Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1857
(1857)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 637]
| |
Mengelwerk.Eene Engelsche romanschrijfster.I.In Engeland is onlangs een boek verschenen, door grootschheid van onderwerp, noch jagt naar diepzinnigheid luide zich aankondigende, maar toch in hooge mate belangwekkend voor den Engelschman zoowel als den vreemdeling. Het is eenvoudig de levensbeschrijving eener vrouw: ‘The Life of charlotte bronte, by Mrs. gaskell, 2 voll., London, smith elder and co., 1857.’ Maar die vrouw was de geliefde romanschrijfster currer bell, (zoo als zij zich plagt te noemen), wier naam op letterkundig gebied eene bijna Europesche vermaardheid heeft gekregen. En haar leven hangt, juist door hare stille verborgenheid, zoo geheel zamen met de eigenaardigheden der Engelsche maatschappij, dat er in lang geen boek geschreven werd, wat zulk een diepen blik geeft in het inwendig leven van dat volk. Het is meer dan eene levensbeschrijving; het is in vele opzigten een geschiedkundig werk te noemen. Het doet ons het Engelsche leven kennen van eene bijzondere zijde. Want het doet het oude Engeland van vóór 30 jaren als voor onze oogen opdoemen, met zijne forsche en ruwe zeden, een mengsel van onbeschoftheid en goedaardigheid, van wreedheid en zedelijkheid, en met zijne sterke, eeuwenheugende vooroordeelen, in de schaduw waarvan de Engelsche nationaliteit is opgewassen. En tevens wordt in de familie bronte als het ware de overgang geschetst tot de nieuwe orde van zaken en denkbeelden; want deze staat met de wortels in het oude Engeland, maar heeft het hoofd gesierd met de vruchten der nieuwere beschaving. Zij bestaat juist door dien strijd, maar is er ook het slagtoffer van. Treffend doet het ons zien, hoe die beide elementen in de bronte's botsten, en toch zich vereenigden; hoe uit de bijna barbaarsche onafhankelijkheid, en de ruwe, maar krachtige | |
[pagina 638]
| |
moraliteit der oude zeden, zulk eene waardigheid van karakter en eigenaardige fijngevoeligheid konden voortkomen; hoe de vooroordeelen der Tories en Anglikanen met de nieuwe idéën konden zamentreffen. Die verschillende bestanddeelen zijn in deze familie als ineengesmolten, en geven aan haar genie dat bijzondere gehalte, maar ook die soort van aarzeling en gegêneerdheid, welke haar kenmerken. Dit boek strekt grootelijks tot eer zoowel voor de vrouw wier leven het beschrijft, als voor het land waar zij leefde. Want den diepen zedelijken zin, die de ziel uitmaakt van de werken van Miss bronte, heeft zij grootendeels aan haar vaderland te danken. Bij geen der volken toch van het vasteland hangen de deugden en ondeugden van een individu zoo naauw zamen met de zeden van het algemeen, en zijn als het resultaat van de nationaliteit. In Engeland is de staat, of liever de maatschappij aan één groot huisgezin gelijk. Zij oefent denzelfden invloed op de leden er van, geeft de rigting aan hunne opvoeding en gevoelens, bindt hen met een gemeenschappelijken band, en teekent hen met één familietrek. En terwijl in andere Europesche staten deugd en ondeugd onder één masker van kunstmatigheid verward worden; ja, de opperheerschappij van het comme il faut dikwijls de gekunstelde ondeugd in de plaats der deugd doet treden; blijft de grondtrek van het Engelsche karakter strenge zedelijkheid, zooveel te opregter, als zij in den grond natuurlijk en niet gekunsteld is, ondanks de excentrieke vormen, die zij somtijds aanneemt. En juist deze twee, natuurlijkheid, niettegenstaande enkele onnatuurlijkheden in het artificieele gedeelte, en diepe zedelijkheid, zijn, wèl beschouwd, de vaste lichtende punten in alle werken der Engelsche schrijfster. Wat Mrs. gaskell ons van hare vriendin, en tevens van het Engelsche karakter doet kennen, is overwaardig, dat wij de bijzonderheden van haar verhaal overdenken. Het geeft ons de wording te aanschouwen, en als het ware eene moreele ontleding van het genie van Miss bronte. En wij zullen er genoegen en leering bij vinden.
Er zijn twee soorten van kunstenaars en schrijvers: zij, die van de natuur eene bijzondere gave hebben ontvangen, welke | |
[pagina 639]
| |
niet door omstandigheden geleid wordt, maar zelve die bebeheerscht, en zij, die niet aldus van top tot teen gewapend worden geboren. De eenige gave, welke zij ontvangen hebben, is eene groote ontvankelijkheid. Hunne natuur wacht het fiat lux van de omstandigheden. Zij zullen altijd belangwekkend zijn, in welken kring ook geplaatst; maar de rigting en de vorm, welke hun talent zal aannemen, hangt van hun lot af. Dit beslist of hunne gave zich als eene wèl gekweekte òf als eene ziekelijke bloem zal ontwikkelen, die de kennelijke teekenen van verwaarloozing en gebrek zal dragen. Het talent van Miss bronte behoort tot de tweede soort. Bezwaarlijk kan men haar eene bijzondere gave toekennen. Alleen dit, dat zij van de natuur eenen krachtigen, vurigen, zoekenden geest heeft ontvangen; het overige hebben de omstandigheden gedaan. Ook zonder schrijfster te worden, ware zij altijd eene belangrijke persoonlijkheid geweest; maar meer door hare zedelijke eigenschappen, dan door hare verstandelijke gaven. Zóó is het ook met hare romans. Deze munten meer uit door het zedelijke element dan door litteraire waarde. Maar dit is juist, wat ze zoo belangrijk maakt, dat zij er hare persoonlijkheid getrouw in weêrgeeft. Hare vurige natuur legt zij er in neder, en die maakt er het eigenlijke bestanddeel van uit; de vorm, waarin zij ze kleedt, de personen, die zij opvoert, alles, in één woord, wat het eigenlijke werk van den romanschrijver is, komt voor rekening van hare opvoeding. - Onder de omstandigheden, die haar talent hebben gevormd, komt in de eerste plaats deze, dat zij eene Engelsche was: zij is Engelsche in hare beschaving, in hare vooroordeelen. Van daar die vreemde tegenstrijdigheid, dat zij, die met zoo veel kracht alle conventionele misbruiken zou aantasten, eigenlijk zoo weinig liberalisme en humaniteit heeft. Zij is exclusief nationaal, streng behoudend en Toristisch; haar Protestantisme is stroef en onverdraagzaam, vooral tegen de Roomsche Kerk. Maar hare zedelijke onafhankelijkheid, - die deugd van elk degelijk Engelschman, - verheft haar boven het kleingeestige; daaruit put zij kracht, om zulke vooroordeelen te bestrijden, waarmede hare opvoeding en haar hoofd misschien vrede zou- | |
[pagina 640]
| |
den hebben, maar die haar hart veroordeelt. Men vindt in haar niet het kenmerkende van de nieuwere Engelsche schrijvers, de ziekelijke gevoeligheid van dickens, de niets ontziende spot van thackeray, noch de geesteskwellingen van kingsley. De adem der nieuwere tijden is wel over haar henen gewaaid, maar er blijft nog veel in haar van den oud-Engelschen geest. Niet minder krachtigen invloed hebben hare bijzondere omstandigheden op hare vorming gehad. Zij is opgevoed te midden van boeren, in eene streek, waar de oud Engelsche ruwheid zich het langst had staande gehouden, wel getemperd door loyaliteit, maar zonder eenige beminnelijkheid. De teedere liefde eener moeder heeft hare jonkheid niet gekoesterd, en haar vader was excentriek, korzelig en heftig. De eenzaamheid heeft lange jaren op haren geest gedrukt en haar hoofd vervuld met koortsige schrikbeelden. Familieleed heeft haar achtervolgd met eene verbittering, die aan een kwaad gesternte zou doen gelooven. Speelbal van het lot, heeft zij tot den bodem den beker der smarte gedronken. Bekrompenheid van middelen heeft de vleugels van haren geest gekort. Voor haar geene reizen, geen omgang met beschaafde menschen of in groote steden. Zij is gouvernante geweest en heeft het kruis der afhankelijkheid moeten dragen, en de onhandige trotschheid der halve grooten. Zelfs de natuur, waarin zij was opgevoed, had dat zelfde ruwe en sombere; en, wanneer zij uit haar venster lucht wilde scheppen, als de eenzaamheid haar verstikte, rustte haar oog op het droevige tooneel van een boordevol kerkhof, wat de pastorij haars vaders omringde. Begrijpt gij nu het talent van Miss bronte? Onder ruwheid, armoede en verlatenheid is zij opgewassen, en deze zal zij in hare werken u afschilderen, en deze zullen daaraan de eigenaardige kleur geven. - Thans willen wij de feiten zelve laten spreken. Haworth, een dorp in het graafschap Yorkshire, is de plaats, waar charlotte bronte het grootste gedeelte van haar leven heeft doorgebragt. Het is te midden eener uitgestrekte heide gelegen, en de omringende natuur is eentoonig en somber. De onvruchtbare grond geeft slechts een karigen oogst, en is in akkers verdeeld, door steenen muren omheind, die iets doodsch aan het landschap geven. Her- en derwaarts verrijzen eenige fabrieken, arbeiderswoningen en oude | |
[pagina 641]
| |
pachthoeven, die aan de streek de kalme rust van het landleven ontnemen, zonder er de levendigheid eener stad voor in de plaats te geven. De lucht wordt verduisterd door den rook der fabrieken, en het uitzigt is beperkt en gedrukt door graauwe heuvels, die zich van alle zijden voor het oog verheffen. Zóó is het landschap; gaan wij tot de bewoners over. De bevolking van Yorkshire heeft de oude deugden, maar ook de oude ondeugden van Engeland het meest onveranderd bewaard. Het is de Angel-Saksische natuur, die bij hen bovendrijft. Zij zijn hardvochtig, onherbergzaam en liefdeloos; trouw en loyaal, maar alleen jegens de hunnen, en van daar hunne terugstootendheid; in groote mate onafhankelijk, en van daar hunne onherbergzaamheid: elke vreemdeling boezemt hun slechts wantrouwen in. Het gevoel is onder eene ruwe, dikke schors verborgen. Elk Engelschman vertrouwt in de eerste plaats op zich zelven, maar vooral de Yorkshire-man; hij vraagt niemands hulp, maar biedt de zijne ook nooit aan. De bekende goede en kwade eigenschappen van het Engelsche karakter zijn in hen als het ware geconcentreerd, en overdreven, en zonder de verzachting, die de beschaving in andere gedeelten van het land heeft aangebragt. Het krachtige, maar liefdelooze van hun karakter komt b.v. op ontzettende wijze uit in een bijzonder spreekwoord, aan de bewoners van Haworth eigen: ‘Doe een steen in uwen zak, bewaar dien zeven jaren, en dan nog eens zeven jaren, om altijd iets bij de hand te hebben als uw vijand komt.’ Wat van hunne vroegere zeden en geschiedenis bekend is, komt geheel hiermede overeen. Altijd hebben zij uitgemunt door hunne onafhankelijkheid. Ten tijde der burgeroorlogen vloeiden de pachters van Yorkshire in menigte naar het leger van cromwell; en nog zijn zij heftige republikeinen, en is de naam van den Protector bij hen in roemrijke gedachtenis. In het begin dezer eeuw, toen de vader van Miss bronte het leeraarsambt onder hen aanvaardde, waren hunne zeden nog uiterst onbeschaafd: de wraak werd als een erfgoed van vader op zoon overgedragen, de misdaad in vele gevallen als iets energieks beschouwd. Hunne vermaken deden de haren te berge rijzen: de onschuldigste zeker nog waren wedrennen te paard en te voet, waarbij alle hinderlijke kleederen zoo naïf | |
[pagina 642]
| |
werden afgelegd, dat het een vrij onkiesch schouwspel opleverde. Niet minder onwelvoegelijk was het gebruik bij de begrafenismaaltijden. Op het oogenblik dat de doodgraver het lijk in den kuil nederliet, werd aan de omstanders de officieele mededeeling gedaan, dat het doodmaal zou gehouden worden b.v. in de ‘Zwarte bul’, of in een dergelijke kroeg uit de omstreken. Daarheen begaf zich dan het gezelschap en spoelde het verdriet weg met stroomen van ale, of rum, of van een akelig mengsel van bier en brandewijn. Eer de maaltijd afgeloopen was, lag de helft der gasten reeds onder tafel, en de overgeblevenen uit dezen aleoholischen kampstrijd gebruikten hun overschot van krachten, om met mes en vuist elkander slag te leverenGa naar voetnoot(*). Zulke wilden waren aan het gezigt van bloed gewoon, en ontzettende staaltjes zijn bekend van hunne onverschilligheid omtrent het leven eens menschen. Zulke barbaarschheid werd niet alleen bij de mindere klasse, maar ook bij de rijke pachters, en zelfs de voornaamsten van het graafschap gevonden. De Engelsche excentriciteit, wier misanthropie meestal iets onschadelijks, en wier zonderlingheid iets welwillends heeft, neemt bij dit volk een wreed karakter aan. Een grondbezitter, die een schoon buitenhuis bewoonde, maar merkwaardig door hooge oudheid, had een onfeilbaar middel uitgedacht, om de nieuwsgierigheid op een afstand te houden: hij schoot met een geweer op de onbescheidenen, en had op die wijze verscheidene menschen gewond. Een sprekend voorbeeld van ver getrokkene zedelijkheid, tot wreedheid toe, is het volgende. In hunne kindschheid bragten de bronte's dikwijls bezoeken bij eene rijke familie van dissidenten. De oudste dochter uit dat huis was getrouwd met een fabriekant in de omstreek. Tegen hare bevalling kwam, op haar verzoek, eene harer zusters haar helpen en gezelschap houden. Maar korten tijd na de terugkomst van dit meisje kwam men tot de treurige ontdekking, dat zij door haren schoonbroeder verleid was. Haar vader veroordeelde haar, om op hare kamer opgesloten te blijven, totdat zij eene beslissing zou genomen hebben; zij werd door hare zusters gemeden en zelfs beleedigd; alleen hare moeder had medelijden met haar. | |
[pagina 643]
| |
De afloop van deze geschiedenis vooral is verschrikkelijk. De vader loofde openlijk eene som gelds uit, zoo iemand deze verworpelinge wilde huwen, die schande had gebragt over een gezin van vromen. Er werd dan ook een man gevonden, die zeker in het gedrag des vaders vrijmoedigheid vond, om haar zooveel verdriet aan te doen, dat zij het bestierf. Nogtans bleef dit strenge gezin de betrekking aanhouden met den ellendeling, die de oorzaak van al dit leed was. Zelfs de ruwe bewoners dezer streek ergerden zich aan dit voorval, en houden de afstammelingen van deze wreede en farizeesche familie voor gevloekt. Menschen van zulk eenen ontembaren aard konden niet anders dan lastige gemeenteleden zijn. De voorganger van den Heer bronte, Mr. redhead, was genoodzaakt te wijken voor de ongepaste aardigheden van zijne gemeente, waarmede zij hem vervolgden, omdat zij zich verbeeldden, dat zijne benoeming een of ander regt had geschonden. Zijne eerste verschijning op den kansel werd begroet met een helsch gestommel met rottingen en stokken; maar de volgende zondag toonde, dat zij een goed gebruik van de verloopen week gemaakt hadden. Gedurende de godsdienst-oefening kwam een man, met den rug naar voren op een ezel gezeten en het hoofd met een toren van oude hoeden gedekt, de kerk binnen, en ging die langzaam rond onder het luidruchtigste gelach van de menigte, welke de stem van Mr. redhead overschreeuwde. Toen deze den derden zondag kwam, begeleid door eenige vrienden, werd het niet beter. Zij zoeken eenen schoorsteenveger op, van onder tot boven met roet bemorst, maken hem beschonken, en brengen hem zoo in de kerk, vlak tegenover den preekstoel. Het bespottelijke gezigt van dien bemorsten kop, die knikkebollende zijne goedkeuring hecht aan des leeraars woorden, doet de gemeente in een homerischen lach uitbarsten. Maar niet genoeg. Plotseling krijgt de schoorsteenveger een aanval van dronkemansliefde, en wil Mr. redhead om den hals vallen. Daarop volgt eene worsteling, die weldra algemeen wordt, en onder woest getier loopt de dienst ten einde. Tot zelfs in een nabijzijnde herberg, waar hij gevlugt was, werd Mr. redhead vervolgd, en moest zich heimelijk uit de voeten maken. Eerst verscheidene jaren later kwam hij te Haworth terug. | |
[pagina 644]
| |
Trouwens, de leeraren waren dikwijls van hetzelfde gehalte als de leden, dezelfde ruwe energie, maar hier op een zedelijk doel gerigt. Een der laatste voorgangers van Mr. bronte heette grimshaw, een ijverig Wesleyaan, die als eene soort van held in de herinnering der dorpelingen leeft. Toen hij in zijne gemeente kwam, moet hij weinig beter dan Heidenen gevonden hebben. Want hem wordt nog de roem gegeven hen beter gemaakt te hebben, en de staaltjes die wij zoo even zagen, vallen dus nog na die bekeering. Dit wordt alleen verklaard door de verregaande zorgeloosheid en ongeschiktheid der vroegere leeraren. Mr. grimshaw ontzag niets om die bekeering tot stand te brengen. Behalve de gewone dienst gaf hij zich de moeite, om van huis tot huis te gaan, en somtijds tot dertig malen toe in eene week te prediken. Maar hij nam ook meer energieke maatregelen om hunne ijzeren zielen te bewerken. Wanneer hij bespeurde, dat deze of gene van zijn gehoor ontbrak, ging hij onder het gezang uit de kerk, zocht de halsstarrigen op, en dreef hen met zweepslagen naar de plaatse des gebeds. Niet minder zonderling is het beeld van eenen anderen leeraar, Mr. roberson, wien Mr. bronte nog in zijne jeugd gekend had. Het harde en hoekige van het Engelsche karakter is in hem tot eene karikatuur overdreven. Bij eenen opstand, dien de slechte tijden, en vooral eene nieuwigheid in de inrigting der fabrieken in Yorkshire had doen ontstaan, wapende hij zijne dienstboden, en hielp aan hun hoofd de opstandelingen bestrijden, en gaf hierbij geen kwartier en geen genade. Dezelfde excentrieke hardheid in het meer vredelievende gedeelte van zijn ambt: hij had eene school opgerigt, waar de tucht door allerlei vreemde en strenge straffen gehandhaafd werd. Toen eens een kind was weggeloopen, zet hij het te paard achterna, vraagt het van de ouders op, en brengt het met geweld, aan den staart van het paard gebonden, terug. En toch was hij tot op hoogen ouderdom door allen niet alleen gevreesd, maar zelfs hoog geacht; eene sympathie, die onverklaarbaar zoude zijn, ware hij niet juist de type van het volkskarakter. In zulk eene sfeer, in zulk eene maatschappij is charlotte bronte opgegroeid. Wie met hare romans bekend is, zal zien, dat verscheidene episoden niets meer dan herinneringen zijn, | |
[pagina 645]
| |
en zal het begrijpen van waar dat zelfgenoegzame, energieke van haar talent haar toegekomen is. De overkrachtige mannelijkheid van hare helden, de bewondering, die zij niet kan verbergen, voor al wat kracht is, voor ruwe en heftige karakters zelfs, - dat alles wordt genoegzaam verklaard uit de indrukken, waarmede hare jeugdige verbeelding zich het eerst gevoed heeft.
Beschouwen wij hiernevens den huiselijken kring, die charlotte bronte omgaf; ook daar vinden wij echte zedelijkheid, verbazende energie, maar ook weder zonderlingheid en heftigheid. Haar vader patrick bronte woont nog te Haworth en heeft het treurige voorregt gehad, om al de zijnen te overleven. Ier van afkomst en Engelschman van woonplaats heeft zich bij hem de heftigheid van het Keltische bloed met de vasthoudendheid van het Saksische karakter vereenigd. Om zijnen toorn uit te vieren had hij de gewoonte, om op de heide tallooze pistoolschoten te gaan lossen, of hij wierp, b.v., een stuk kleed in het vuur, en zag het stilzwijgend verbranden, zonder acht te slaan op den stank, dien het verspreidde. Op een anderen tijd calmeerde hij zich door de ruggen van de stoelen af te zagen, en ze tot krukjes te herscheppen. Hij was een sterke wandelaar, maar ging altijd alleen, en niet dan zwaar gewapend uit. Dit laatste oordeelde hij noodig, sedert hij zich bij dezelfde oneenigheden, waarin Mr. roberson zulk eene rol speelde, de vijandschap der werklieden had op den hals gehaald, door tegen hen partij te trekken. Toen echter later, bij een dergelijk geval, de werklieden in zijn oog in hun regt waren, hielp hij hen op even krachtdadige wijze ondanks de verwijtingen der fabriekanten, zijne buurvrienden. Zijne denkbeelden waren even krachtig als zijne gewoonten, en uitten zich op even despotische wijze. Hij gaf zijnen kinderen de meest stoïsche opvoeding, en verzette zich tegen al, wat in zijn oog weelde was. Eens, dat de meisjes zouden gaan wandelen, stond er eene gansche rij mooije schoentjes bij het vuur gereed, die zij ten geschenke ontvangen hadden. Toen Mr. bronte binnen kwam en al die weelde zag, wierp hij ze in het vuur. Evenzoo had zijne vrouw een fraai zijden kleed ontvangen, wat zij trouwens nooit droeg. Op zekeren dag hoort zij de voetstappen van haren man op | |
[pagina 646]
| |
hare kamer, en zich herinnerende, dat zij den sleutel in de kast had gelaten, waar de japon hing, gaat zij ijlings naar boven. Te laat: de stukken lagen reeds op den grond verspreid. Toch was hij geen huiselijke tiran; op zijne wijze beminde hij de zijnen teeder, was goed vader en goed echtgenoot. En zijne vrouw zelve getuigde op haar sterfbed, dat hij nooit een hard woord tot haar gesproken had. Ook voor zijne gemeenteleden was hij goed, zelfs tot verkwisting toe. Hij was vroegtijdig getrouwd met Miss branwell, eene zachtaardige, vrome, toegevende vrouw. Spoedig na elkander ontsproten uit dit huwelijk zes kinderen: vijf meisjes, marie, elisabeth, charlotte, emilie, anne, en één jongen, naar zijne moeder, op Engelsche wijze, patrick branwell genoemd. Daarna ging hare gezondheid met rassche schreden achteruit, en zij stierf kort na de vestiging te Haworth. Slechts eene flaauwe herinnering van eene lijderes in eene stille ziekenkamer hebben de kinderen van hunne moeder behouden, en sedert dien tijd stonden zij eenzaam op de wereld, weinig beter dan weezen. Aan hen zelve overgelaten, werden de werkzaamheden van het verstand en het nadenken hun eene vroegtijdige gewoonte. Hun begripsvermogen, gescherpt en opgewekt door allerhande lectuur, ontwikkelde zich voor den tijd, en grootendeels hieraan moet hunne ziekelijke gevoeligheid, en hun vroegtijdige dood worden toegeschreven. Een jaar na den dood van Mistress bronte kwam hare zuster, Miss branwell, in de pastorij wonen, om de opvoeding van hare nichten op zich te nemen. Haar gezelschap was weinig geschikt, om de rigting te wijzigen, die de eenzaamheid aan haren geest gegeven had. Zij was een uitstekend mensch, liefderijk voor hare nichten, maar wier liefde met dat waas van droefgeestigheid overtogen was, die een gevolg is van eene pligtsvervulling, welke niet eigen keuze, maar de omstandigheden ons opleggen. Zij had haar schoon en vruchtbaar land verlaten voor eene dorre en onherbergzame streek; het gezelschap van oude bekenden voor de eenzame pastorij te Haworth, waar, buiten enkele collega's uit den omtrek, niemand kwam. Het was een natuurlijk gevolg, dat zij met een waas van droefheid en koelheid werd overgoten, waarvan de invloed op kinderen gelijk is aan de nachtvorst op de ontluikende lenteknoppen. | |
[pagina 647]
| |
Het was als of alle mogelijke ongunstige omstandigheden moesten zamenkomen, om aan den geest van charlotte en hare zusters die eigenaardige rigting te geven. Zelfs de schooljaren, anders een tijd van zorgeloosheid althans, gaven aan charlotte het eerst de ondervinding van menschelijke verdorvenheid, en lieten een onuitwischbaren indruk bij haar achter, dien zij in het eerste gedeelte van ‘Jane Eyre’ wedergeeft. De school van Cowan's-Bridge, die zij bezocht, was uitsluitend voor predikantsdochters bestemd, en werd grootendeels uit liefdegiften bekostigd. Mr. carus wilson, de oprigter en bestuurder, was een braaf man, maar die niet het minste begrip had van wat aan kinderen toekomt. Hij meende den Christelijken ootmoed te bevorderen, door hun bij elke gelegenheid te herinneren, dat zij door de liefdadigheid van anderen werden opgevoed. Zijne groote zorgzaamheid voor zijne inrigting bepaalde zich vooral bij het minutieuse. Maar terwijl hij zich met dingen bezig hield, die beter voor vrouwen geschikt zijn, werd het noodige voorbijgezien. Verregaand was de zorgeloosheid voor de spijzen der kinderen, die zóó onzindelijk waren, dat hunne gezondheid er onder leed. Bovendien was de ware reis, die zij zondags naar de kerk moesten doen, eene nieuwe oorzaak van ziekte. Eene epidemie brak in de school uit, die aan charlotte de stof heeft opgeleverd voor de beschrijving in ‘Jane Eyre.’ Marie bronte werd ziek, en stierf weldra. Zij is het origineel van de persoon, die in helena burns beschreven wordt. Zij had in hooge mate afkeer ingeboezemd aan eene ondermeesteres, aan de lezers van ‘Jane Eyre’ bekend onder den naam van Miss scatcherd. Op zekeren morgen gevoelt marie zich zoo ziek, dat zij vergunning vraagt, om te bed te mogen blijven, die haar door de ondermeesteres geweigerd wordt. Het arme kind poogt op te staan, maar slaagt hierin slechts langzaam, waarop de secondante, die dit alles maar luiheid noemt, haar op onbehoorlijke wijze mishandelt. Nooit heeft charlotte den indruk van verontwaardiging verloren, welke dit tooneel in haar opwekte, en die heeft ook hare pen, bij de beschrijving van de school van Lowood, bestuurd. - Nadat eerst marie, en spoedig daarna ook elisabeth was gestorven, keerde charlotte, thans de oudste harer zusters, met emilie naar huis terug. Tot dien tijd was zij wel van een | |
[pagina 648]
| |
peinzenden, maar toch vrolijken aard geweest; sedert deze tooneelen, zegt men, was hare vreugde als uitgedoofd, en de toekomstige schrijfster van ‘Jane Eyre’ en ‘Villette’ begon zich in haar te ontwikkelen. Hierna verliepen verscheidene jaren van verlatenheid in de pastorij te Haworth, waarin de kinderen zoo goed als zich zelve opvoedden, in het gezelschap van hunne tante, en eene oude dienstmaagd, die gedurende 30 jaren de familie diende. Ook deze geringe persoon was niet zonder belangrijken invloed op de vorming der kinderen. Zij voedde hen op met de ruwe liefde eener boerin; beknorde ze veel, maar bedierf ze nog meer. Bovendien was de oude onuitputtelijk in het vertellen van de meest wonderlijke histories, zoo als men zoo dikwijls zonder nadenken aan kinderen verhaalt, maar die eene onberekenbare werking op hen uitoefenen. De excentrieke natuurlijkheid, waarmede zij al die ijselijkheden voordroeg, droeg bovendien het hare bij, om de verbeelding der kleinen door ziekelijke schrikachtigheid te overspannen. Lezen en vooral schrijven was de eenige bezigheid der gezusters en haren broeder. Zij schreven zonder rust of ophouden, geschiedenissen, tooneelstukken, gedichten, zoo als hunne vroegrijpe verbeelding hun ingaf. Ook het houden van een dagboek, dat onfeilbare middel om den geest te beschaven, was hun eene vaste gewoonte, zoo als ons ten minste van charlotte met zekerheid bekend is. Zij hadden een ‘Magazine’, waarvan zij de redacteurs, inschrijvers en lezers te gelijk waren; zij speelden om zoo te zeggen schrijvertje en dichtertje, zoo als andere kinderen soldaatje spelen, en hunne eenige uitgave bestond in eene ontzettende consumptie van schrijfpapier. Ook werden zij vroegtijdig met de kennis van, en de belangstelling in staatszaken vervuld. Hun vader was een heftig Tory, en zijne gesprekken en gewone dagbladen stortten de beginselen van die partij in hunne jeugdige harten, welke hun altijd zijn bijgebleven. Sprekend is het tooneel, zoo als zij het ergens in haar dagboek beschrijft, van de vurige belangstelling, waarmede de geheele familie de debatten in het Parlement volgde. Mr. bronte met koortsige haast den kruisband van het dagblad openscheurende, de oude tante met gespannen aandacht luisterende, en van tijd tot tijd over de | |
[pagina 649]
| |
quaestie van den dag haar hoogwijs, maar altijd streng Protestantsch gevoelen uitende, en de kinderen, tot het kleinste toe, elkander rondom des vaders leuningstoel met niet mindere gejaagde spanning verdringende. Hoe echt Engelsch is dat alles! De politiek behoort daar zoo geheel tot het huiselijke leven en de opvoeding der kinderen, als bij ons het lezen en schrijven. - Niet minder eigenaardig is een ander tafereel, wat bewijst, hoe geen leeftijd of sekse aan die liefde voor de politiek vreemd is. Later was charlotte naar de school van Miss wooler gegaan, en zij beschrijft in een brief aan eene jeugdige vriendin, hoe de geheele school in gisting was bij de quaestie van het kiesstelsel, die in 1832 behandeld werd. Dagelijks hielden de jeugdige hoofden zich bezig met heftige politieke discussies, en beoordeelden, ieder naar haar standpunt, als Tory, of radicaal, de in de quaestie betrokken personen. Het verblijf op deze school, waar zij op haar vijftiende jaar henen ging, was overigens voor charlotte een tijd van betrekkelijk geluk. Daar vond zij, hetgeen haar altijd ontbroken heeft, omgang met haars gelijken, en zij heeft hier ook vriendschapsbetrekkingen aangeknoopt, die haar geheele leven niet verbroken zijn. De natuur was hier schoon, en de omtrek vol sporen van verleden tijden. Miss wooler, eene deftige, maar beminnelijke Engelsche, wist met bevallige levendigheid de oude histories van den omtrek aan hare kweekelingen te verhalen. Zoo was het hier, dat het boven vermelde met den predikant roberson gebeurd was, en hier woonde de fabriekant, wiens fabriek bij die gelegenheid bestormd was. Zijn persoon heeft charlotte in den roman ‘Shirley’ wedergegeven, onder den naam van moore, en zoo zijn de meeste bouwstoffen van dien roman aan de verhalen van Miss wooler ontleend, of het zijn hare vriendinnen, waar zij hare romanheldinnen van maakt. De meer vrolijke toon, die in dit haar werk doorstraalt, is een gevolg van hare stemming in dit gelukkige tijdstip. Gelijk in de ‘Jane Eyre’ vooral de droevige, zoo heeft zij hierin de vrolijke herinneringen van haar leven neêrgelegd. Maar het geluk is een vreemdsoortig bestanddeel in haar leven; en zoo staat de ‘Shirley’ dan ook beneden hare andere romans. | |
[pagina 650]
| |
Charlotte was reeds toen naar ligchaam en geest, zoo als zij haar geheele leven geweest is. Zij was niet schoon naar het uitwendige, maar de rijkdom en de strijd van haar inwendig leven teekenden zich op haar gelaat af. Er was eene groote mate van energie, maar te gelijk van bedeesdheid op te lezen, gelijk men dat wel eens van weeskinderen ziet. Haar overigens zacht oog kon toorn en verontwaardiging uitdrukken op eene wijze, zoo als zelden eenig menschelijk gelaat. Zij was stilzwijgend, en beminde de eenzaamheid meer uit gewoonte, dan uit natuur. - Wij hebben geen portret van haren broeder, branwell, noch van emilie. Deze echter was, zegt men, de schoonste der zusters; zeker was zij het sterkst sprekende en rijkst begaafde karakter der geheele familie. Zij was van eene meer dichterlijke natuur dan charlotte, even beschroomd, maar vrij van die neêrslagtigheid, en hare beschroomdheid had iets bevalligs, als eener hinde. Een kind der heide, was zij aan haren geboortegrond met zoo wilde liefde gehecht, dat men alle pogingen moest opgeven, om haar Haworth te doen verlaten. Zij hield met eene ziekelijke woestheid van dieren, en bij voorkeur van wilde en gevaarlijke. Dikwijls ving zij een weinig te vertrouwen hond op, die met hangenden staart en tong uit den bek, op den weg liep, en gaf het dier te drinken; werd zij gebeten, dan maakte zij een ijzer gloeijend, en brandde de wonde uit, zonder iemand iets te zeggen. Men had haar een hond gegeven, met een echt Engelsch karakter, trouw en goed; maar was hij gestraft voor het een of ander en geslagen, dan vergat hij zijne trouw, en vloog zijnen aanvaller aan. Toch wist het zwakke meisje, het dier, wat zijne tyranny in huis begon te oefenen, met geweld te temmen. Dit vreemde meisje, wier onbegrijpelijke energie hare zuster zelfs vrees inboezemde, is vroeg gestorven: haar talent heeft zich niet kunnen ontwikkelen; maar was misschien grooter, dan dat van charlotte, en meer geniaal. In den bundel van gedichten, door de drie zusters gezamenlijk uitgegeven, zijn die van ellis bell (haren pseudoniem) wel de beste. Het werk, wat wij van haar hebben, ‘Wuthering Heights’, moge minder litterarische juistheid en kunst verraden, maar het is zeker meer dichterlijk. De opgang van charlotte heeft de eerste proeven harer zusters in de schaduw gesteld; maar hadde het talent van emilie zich kunnen ontwikkelen, naar hetgeen | |
[pagina 651]
| |
deze eerstelingen beloofden, dan ware zij haar voorbijgestreefd. Het meest aan dit karakter gelijk is dat van branwell, den ongelukkigste van deze ongelukkige familie. Als jongen was hij ook van zelf onder andere omstandigheden geplaatst: hij was niet zoo afgezonderd van de wereld; maar, terwijl zijne zusters met de gebreken ook de voordeelen van het eenzame leven bezaten, werd zijne meerdere vrijheid hem verderfelijk. In den aanvang scheen het zijn geluk te zullen worden: zijn geest ontlook er door en ontwikkelde zich zonder eenig beletsel. Op achttienjarigen leeftijd was hij een vrolijk, verstandig en vurig jongeling, het bedorven kind van het geheele dorp, een dier wezens, die tot alle geluk, maar ook tot alle afdwalingen geschapen schijnen. Want ook zijne slechte zijde, zijne hartstogten ontwikkelden zich, bij deze vrijheid, met buitengemeene hevigheid. Zijne zusters, weinig bekend met de wereld, en ondanks haar zelve met het energieke in hem ingenomen, hielden zijne streken voor hunnen vader verborgen. Alzoo was hij eene prachtige bloem gelijk, in te welige aarde zonder zorg en zonder snoeimes opgeschoten. Wij zullen later zien, welke rampzalige vruchten hieruit zijn voortgekomen. Zietdaar de leden van de familie bronte, alle heftige karakters, anne misschien alleen uitgezonderd, wier zachte aard door de meer schitterende hoedanigheden der anderen werd overschaduwd. Welk zal nu het lot zijn, wat zulke vurige gestellen wordt toegedeeld, waaruit hun zoekende geest voedsel zal ontvangen? Wat hun verblijf te Haworth betreft, in weinig woorden kan dit gezegd worden: de eene dag was gelijk aan de andere. De eenige uitspanning der zusters bestond in lange wandelingen op de heide, waarbij zij met onbegrijpelijke beschroomdheid elk menschelijk gelaat, als iets verschrikkelijks ontvlieden. Te huis zijn, behalve het huishouden, de boeken hare eenige bezigheid; zij lezen alles, goede en kwade, ook de meest vreemde en fantastische. Des avonds, als hare tante naar bed is, en het dagwerk afgeloopen, winden zij elkanders verbeelding onder vertrouwelijke gesprekken op, en wel op hare kamer op en neder loopende, zonder licht, slechts door een straal van de maan, of van den brandenden haard beschenen. Één winter muntte boven alle andere door sombere treurigheid uit. Hevige regens en ruw weder hielden haar | |
[pagina 652]
| |
geruime weken te huis, en de weêrsgesteldheid vermeerderde de sterfte in den omtrek op ontzettende wijze. Men kan zich een denkbeeld vormen van de droefgeestigheid van haar bestaan, bij het onophoudelijk gelui der doodsklok in den toren, vlak bij de pastorij. Daarbij de treurige bedrijvigheid op het kerkhof onder hare vensters, waar elk oogenblik nieuwe dooden werden aangedragen, of graven gedolven en grafzerken bereid voor die nog komen moesten. Dit moest wel haar gevoel òf geheel verstompen, òf tot eene uiterst ziekelijke spanning opvoeren. Bij zulk een bestaan wordt het hart spoedig oud, en loopt kwalen op, even als het ligchaam. Werkelijk zijn ook vele eigenschappen van charlotte niet anders dan ziekten des geestes. Reeds op haar negentiende jaar openbaarde zich zelfs in hare vriendschapsbetrekkingen eene ziekelijke vreesachtigheid. Begint zij van iemand te houden, dan vreest zij aanstonds lastig te zullen worden, of schept andere denkbeeldige gevaren, en zij stelt het zich overal ten taak hare natuur te bestrijden en alle teedere gewaarwordingen te onderdrukken. Eene andere ziekte was hare overgroote moedeloosheid. Nog slechts 21 jaren oud, verbeeldt zij zich reeds, dat voor haar de lente des levens voorbij is, en nooit verwacht zij eenig geluk. Ook op godsdienstig gebied openbaarde zich die kwaal, en bragt haar tot wanhoop aan hare zaligheid. De gedeelten uit haar dagboek, waar zij dit tijdperk haars levens beschrijft, treffen ons door de somberste schilderingen van hare gewetenskwellingen, maar getuigen ook van den rijkdom van haar hart, en hare getrouwheid aan het gevoel van pligt. Iets hiervan heeft zij wedergegeven in den ‘Jane Eyre’, bij de beschrijving van de verzoekingen en kwellingen der arme gouvernante. En wat kon het zijn, wat zij met regt zich zelve verwijten kon, dan alleen hare vurige natuur, waarvan zij zich altijd eene misdaad maakte. Want de meest treffende goedheid was haar eigen, ondanks de stormen in haar binnenste, die hare ziel vermoeid, maar niet uitgeput hadden. Terwijl zij zich zoo der verdoemenis prijs gegeven waande, had zij de taak op zich genomen om het werk van de oude dienstmaagd te verrigten. Deze had een been gebroken, en zou hare dienst moeten verlaten, zoo als de tante en de noodige zuinigheid | |
[pagina 653]
| |
aanraadden. Maar de meisjes vonden wel middel, om dit plan tegen te werken, en weigerden onder anderen te eten, tot dat besloten werd, om de oude tabby te houden. En, om dit mogelijk te maken, namen zij vrijwillig al het huis- en keukenwerk op zich. Zulk een meisje kon, ondanks haar gebrek aan schoonheid, niet anders dan interessant wezen. Had zij ook de gewone eigenschappen niet, om eenen man te behagen, zij kon achting winnen of de nieuwsgierigheid gaande maken. Beiden is haar gebeurd. In 1839 ontving zij een huwelijks-aanzoek van een geestelijke, die hooge achting voor haar had opgevat. Charlotte sloeg het aanzoek af, nagenoeg om dezelfde redenen als jane eyre hare hand aan Sir john rivers weigerde. Eenigen tijd hierna was het een jong Iersch geestelijke, die vooral uit nieuwsgierigheid tot haar getrokken werd; maar de soort van vrijaadje, die dreigde te zullen ontstaan, werd door de ernsthafte charlotte spoedig onderdrukt. - Eerst toen het wegsterven van hare omgeving den last der pligten, dien zij droeg, langzamerhand had verligt, kon de gedachte aan een huwelijk in haren geest opkomen.
De geldelijke omstandigheden van den Heer bronte waren, gelijk men reeds heeft kunnen opmerken, niet al te ruim, zoodat zijne kinderen er op bedacht moesten zijn, om zich zelven een bestaan te verschaffen. Dit was echter niet zoo gemakkelijk. Langen tijd hadden zij de hoop gekoesterd, om van hunne lievelingsbezigheden te leven; patrick zou schilder worden, de meisjes schrijfsters. Met dit doel schreven patrick en charlotte twee brieven, één aan wordsworth en één aan southey, er eenige proeven van hun talent bijvoegende. Alleen charlotte kreeg van southey een antwoord, uitstekend door gezond verstand en kiesche toegevendheid; maar waarin haar plan haar ontraden werd. Gedurende geruimen tijd volgde zij dezen strengen, maar liefderijken raad des verstands op; maar wat dan te doen? Eene school oprigten! Maar èn geld, èn de onmisbare gezondheid, èn de vereischte kundigheden ontbraken haar; hare opvoeding en ontwikkeling waren geheel buiten den gewonen regel geweest. Toch moest er een besluit genomen worden, en zij waren tot alles bereid. Vooral charlotte | |
[pagina 654]
| |
scheen met het geringste tevreden te zullen zijn. Zij gevoelde zich wel ongeschikt voor verscheidene betrekkingen, waarvan hare stille zwaarmoedigheid haar afsloot; maar verklaarde zekere soort van sympathie te gevoelen voor het werk zelfs eener dienstbode. Weinige weken later hadden anne en charlotte eene plaats als gouvernantes gevonden. Charlotte had gelijk: dán ware het nog beter dienstmaagd te wezen. De eigenaardige ellenden van dezen halfslagtigen stand zijn genoeg bekend; maar zij werden verdubbeld door haar overgevoelig gestel en zwaarmoedige excentriciteit. Zij getuigde aan Mrs. gaskell, dat men gouvernante geweest moest zijn, om zich een denkbeeld te vormen van het zedelijke bederf, wat den geest aangrijpt onder zulk een voortdurenden staat van vernedering en gedwongenheid. Hare eerste plaats was ook niet van de gelukkigsten. De kinderen waren onhandelbaar; maar zij zoude er nog wel mede teregt gekomen zijn, als de ouders het er niet op schenen toegelegd te hebben, om hunne gehechtheid aan haar in de vooroordeelen van het zoogenaamde fatsoen te smoren. Eens, toen een der kinderen, in den eenvoud des harten haar zijne liefde betuigde, kon de moeder hare verontwaardiging en spijt niet weêrhouden, en trok het terug met de woorden: ‘Wie houdt er nu van eene gouvernante, mijn kind! foei!’ - Dat wreede woord liet een smaak van gal en alsem in hare herinnering achter. Niet lang daarna verliet zij dit huis, wat haar niet dan smarten had opgeleverd, en kwam tegen het einde van 1839 te Haworth terug. Wederom zocht hare ziel in het schrijven verpoozing van de eentoonigheid haars levens, en onwillekeurig kwamen hare droomen van schrijversroem weder op. Zij begon een roman op groote schaal, als die van richardson. Somtijds zonden haar broeder en zij enkele proeven aan wordsworth en aan coleridge. Branwell schreef somtijds in een provinciaal dagblad, en emilie maakte gedichten. Maar charlotte heeft haren weg nog niet gevonden; zij is nog niet te huis op dit terrein, zij zoekt en dwaalt. Nog is hare opvoeding niet voltooid, nog vijf of zes jaren van smart zijn voor de vorming van haar talent noodig. - In 1841 kreeg zij op nieuw eene plaats als gouvernante. Nu had zij het goed getroffen; maar zij bleek niet voor deze betrekking in de wieg gelegd te zijn. De omgang met kinderen gaat menschen van | |
[pagina 655]
| |
een zwaarmoedigen aard slecht af. ‘Ik zie er altijd onbegrijpelijk tegen op, om zelfs de noodigste dingen aan de dienstboden, of mijne meesteres te vragen; ik weet, dat het dwaas van mij is, maar ik kan het niet helpen.’ Zoo schreef zij, en bovendien woelden reeds andere gedachten haar in het hoofd. Hare werkzame verbeelding schilderde haar allerlei landschappen, personen en geschiedenissen voor, die het haar als een nood was opgelegd, in het licht te doen verschijnen. Ook was haar post van gouvernante, met een loon van hoogstens een paar honderd gulden 's jaars, toch nog geen bestaan. Op nieuw vatte zij het plan op, om eene kostschool te houden. Toevallig bestond er gelegenheid om die van Miss wooler over te nemen. Wel waren hiertoe middelen noodig, en twee jaren van voorbereidende studie in het Fransch en Duitsch; maar zij bragten het toch zoo ver, dat zij en emilie naar het vasteland konden gaan, waar zij te Brussel, in de inrigting van den Heer heger, het ontbrekende in hare opvoeding konden aanvullen. Ook hier werden de beide zusters door haar noodlot en door hare eigene schroomvalligheid achtervolgd, en de vreemde wereld, die haar omgaf, verdubbelde nog hare kwellingen. Zij konden er niet toe komen, om zich in den vreemde aan iemand aan te sluiten, waartoe de gelegenheid toch niet ontbrak. Zij vergenoegden zich met elkanders gezelschap, en hadden slechts één doel: spoedig de noodige kennis te verzamelen, om dezen gehaten kring te kunnen ontvlieden. Geen oude Seyth of Germaan kon zich vreemder gevoeld hebben, te midden van het zedebederf van Griekenland of Rome, dan deze kleine wilden van Yorkshire onder de zeden en de godsdienst, die zij dagelijks aanschouwen moesten. Het vasteland in het algemeen, en de Belgen en de Roomsche godsdienst in het bijzonder maakten op charlotte eenen allerongunstigsten indruk. Maar nog grooter was de afkeer van emilie, die steeds naar hare heidevelden terug verlangde. De gelegenheid daartoe deed zich spoedig genoeg op, maar door eene treurige aanleiding. Hare tante was door eene zware ziekte overvallen. Zij kwamen in allerijl over, maar vonden bij hare aankomst anne en haren vader alleen en in stilte tegen elkander over zittende. Eenigen tijd hierna ontvingen zij een brief van den Heer | |
[pagina 656]
| |
heger, die aanbood haar als onderwijzeressen in zijn gesticht op te nemen. De dood van hare tante liet eene plaats aan den ouderlijken haard open, en anne moest weder hare betrekking als gouvernante gaan vervullen. Welkom was deze aanleiding aan emilie, om hare geliefde heide niet te verlaten, en zoo vertrok charlotte alléén. Maar beroofd van het gezelschap harer zuster, was de verlatenheid haar met elken dag meer drukkend en onuitstaanbaar, en wanneer men in de ‘Villette’ leest, wat lucy snowe gedurende het verblijf in het Pensionnaat had uit te staan, kan men zich eenig denkbeeld vormen van haar nameloos lijden. Bovendien kwamen hare stroeve Protestantsche begrippen hoe langer hoe meer in botsing met het ijverige Catholicisme van den Heer heger. Te gelijker tijd kwamen er slechte berigten van Haworth: het gezigt van Mr. bronte werd gedurig slechter, zoodat er vrees voor blindheid bestond. Ook werd het gedrag van branwell, reeds lang bandeloos, meer en meer onrustbarend. En zoo liet charlotte hare betrekking tot het pensionnaat van den Heer heger varen. Wel werd er bij hare terugkomst nog gesproken over haar plan, om eene school op te rigten; maar andere zorgen werden dringender. De ongelukkige zusters hadden twee zieken op te passen: een blinde, en een krankzinnige. Mr. bronte was de eene, de andere was de ongelukkige branwell. Zijne geschiedenis is allerjammerlijkst. Vóór eenige jaren had hij eene betrekking gekregen als gouverneur in een voornaam huis. Hij was, gelijk wij weten, een schoon jonkman, aardige prater, en vroeg bedorven en in het kwade gestijfd door de te groote ingenomenheid zijner eigene zusters en der geburen. Hij had de kwade kans van eene hevige liefde in te boezemen aan de vrouw des huizes, waar hij gouverneur was. Gelijk zulk eene onnatuurlijke passie allen schroom pleegt af te leggen, kwamen de eerste aanzoeken van den kant der dame, welke zich zelfs niet eens voor hare kinderen, die bijna volwassen waren, verborg. Het treurigste was nog, dat branwell haar niet alleen inwilligde, maar het ongeluk had van smoorlijk verliefd te worden op de vrouw, die zijne moeder had kunnen zijn. Kwam hij van tijd tot tijd het ouderlijk huis nog eens opzoeken, dan bekortte hij zijn verblijf zoo veel mogelijk, en verbaasde zijne zusters door het | |
[pagina 657]
| |
zonderlingste gedrag en humeur. Deze begrepen niet, wat dit alles beduidde; maar weldra kwam branwell voor goed in de pastorij terug. De beleedigde echtgenoot had hem zijn congé gegeven, en met geweld een einde gemaakt aan deze rampzalige en zondige betrekking. De avond, waarop al deze bijzonderheden bekend werden, leverde een tragisch tooneel in de pastorij op. De zusters, zich het aangezigt bedekkende uit schaamte over den broeder die hun afgod geweest was, maar thans een levend beeld der zonde; de oude blinde vader, in heftige vervoering haar vloekende, die zijn kind in het verderf heeft gesleept, en bij dat alles branwell heete tranen schreijende, en ondanks zijne wanhoop en berouw, nog slechts aan zijne liefde denkende. - Zijn leven was gebroken. Met het egoïsme van den hartstogt, dacht hij niet aan de smart der zijnen; hij dacht slechts aan zich zelven, en hetgeen hij verloren had. Nogtans bleef hij nog steunen op ééne verwachting, hoe zeer ook te veroordeelen. De man zijner geliefde was ziekelijk: hij kon sterven! Die gewenschte gebeurtenis kwam; maar bij testament had hij zijn geheele vermogen aan zijne vrouw vermaakt, op voorwaarde, dat zij nimmer eenige betrekking met branwell zou aanknoopen. En deze, voorziende dat hij op het berigt van den dood haars mans zoude overkomen, zond in allerijl een bode tot hem af. Het berigt wat deze aan branwell bragt, wierp hem in hevige stuiptrekkingen: zijne geliefde deed hem weten, dat zij van hem afzag, om haar vermogen niet te verliezen. Dit was de laatste slag, dien branwell niet meer te boven kwam. Alleen de dood kon hem van dien hartstogt genezen. In sterken drank en opium zocht hij troost, en in zoo buitensporige mate, dat hij door het delirium tremens werd aangetast. Zijne legerstede stond in de kamer zijns vaders, en in de aanvallen zijner afschuwelijke ziekte, dreigde hij dikwijls, dat één van hen beiden den volgenden dag een lijk zou wezen. Te vergeefs smeekten de dochters haren vader, dat hij niet in die kamer blijven zou; hij wilde van niets hooren. En zoo bragten de arme meisjes hare nachten door, in gestadige onrust, en vingen dikwijls het geluid op, van een pistool die geladen werd. Het juiste, wat in die kamer voorviel, bleef haar verborgen; maar den volgenden dag, als | |
[pagina 658]
| |
de aanval voorbij was, hoorden zij branwell zich zelven bittere verwijtingen doen: ‘Wij hebben eenen verschrikkelijken nacht gehad. Arme vader! hij doet zijn best wel, maar alles is gedaan voor mij. Het is hare schuld.’ Het geluk had de bewoneren der pastorij weinig toegelagchen; maar nu was het ongeluk er voor goed binnengetreden. Onder zulke omstandigheden kwam de bloem, in de eenzaamheid geplant, met tranen gedrenkt, door stormen van leed gezweept, tot haren vollen wasdom. Thans is zij rijp voor de bewondering der faam, en den sikkel des doods. Tot de beschouwing van deze tweede periode haars levens kunnen wij nu overgaan. (Het tweede gedeelte in het volgende No.) |
|