Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1857
(1857)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijItalië en zijne bewoners, met een schildersoog beschouwd.Ga naar voetnoot(*)In den regel is het eerste, waarnaar de jonge kunstenaar na zijne aankomst te Rome, als hij eerst eene woning heeft kunnen vinden, omziet, de restauratie de'Lepre. En dan zoekt hij in de tweede plaats in het Italiaansche leven met zijne schilderachtige tooneelen stof voor studieën en schetsen, opmerkingen en beelden. Wij willen hem eens volgen, om te zien welken buit zijne moeite hem oplevert, en als die niet tegenvalt, in zijn genot te deelen. Men klaagt zooveel, dat de wereld er hoe langer hoe prozaïscher gaat uitzien; een deskundig oog helpt ons misschien eenig bevallig beeld te vinden. Het is niet onmogelijk, dat de genoemde Trattoria, de gewone restauratie voor kunstenaars, bij het binnentreden reeds den gezonden honger des vreemdelings uit het Noorden tot op de helft doet inkrimpen. De Romeinsche ecthuizen zijn zeer voordeelig voor de beurs des bezoekers; de keuken ligt gewoonlijk binnen het bereik van oog en neus, en zendt voordurend haren verzadigenden wierook door alle vertrekken henen. Reinheid is aan het tafellaken, den vloer, en het geheele vertrek zoo zuinig mogelijk aangebragt. Het gezelschap bestaat uit | |
[pagina 659]
| |
een wonderbaar mengsel; meestal zijn er onder de schraal gemeubileerde zalen enkele voornamelijk voor lieden uit het volk, en andere, waarin de gasten in betere kleeding zich afzonderen. Zeer streng wordt de grens echter niet getrokken, en in restauraties zoowel als koffijhuizen, ziet men dikwijls geestelijken, winkelbedienden, artistes, Fransche soldaten, portiers, niet zelden met vrouw en kind, of landlieden in nationale zondagskleeding, vreedzaam aan éénen tafel zitten, en naar dezelfde spijskaart smullen. Is de bezoeker een Duitscher, en is hij niet bang voor een tamelijk gesloten gezelschap, dan klimt hij naar de eerste verdieping, en zal daar verscheidene beroemde schilders uit zijn land aantreffen, die hij misschien kennen zal. Maar hij zal zich bedrogen vinden, als hij reeds hier de schilderachtige vormen en de zachte toonen van het Zuiden verwacht. Op geringe wijzigingen na heeft ieder de vaderlandsche kleeding, en eigen taal behouden, en de nieuweling begint te vreezen, dat ook hij over de Alpen zal wederkeeren, zonder in eenen echten Italiaan herschapen te zijn. Om te beginnen blijft hem niets over, dan door Roomschen kost den ouden adam uit te drijven; immers, volgens moleschot, heeft de tamme kat óók zijne zachte en beschaafde manieren, in vergelijking met de originele wilde, alleen aan de verandering van voedsel te danken. Gebakken visch, heet het in Italië, maakt wraakzuchtig van aard; - welnu! eene kleine dosis Italiaansche wraaklust ontsteekt wat leven in het koude bloed van den vreemdeling uit het Noorden. Derhalve spreekt hij het oliebaksel dapper toe, en zich herinnerende, hoe mild men in het oude Rome met zalvingen was, giet hij den ganschen goudgelen inhoud van de karaf Genueesch product op de malsche latuw ledig, - tot niet geringe ontstichting van den camerière. De Italiaansche keuken hecft vecl overeenkomst met de Zuid-Fransche. De fijne, versche olie maakt dat men onze boter niet al te zeer betreurt; deze was tot vóór weinige jaren in Napels naauwelijks bekend, maar is er nu even als te Rome vrij goed te krijgen. De Italiaansche kost munt in alle tijden des jaars uit door de frissche groenten; Broccoli, bloemkool, artisjokken, paradijsappcls, en allerhande soorten van salade wisselen elkander af; daarentegen komt onze eeuwige aardappel zelden op tafel. | |
[pagina 660]
| |
Gevogelte is schaarsch, dank zij de nationale jagtfurie, die vooral in de Campagna er een waren verdelgingskrijg tegen voert, en zelfs de broedsels niet spaart. Het vleesch is wel goed, maar wordt aan de soep opgeofferd. Bij de kaas aan het dessert komt mes noch vork op tafel. De wijn is goed en goedkoop: voor zes BajocchiGa naar voetnoot(*) eene mooije flesch vol van het gulden vocht; zoo durft men zich dag in dag uit die kleine uitspatting nog wel permitteren. Ondertusschen heeft de camerière op den rug van de spijskaart de hiëroglyphenkolom zijner rekening gekrabbeld. De oningewijde haalt nu een van zijne billetten van 5 Scudi voor den dag, die zijn Roomsche bankier zoo goed was hem tegen pari af te staan, maar die men zelden anders dan tegen kopergeld wisselen kan. Na een kwartier wachtens komt de jongen terug, beladen met eene menigte rolletjes, die de waarde in koper uitmaken van het in betaling gegeven papier. Met zijne rijke koperlading verlaat de aldus gezegende de beroemde Trattoria. Het kan gebeuren, dat zijn kleêrmaker niet gerekend had op zulk eene zak-overlading; in dat geval zullen de naden wel zwichten voor het gebrek aan zilvergeld te Rome; maar deze avarij veroorzaakt weder de kennismaking met de eene of andere bewoonster der Spaansche Trap, wier naaikunst even toereikende is, om den vreemdeling op straat den zak te verstellen. Dit toeval maakt den jongen schilder op het eigendommelijke straatleven in Rome opmerkzaam. Want hier en nog meer te Napels zijn zulke vertrouwelijke kleine diensten niets vreemds. Ook kapper en barbier oefenen hun beroep uit onder het dak van den vrijen hemel, en in de volkrijkste kwartieren staat de eene Romeinsche de andere voor de deur het haar te vlechten. Onze noordelijke smaak kan zich moeijelijk met de openbaarheid van zulke toiletwerkzaamheden vereenigen; maar nog vreemder aanblik leveren de naïve jagttooneelen op, als de alles opjagende vingers van zorgvuldige moeders de wildernissen van ongekamde kinderhoofden doorkruisen. In 't algemeen is er onder de bezigheden van den dag niets, wat men in Italië niet even gerust aan den blaauwen hemel vertoont, als wij aan de vier wanden eener kamer. Ook het zogen der kinderen behoort hiertoe, en | |
[pagina 661]
| |
neemt zooveel te belangrijker plaats in, daar dikwijls bij kinderen van drie jaren, deze de eenige bron is, waaruit hun de stroomen des levens toevloeijen. Het mag wel hieraan te wijten zijn, dat de Italiaansche schoonen zoo vroeg verwelken. Hoe verder de schilder naar het Zuiden komt, des te rijker stof zal hij voor zijn schetsboek vinden. Reeds de kleederdragt is op de meeste plaatsen zeer schilderachtig. 't Is waar, de nationale kleeding begint ook hier te verdwijnen, gelijk overal ter wereld de Parijsche smaak de inheemsche dragt schijnt te moeten verdringen. Het Grieksche costuum der bewoonsters van het eiland Procida wordt steeds minder algemeen, en de echte costumen, die Prinses albrecht van pruissen haar gegeven had, werden op staanden voet aan schilders verkwanseld. Ook de vroeger zoo rijk gekleede, op antiek Romeinsch bloed bogende schoonen van de overzijde des Tevere werden door hare zusters van de stad in den afval van hare sierlijke dragt medegesleept. Echter ziet men vooral bij feesten in het Napolitaansche nog steeds vrouwenkleederen, rijk met goud geborduurd en schitterend van kleuren. - Een goed bezet Napelsch Caricolo, met zijn bontgetuigd mnildier of paard, zijne twee groote licht beschilderde wielen; aan beide zijden met het beeld des beschermheiligen versierd, in vloekende kleuren en rijke verguldsels; met zijn bont gemengelden last van monniken en soldaten, priesters en vrouwen, mooije meisjes en vrolijke jongens; - zulk een wagentje maakt het rijkste palet eens noordelijken schilders nog beschaamd, en vaagt alle vrees weg, dat het Zuiden met de nationale costumen ook misschien de liefde voor wilde kleurenpracht verliezen mogt. Voorzeker, zoo lang de groote Beer niet aan den zuiderhemel prijkt, is er nog geen gevaar, dat Italië eentoonig zal worden. Bij de vrolijke stofferingen der Italiaansche natuur zijn ook de paardrijdende geestelijken niet te vergeten. Men is zoo gewoon alles aan hen zwart te zien; bij het rijden echter komt de zuidelijke lust in bonte stoffen bij hen boven. Van onder den zwarten rok komen broekspijpen te voorschijn van zoo bonte kleur en lustig aanzien, dat deze kleurenoverdaad van den ondergrond eene ruime schadeloosstelling is voor de eentoonigheid van de oppervlakte. Als de kweekelingen der Propaganda op hun uitspanningsuur in den Borghesischen tuin zich buiten het gezigt wanen, en plotseling hunnen overrok | |
[pagina 662]
| |
uittrekken, om in duikelkunsten en bokkesprongen den loskomenden jongelingsovermoed uit te razen, dan komen er onderkleederen aan 't licht, wier blinkende kleuren de donkerheid van het meest melancholische voorhoofd kunnen ophelderen. Ook heeft het heerschende gebruik bij Salerno, Florence, in de Campagna en in vele andere oorden, dat vrouwen en meisjes vóór of achter den ruiter mede opzitten, zijne pittoresque zijde. Niet zelden rijden ze zelfs naar der mannen wijze, wat meer naïef dan gracieus is. En ziet gij ginds die amazone wel? Terwijl hare linkerhand het muildier bestuurt, houdt de andere den zuigeling omklemd, wiens vaste gehechtheid aan de moederlijke borst, rustig de verraderlijke schokken trotseert. De breikous in de hand van wandelende boerinnen, tusschen Siena en Florence, is meer een teeken van vlijt ook in het Zuiden, dan geschikt voor het penseel des schilders. Daarentegen zal het den schilder, en den dichter vooral, eene ware vreugde zijn, het veel besprokene spinrokken in werkelijkheid te zien, daar het nog in gansch Italië in gebruik is, en een oude grootvader schaamt zich niet met zijn spinrokken buiten rond te wandelen. Men weet, dat op het land overal de bezigheden niet zoo streng naar het geslacht aan mannen of vrouwen toegewezen worden. Vaak worden de werkende wandelaars begeleid door het een of ander huisdier: gewoonlijk zijn het kleine varkentjes, die in rustige welgemoedheid hunnen meerdere begeleiden, zwarte, kortharige diertjes in het Napelsche, zwartgele in den Kerkelijken Staat, en gele in de noordelijke streken. Zij kunnen zoo aardig en trouw met den coquetten staartkrul snuffelend achteraan komen trippelen. De algemeene antipathie tegen onnoodig verblijf onder dak of schut schijnt zich ook aan de dieren, koeijen, ezels en geiten medegedeeld te hebben. In den tijd dat zij melk geven, worden zij 's morgens den klanten voor de deur gedreven, en zoowel in de St. Luciastraat te Napels als in andere steden kan men den melkhandel op de directste wijze zien drijven, zóó uit den uijer in de kom met koffij. Door Rome's straten trekken in het begin en in het eind van den zomer gansche kudden langbaardige geiten. Waar zij stil houden komen de | |
[pagina 663]
| |
melkbegeerigen met glazen en kannen aansnellen, en de half in vellen gekleede geitendrijver met den bruinen piramidaalhoed op het hoofd, en zijn bruingebrand, dikwijls schoon, altijd schilderachtig gelaat, verligt den uijer van die geit, welke juist aan de beurt is. De anderen zoeken intusschen haar gemak, waar zij plaats vinden, en maken straat of markt tot een allerlandelijkst tooneel. Bij voorkeur kiezen zij zulke plaatsen waar bronnen in de nabijheid zijn, en treft het dan, dat eenig antiek, ofschoon ook geschonden monument de bron versiert; en dat vrouwen en meisjes met haar blinkend koperen vaatwerk op het hoofd af en aan gaan; - zoo kan het oog des kunstenaars zich aan het steeds wisselende tooneel niet verzadigen. De smidsen, bij ons zoo vruchtbaar voor de kunst, leveren in Italië, vreemd genoeg, zelden goede stof op: zij worden uiterst zindelijk gehouden, de wanden wit gestucadoord, en met hoefijzers, nagels en tangen als fantastisch lofwerk versierd. Zoo zijn ook zeer net en ordelijk in hunne rangschikking de open winkels der slagters, fruithandelaars en Pizzicagnoli. Bloemen, laurierbosjes, gouden vlaggetjes en waskaarsen, vooral bij hooge feesten, worden overal aangebragt, waar slechts een plaatsje open is. De slagters leiden, - in 't voorbijgaan gezegd, - hunnen oorsprong in regte lijn van het oude Rome af, en de touwslagers niet minder. In Napels is het bont versieren en op straat uitoefenen van het beroep nog meer aan de orde. In eene zijsteeg van de Toledostraat heeft men eene volledige boekdrukkerij op de lavabestrating opgezet. Terwijl vrouwen met gansche lakenen kleêrenwinkels op het hoofd, halfnaakte mannen met versch gevangen Triglien, Sardellen en andere visschen in korven of vaten, ezels met vijgen, granaatappels, meloenen, Molignani en zoete Mandarini beladen, door de straten trekken, en ieder zijn eigenaardigen roep tot den potpourri bijdraagt, - zit de letterzetter rustig op zijn krukje te rijden, en roept, in geval van nood, der voorbijgangeren hulp in, om de onleesbare kopij te ontcijferen. Niet minder ongestoord zit de kleêrenmaker naast hem te naaijen, rept de schoenmaker els en draad, of klopt de kuiper zijn maatgeluid; - ieder opgewekt door de vrije lucht en de lustige omgeving, die even weinig exigeant is, als het kijkgeld gering. | |
[pagina 664]
| |
Niet minder levendig tooneel leveren de kwakzalvers op. De classische Dottore Dulcamara is niet overal meer in bloei, maar, waar hij nog zijne kunst vertoont, wordt het schetspotlood niet noodeloos gepunt. Op het plein del Gran Duca te Florence kon men nog onlangs den Dottore terenzio van zijnen wagen af zijne medicamenten hooren aanprijzen. Zij bestonden eigenlijk maar uit één middel, natuurlijk een purgatief; maar het hielp tegen alle kwalen ter wereld, en eene groote rol certificaten, die terenzio onvermoeid omhoog hield, en door den wind liet inzien, bekeerde elken ongeloovige. Lange manchetten en jabot, een ontzettende beverhoed op den krullenden haarbosch, en een arsenaal van allerlei instrumenten, gelukkig van onschuldig balein; - daarbij een flux de bouche met onvermoeide longen voortgestuwd, verpletterden allen twijfel aan de onfeilbare kracht van het Panacé; en, hoe onverschillig ook de antieke standbeelden op de markt van hunne voetstukken op den wonderdoctor neêrzagen, begeerig luisterde de volksmassa naar het snoeven van den grooten man. Jammer, dat de vrij wat minder gevaarlijke Improvisatoren bijna geheel verstomd zijn in Italië. Hunne kunst loopt gevaar voor goed verloren te gaan, als het verbod tegen hen nog lang aanhoudt. Bijna echter komt men in de verzoeking, om bij de rederijkheid van zoo vele ambulante kramers aan vermomde leerlingen van deze gedisgraciëerde gilde te denken. Wanneer des avonds, na het Ave maria, de Chemico Parlati di Venezia op eenen hoek van de Corso-straat te Rome zijn tafeltje opsloeg, twee waskaarsen en twee lampen opstak, en eene menigte dozen met schoensmeer uitkraamde, met geschreven attesten voorzien, konden de Romeinen uren lang naar zijnen woordenrijkdom staan luisteren. Van eene schitterende lofrede op het ‘bella Italia’, en zijne ‘nomini illustri’, kwam hij met natuurlijken sprong op het vlekken- en scheurenmakende vitrioolmengsel zijner collega's, wat den bliksem zijner verachting niet ontging. These en antithese verdrongen elkander. Des redenaars oogen vonkelden, hij wierp eenen gereed staanden dienaar den mantel toe, toen zijne shawl, eindelijk ook de das, en geraakte op het laatst, ondanks de verhevenheid zijner taal, zóó in vuur, dat hij zich aan de hinderende straatjongens, die hem stonden aan te gapen, vergreep, | |
[pagina 665]
| |
en ten laatste den goedmoedigsten zijner volwassene toeschouwers noodzaakte, zich een kwartier van gedwongen houding te getroosten, om zijn voet en laars aan de smeerproef des scheikundigen prijs te geven. Niet zoo talrijk is het gehoor der monniken, die op Goeden Vrijdag te Rome, en op vele andere dagen te Napels, in de open lucht prediken. Maar ook deze kring levert genoeg eigenaardigs op. In een oogwenk wordt er b.v. tegenover het Pantheon eene tafel op straat gebragt, of een kist omgekanteld, en nu komt op dezen geïmproviseerden kansel een Jezuïet of bedelmonnik te voorschijn, die met het kruis in de hand, een half uur lang, tegen alle wagengeratel of marktgeschreeuw in, over de Heilige Maagd predikt. Mogt het donker worden, dan biedt zich wel de een of andere vrijwilliger aan, om met brandende fakkel naast hem post te vatten, en helpt het tooneel aan eene verlichting in den trant van den Nederlandschen nachtschilder gerhard honthorst. Te Napels gebeurt het ook wel eens, dat een poppenkasthouder zich deze prachtige gelegenheid ten nutte maakt, en zijne comedie vlak tegenover de andere vertoont; waarop natuurlijk eene niet eens gelijkmatige verdeeling der toeschouwers volgt. Het spreekt van zelf, dat pligtgevoel, en geene jalousie de métier, den eerste noodzaakt, om eene boetpredikatie tegen zijnen vis-à-vis, te houden, even energiek als die van den beroemden abraham a santa clara. Maar dit bestendige dilemma ‘tusschen hel en hemel’ schijnt volmaakt in den smaak der Napolitanen te vallen. Mogen zulke straatpredikatiën rijke stof voor studiën opleveren, niet minder vruchtbaar zijn de kerken voor intieme schetsen. Gewoonlijk is het middenschip der Italiaansche godshuizen geheel ledig van zitplaatsen; maar in de zijgangen of voor de deur staan stoelen in menigte, die door kundige speculanten, naar dat de redenaar meer of minder getrokken is, duur of goedkoop worden verhuurd. Bij de predikatiën van kardinaal wiseman werden zij met vijf Bajocchi betaald. Voor den Humorist heeft deze handel en het heen- en wederslepen dier aandachtsmiddelen veel aantrekkelijks; maar ook de meer ernstige wordt door het pêle-mêle der knielenden, in gebed verzonkenen, of gesluijerden, der bedelaars met onbeschaamde zoowel als uiterst bedeesde trekken, en door zoo | |
[pagina 666]
| |
menige andere verschijning, poëtisch gestemd. De preekstoelen zijn ruim, opdat de onrustige Italiaansche redenaar zich de noodige beweging kan veroorloven. In sommige plaatsen, b.v. te Florence, is over kansel en gemeente een soort van dak van grijs linnen gespannen, om den klank als bijeen te houden. Hoe weinig sierlijk ook op zich zelf, zoo vormt deze inrigting toch een natuurlijk raam voor originele groepeeringen. Bovenal echter zijn de biechtstoelen eene rijke mijn voor schetsen. Op dagen die bij voorkeur voor de biecht bestemd zijn, staan de wachtenden à la queue aan beide zijden van het gestoelte. Gewoonlijk heeft men, - en wel met reden, - het goede daglicht als waker over de biecht-aangelegenheden aangesteld, waardoor echter de huiselijke familiariteiten, dadelijk op de biecht, tusschen biechtvader en dochter niet verboden worden. Als de Protestant zich hieraan ergert, is het aan zijne oppervlakkige kitteloorigheid te wijten. In de kerk St. Chiara te Napels b.v. verwijlden twee jonge, fraai gekleede meisjes, na ontvangen zondenvergiffenis, nog lang voor den open biechtstoel van hun geestelijke, en bleven hem op zijne scherts en plagerij het antwoord niet schuldig. Dat midden onder het aanhooren der biecht een andere geestelijke hem, die in functie is, toespreekt, en deze, aan de ééne zijde antwoord geeft en aan de andere vraagt en luistert, heeft volgens Italiaansche opvatting der zaak niets aanstootelijks. Evenmin de kop koffij, die de pater op zijn gemak in den biechtstoel opslurpt; noch ook vond men er iets belagchelijks in, dat de dikke koster der Chiesa Nuova te Rome op het dak van het kleine gebouwtje klauterde, om de naastbijzijnde candelabres op te steken. Eene romantisch gestemde kunstenaarsnatuur zal in de kloosters, vooral die der nonnen, eene menigte schilderachtige toestanden ontmoeten, welke naauwelijks nog eene schikkende hand noodig hebben. Wel is waar, het inwendige der kloosters is overal niet voor ieder toegankelijk; maar reeds het spreekvertrek, het aalmoezenportaal bij de kerk en de getraliede galerij der nonnen leveren genoeg interessante gezigten op. Het ongedwongen doen en drijven der halfnonnen van St. Gennajo degli Poveri te Napels, vooral in de spreekzaal, die vlijtig door goede vrienden bezocht wordt, is een bezoek wel waard, vooral als men toch daar is, om de katakomben | |
[pagina 667]
| |
te bezigtigen. Het lieve costuum der gekerkerde schoonen, met hooggele doeken om het hoofd, maakt hare verschijning niet weinig interessant. In de galerij te Venetië bevindt zich eene schilderij van p. longhi, welke het verkeer in zulk een spreekkamer voorstelt. De bezoekers zijn gepoederde cavaliers; men geeft elkander handjes door het traliewerk, en verkwikt zich onder anderen met het genot van chocolaad, en een spelende poppenkast. - De meeste nonnen te Napels ziet men in de Toledostraat; zij loopen twee aan twee, en zijn niets verlegen in het gedrang der drukste straat van de wereld. Wij zagen er eene op den wagen van haren broeder door de straat rijden. Zij hield zijn kindje in den arm, en het scheen haar daarbij wonderlijk te moede te wezen. Onder de schilderachtige zijden van het Italiaansche leven mag men de begrafenissen vooral niet het laatst noemen. De stoet bestaat altijd uit gemaskerden, en bij voornamen komen hier nog gansche kloostercorpsen bij. Achter een lijkwagen te Rome, welke des avonds met fakkellicht naar de Corsostraat werd geleid, volgden niet minder dan 54 Kapucijners; bovendien 60 gemaskerden in het blaauw, die maar één oog vrij hadden. De open lijkkisten worden tegenwoordig zeldzamer; te Napels echter zagen wij nog een priester in zulk eene geopende kist naar de laatste rustplaats brengen, en nog valt die onderscheiding wel aan kinderen, maagden en hooge militaire personen te beurt. In Palermo brengt men de lijken nog in draagstoelen ten grave, en zelfs in zittende houding. - Desgelijks worden in het Napelsche de rijk uitgedoschte vroedvrouwen met het pasgeboren kind in draagstoelen ten doop gedragen. In Sorrento ontmoetten wij zulk eene wijze vrouw op haren beweegbaren troon; zij blonk onder hare juweelen en verguldsels als eene koningin. Naauwelijks een kwartier verder deed zich een tooneel voor, wat nergens zoo bont en levendig is als in Italië: er werd een schip van stapel gelaten. Tenten en ballustraden waren opgerigt, en tallooze schuitjes bedekten het blaauwe water. Meisjes in goudgeel en rood gewaad, met witte doeken om hoofd en boezem, trotseerden in het gloeijende oeverzand den onafgewenden blik der brandende zonnestralen. Naakte kinderen speelden half in het water; Kapucijner en Franciskaner monniken fungeerden bij de gebruikelijke inzegening, of in de | |
[pagina 668]
| |
rol van bloot toeschouwers. Eene zoogenaamde ‘huisnon’, - eene non, die om redenen van gezondheid en voor een bepaalden tijd aan de haren wordt weêrgegeven, - de zuster van eenen Sorrentijnschen herbergier, schommelde in een bontgewimpeld schuitje. Oude en jonge mannen, op eene zwembroek na, slechts door het bruine vernis der zonnestralen gekleed, dreven in opene schuiten, of hurkten op het strand neder, het oogenblik verbeidend, dat het afgeloopen schip voor anker gaan, en het teeken gegeven zou worden, om naar den balk, die aan de kiel genageld is, te duiken. Toen het nabijzijnde kerkje ten derden male geluid had, kwam het lang gewenschte oogenblik, en nu begon in het visschen-element een zwemmen en duiken om het hardst naar de onderzeesche houtbuit, vermakelijk genoeg, dat men het betreuren zou, dat er maar één stuk hout te vangen was. Tooneelen van gelijken aard biedt Amalfi's strand. De visschers, sjouwerlieden en schippers versmaden in heet weder bijna alle uitvindingen der kleedkunst, en geene lappen of lompen verbergen het schoone spierenspel van hunne fraai ontwikkelde gestalten. Zelfs ook de vrouwen, die aan de beek staan te wasschen, of met takkebosschen van het gebergte nederdalen, met niet veel anders dan hoog opgeschorte rokken buiten het hemd, bieden nog, hoe ook benadeeld in hare schoonheid door de fragmentarische halfheid harer kleeding, het genot, wat den noordelijken kunstenaar zoo zelden gegeven wordt, van de duidelijke afteekening van iedere beweging, en de harmonische echo in de golvingen der ligchaamslijnen. Zeker, de custos van den botanischen tuin te Napels zoude haar zóó niet laten passeren. Niets is kluehtiger, dan wanneer des zondag namiddags de vrouwelijke jeugd zich den toegang van den scherp bewaakten hof tracht waardig te maken, en door allerlei toiletkunsten vóór het binnengaan het consigne te schenden. Slechts enkele malen slipt er eene op pantoffels door; meestal betrapt de wachter haar, en werkt haar zachtaardig bij een slip van de rokken weder op straat, waar zij dan hare volgens de wet beschoende vriendinnetjes door de traliën heen groeten kan, en in onverstoorbare luim weder op eene nieuwe krijgslist zint. | |
[pagina 669]
| |
Maar, waar zou het einde zijn, wanneer men in een land, wier bewoners in de open lucht leven, de tallooze schetsonderwerpen zich voor den geest wilde halen? Welke veelzijdigheid bij de feesten, en processies! Welk warrelend gewoel in de Lotto-winkels, waar priesters en bedelaars twisten, om op hetzelfde nommer te wedden, waarvan zij gedroomd hadden; - winkels, die ook onder kerktijd open mogen zijn, maar waar de inzet door den H. Vader uit liefderijke voorzorg sedert 1856 van 5 tot op de onschadelijke kleinigheid van 2½ Bajocchi is vastgesteld. Welk een leven op de markten, waar alle landcostumen zamenstroomen, en iemand, die naar Broccoli zoekt, plotseling bespeurt, dat hij Latuga gekocht heeft, in de war gebragt door de bekoorlijkheden der zindelijke Sabijnsche, die elken avond het springvuur harer blikken op alle groentebehoeftigen rigt. Welk Dolce far niente onder gindsche Facchini op het plein Piazza Navona, die zoo even eenen invalieden stoel, de hemel weet aan wien, hebben afgezet en in brand gestoken, en nu in de gebrekkige Januarij-zon zich behagelijk om het vreugdevuurtje warmen, weinig zich bekommerende om het toekomstige zit-apparaat van den vroegeren eigenaar. En hoe deftig zien die Fransche soldaten er uit, met het gevoel hunner belangrijkheid op de strakke gezigten, terwijl zij met hunne pluimen om den kolenpot voor de hoofdwacht staan. Eene andere vraag is het, of de nieuweling in het vak niet zóóveel te zien heeft, dat hij aan het teekenen niet toekomt. 't Is ligt mogelijk, maar zoo slim niet. Als de schoone natuur na de kamerlucht zijner studiejaren en het gezigt van levende menschen maar met kracht op hem gewerkt hebben. Als hij maar zóóveel opgewektheid, nieuwe frischheid en fantasie over de Alpen weder medebrengt, als het vrolijke rondzien in Italië onder levenden en dooden verleenen kan. |
|