en beteekenis er van goed te vatten. De grootste verdienste echter van Jane Eyre bestaat in de uitwerking van de drie hoofdpersonen. Deze zijn niet alleen buitengewoon, maar nieuw, gevonden, en hebben hunne gelijken niet in de letterkunde. De eerste keer dat men ze ziet, treffen ze alleen door hunne uitwendige vreemdheid. ‘Zonderlinge en dolle romanhelden!’ zegt men bij zich zelven aan het eind van het boek. Maar zij blijven ons door het hoofd spelen, men is nog niet voldaan, en gevoelt dat er nog een dieperen zin achter verborgen moet zijn. Eerst bij eene tweede lezing bespeurt men er de volle grootte van. Het zijn drie personen, genomen uit de hoogste spheren der menschelijke natuur. Eduard rochester behoort tot het stormachtige, overweldigende, raadselachtige en medeslepende geslacht der mirabeau's. Het is eene natuur gelijk aan die welke in simson en herkules is gesymboliseerd. In jane eyre ontmoet hij een karakter, wat tegen het zijne opweegt, iemand die hem kan begrijpen en liefhebben, de eenige vrouw die zich tegenover hem zonder vrees en rustig gevoelt. Zij is iemand, die verre verheven is boven haar weinig bekoorlijk uiterlijk en onaanzienlijke omstandigheden; zelve rijk aan waardigheid, trotschheid en grootmoedigheid, dweept zij alleen met al wat energie en vrijheid is. Maar niet om hare zedelijke hoedanigheden, alleen om hare vrouwelijke eigenschap, den rijkdom haars harten in liefde, wil zij bemind worden, en dat is ook het punt van aanraking tusschen deze beide karakters. Dit is een bewonderenswaardig fijne trek, een greep in de allerdiepste schuilhoeken van het vrouwelijk hart. - Misschien is st. john rivers wel de meest merkwaardige van deze drie personen. Hij is van hetzelfde ras, als calvijn en knox. Streng en zonder eenig gevoel, waar het stoffelijke zaken en vleeschelijke belangen geldt, is het vuur zijns geestes alleen | |
[pagina 705]
| |
gerigt op het ideëele. De zedelijke waarheid is zijne eerzucht, zijn rijk, waarin hij als de hardste despoot moet heerschen. - Het zijn drie karakters, die aan onzen ontzenuwden tijd zoo vreemd zijn, dat zij den indruk op ons maken, als waren zij uit verleden tijden opgestaan. Zij behooren tot die echt originele groote typen, die ten allen tijde het ideaal zijn van den echten, waren kunstenaar en dichter. Men moet echter niet vergeten, dat zij naar het uitwendige uitsluitend Engelsch zijn, en dat men niet dan met moeite door de harde bolster van dien vorm tot de kern hunner persoonlijkheid doordringt. In hare morele schilderingen is Miss bronte waar, maar het is eene harde waarheid. Zij stelt de menschen, ook in de innige drijfveêren hunner daden, niet beter voor dan zij zijn. Maar, - en dit is juist de triumf van haar talent, - zij dwingt den lezer toch, om niet alleen vrede met zulke karakters, maar zelfs belangstelling en eerbied er voor te hebben. - Ook over maatschappelijke dingen zijn de denkbeelden van Miss bronte waarheid, koude waarheid. Zij heeft daarin zekere liberaliteit, die zelfs tot de beschuldiging van eene antisociale strekking in hare werken, en van vijandigheid tegen het huwelijk hebben geleid. Die beschuldiging is oppervlakkig. Zij heeft alleen gezond verstand wat zij op alles toepast, en elke onregtvaardigheid of bespottelijkheid, die zij hiermede in de maatschappij ziet, tast zij aan, al nemen duizende vooroordeelen en millioenen menschen die in bescherming. In 't kort, Jane Eyre is niet alleen de beste van Miss bronte's werken, het is in vele opzigten de belangrijkste roman van den tegenwoordigen tijd, al ware het maar alleen wegens de krachtige schepping van die drie groote karakters. Wat de beide meermalen genoemde werken harer zusters betreft, het is voorzeker uiterst jammer, dat zij zoo weinig bekend zijn. Wij zullen dus daarover niet in bijzonderheden treden, en alleen zeggen, dat zij geheel overeenkomen met hare persoonlijkheid, zoo als wij die hier geschetst hebben. En hiermede nemen wij afscheid van deze vreemde en originele familie. Reeds zijn al die rustelooze, phantasierijke gemoederen de eeuwige rust ingegaan. Neen! de engel des doods maait zijne offers niet in den blinde maar weet zijne prooi wel te kiezen. Hij vergadert zijnen oogst onder de meest gevoelvolle harten en de rijkste verbeeldingen. Wee | |
[pagina 706]
| |
degenen, die te vroeg en te wijd de deuren hunner ziel openzetten voor den genius des gevoels, en te overdadig hun innerlijk leven voeden uit de sferen der verbeelding! - Het schouwspel, wat die eenzame Pastorij in een vergeten hoekje des aardbols ons gaf, was weemoedig maar heilzaam en versterkend. (Naar emile de montégut, in de Revue des deux Mondes.) |
|