Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1857
(1857)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 455]
| |
steden of op het platteland te verkeeren, wordt hij schier overstelpt en bedwelmd door het vreeselijk gewoel en geraas, dat eene zoo talrijk opeengehoopte massa menschen, zich bewegende in allerlei rigtingen en op allerlei wijze, veroorzaakt. Van 's morgens vroeg tot 's avonds laat zwermen de menschen gonzende en wriemelende en onophoudelijk de voeten vleugelende door omnibussen of andere rijtuigen van de eenvoudigste tot de meest fantastische gedaanten, als bijen dooreen. Eerst tegen middernacht begint het rustiger te worden, hoewel men in Parijs te vergeefs de nachtelijke stilte eener provinciestad van ons Vaderland zoeken zou. Vooral op den avond is de drukte in de meest bezochte gedeelten der stad zoo erg, dat men, in weerwil van de doorgaans wijde straten, en de breede trottoirs voor voetgangers, elkander gestadig als tegen het lijf loopt, en de uiterste omzigtigheid noodig heeft, wanneer men het onderneemt de straat over te steken. Het gezigt alleen dier golvende opeengepakte menigte, gevoegd bij het donderend geraas dier ontelbare elkander als baren der zee voorbijsnellende wagens, vermoeit den oningewijde zoo zeer, dat zijn hoofd er hem van draait, en hij zich genoodzaakt ziet, ter verpoozing, òf eene minder bezochte wijk der groote stad op te zoeken, òf een harer schoone tuinen in te gaan, òf nog liever naar de heerlijke omstreken daar buiten zich te spoeden, om eenigzins op het verhaal te komen. Zoo gaat dag aan dag even druk, even vermoeijend voorbij. Rust men in morpheus' armen des nachts uit van het vliegen en zwerven des dags, het geschiedt om des morgens tot een zelfden dag te ontwaken. Daar toch één Franschman met zijne bekende levendigheid, zijne gladde tong en sterke gebaren meer drukte aanbrengt, dan vier of vijf koelere bewoners van noordelijker landen, begrijpt men, hoe oorverdoovend het gedruisch moet zijn dier bewegelijke drommen van menschen en rijtuigen, welke de straten vullen. Hoort ge daarbij nog de melodiën eener menigte draaiorgels, het geschreeuw der uitventers en uitventsters van allerhande koopwaren, en hoort ge boven alles uit de helderklinkende en schier nooit ophoudende schel van den ‘marchand de coco’ of verkooper van zoethout-water, dan waant gij u verplaatst in een altijddurend kermisgejoel. Gij bouwt uwe hoop op den Zondag, denkende, dat ge dan | |
[pagina 456]
| |
althans op de straat u rustiger zult kunnen bewegen. Vele werkzaamheden zullen wel stil staan, en menig rumoer zal verdwenen zijn. Ongelukkige vreemdeling, die in Frankrijks nooit rustende, maar altijd woelende hoofdstad, op eenige stilte hoopt! Hoe zult ge u in den Zondag bedrogen vinden! Of weet gij niet, dat Franschman, maar bovenal Parijzenaar te zijn hetzelfde zegt als te leven voor zijn genot? ‘Laat ons binnen den kortst mogelijken tijd en daarbij zoo goedkoop mogelijk zoo veel pleizier hebben, als wij maar kunnen, want morgen welligt sterven wij, en zou het te laat zijn!’ Zietdaar de lens der meeste Franschen, maar stellig van nagenoeg alle Parijzenaars. Hoe ook zou men vrolijk zijn, ‘la belle France’ kunnen bewonen, hoe zou men eenigzins naar behooren burger kunnen zijn van de hoofdstad der elegante wereld, indien men zich gelijk stelde met den minder uitgelaten Duitscher, den alles berekenenden, stillen Hollander, of met den belagchelijk deftigen Engelschman, die niets telt dan zijn Albion, - en niet dag aan dag en nacht op nacht zich wiegde op den stroom van vermaak, die in deze stad der steden op zijn sterk bewogen waterspiegel een ieder medevoert? Naauwelijks is met het eerste schemerlicht van den dageraad de Zondagmorgen aan den hemel verschenen (het is zomer), of gij wordt even als elken dag der week op uwe legerstede gewekt door een verwijderd dof geraas, 't welk allengskens naderbij komt en sterker wordt, tot dat ge, wanhopende om zóó den slaap weder te zullen vatten, en vakerig en uit uw humeur het venster uitziende, bespeurt, dat ook nu even als in de week gansche scharen van groote karren en vrachtwagens, beladen met groenten en allerlei levensmiddelen, de stad binnenrukken. Parijs is groot, heeft vele behoeften, en verteert veel, ook waarvoor wij verachtelijk den neus zouden ophalen. Van daar die nimmer stilstaande dagelijksche aanvoer. Hoewel het nog maar zes uren des ochtends is, bespeurt gij, dat, ware het mogelijk, er reeds meer drukte is, dan op andere dagen, en begrijpt, dat gij in uwe hoop op een betrekkelijk stillen Zondag jammerlijk zult worden te leur gesteld. Wanneer gij aan de oevers der Seine logeert, gelijk wij, dan ziet gij eene verbazende menigte Parijzenaars en | |
[pagina 457]
| |
vreemdelingen, van beide seksen en allerlei leeftijd of stand, feestelijk uitgedost zich nu reeds naar de stoombooten begeven, die naar Rouen, Havre of andere meer nabij aan de Seine gelegene plaatsen koers zullen zetten. Welhaast ziet ge deze vaartuigen, tot zinkens toe geladen met levenslustigen, die den Zondag buiten gaan houden, onder gillend gefluit en brullend stoomgeluid de zwarte rookbrakende schoorsteenen laten zakken om zoo de Pont Royal en andere prachtige bruggen der Keizerstad te kunnen passeren. Meestal gaan deze vroege reizigers een geheelen dag buiten op eenigen afstand van Parijs doorbrengen, om het volle genot te hebben van de frissche landlucht op de lagchende heuvels, die de groote stad uren ver omgeven. Later vertrekken er des Zondags om het halve uur stoombooten naar St. Cloud en andere meer onmiddellijk nabijgelegene omstreken, die alle gansche ladingen bezoekers naar buiten voeren, en dit genot voor weinige stuivers, de retour-vracht er onder begrepen, verschaffen. Het gedruisch vermeerdert door de meer en meer in beweging komende menigte van oogenblik tot oogenblik. Vol geladen omnibussen van allerlei kleuren en benamingen, om aan te duiden door welke gedeelten der uren-lange stad zij rijden, spoeden zich in vrij snellen draf met hunne gewone lading, 14 personen binnen in en 10 boven op, door twee hengsten getrokken, naar een naburig bureau, en geven aldaar hunne lading over aan naar elders vertrekkende collega's. Fiacres, tilbury's en rijtuigen van alle soorten beginnen zich langs zoo meer te vertoonen. Vele van deze zijn in den vroegen morgen beladen met badlustigen, die zich in de talrijke badhuizen aan de Seine met het koele rivierwater wenschen te verfrisschen. Zoo nadert het uur, waarop gij gewoon zijt te déjeuneren. Maar, ach! te Parijs ontbijt men eerst te twaalf, het meest tusschen twaalf en één uur des middags. In den vroegen morgen neemt gij slechts ter loops een stuk tarwebrood met of zonder boter en een halve kruik Seltzerof een glas gewoon water daarbij. Wij, Hollanders, kunnen ons daaraan echter zoo maar niet in eens gewennen, en bestellen in den regel reeds den vorigen avond een behoorlijk ontbijt. De garçon of bediende uit het logement, - want, dit zij ter loops gezegd, vrouwelijke dienstboden treft men schier | |
[pagina 458]
| |
nergens aan, - brengt u met eene meer dan gewone beleefdheid wat ge hebt gevraagd. Hij ziet u glimlagchend aan; zijn voorschoot en hemdsmouwen zijn helder wit, en gij kunt het hem aanzien, dat het Zondag is, en hij ook, bij het fraaije weder op zijn deel aan de uitspanningen van den dag hoopt. Ook ‘la petite blanchisseuse’, het waschmeisje, dat elken morgen met een tikje op de deur bescheiden uwe orders komt vragen, ziet er zoo schalksch uit, haar elegant mutsje zit haar zoo coquet op de bruine lokken, en hare heldere bruine kijkers lagchen u zoo levendig toe, dat ge duidelijk bemerkt: het is een bijzondere dag, het is Zondag. Welhaast heeft men na een niet overvloedig ontbijt, een kop koffij met een stuk goed, maar vreeselijk hard gekorst wittebrood, zijn eenvoudig toilet gemaakt. Als reiziger en bovendien als vreemdeling heeft men het regt van zich zoo eenvoudig, zoo bizar of vreemd te mogen kleeden als men verkiest, mits men het maar fatsoenlijk doe. Niemand toch neemt eenige notitie van u, zelfs indien gij als een Chinees een staart wildet dragen, en u in hemelsblaauwe zijde hullen, of als een Turk getulband met wijde broek en helder roode kabaai verschijnen, zoo als wij beide zagen, - niemand merkt u onder die duizendtallen op, gelijk zij wederkeerig evenmin uwe aandacht plegen te wekken. Nu klimmen wij onze 85 trappen af, en bevinden ons op straat in een zoo bont en druk gewoel, dat wij onmogelijk ons kunnen voorstellen, dat het Zondag of rustdag is. De winkels zijn genoegzaam alle geopend en hebben hunne verschillende waren uitgestald. De uitventers van eetwaren en allerhande zaken schreeuwen om het zeerst, en zetten hunne longen als tegen elkander uit, en alles heeft het voorkomen van een gewonen werkdag. Na het oversteken der sierlijke Caroussel-brug, die ons binnen het vierkante plein van dien naam bij het Louvre-paleis brengt, ziet ge met verbazing en ergernis beide, hoe timmerlieden, metselaars, steenhouwers, sjouwerlui, enz. even vlijtig aan het opbouwen van dit overschoone praalgebouw arbeiden, als toen ge er gister voorbij gingt of het morgen vinden zult. Waarlijk, die arbeidende en zwoegende werklieden te midden van de heden slechts het vermaak najagende menigte, maken op u als Hollander en Protestant een pijnlijken indruk. Mag dan de arbeidsman in | |
[pagina 459]
| |
dienst des Keizers niet eenigen tijd hebben voor zijne Godsdienst-oefening, of ten minste voor zijn vermaak, als de andere Parijzenaars op den Zondag? Gij vindt waarlijk wel stof tot ernstige overpeinzingen in dit lagchende en boertende Parijs, dat schier der geheele wereld verwaten zijn toon van beschaving opdringt als het toppunt der menschelijke veredeling. Maar gij zorgt wel, uwe gevoelens niet luide uit te spreken, daar gij welligt door spionnen omgeven zijt, die op al uw doen en zeggen veel naauwkeuriger acht slaan, dan gij argelooze Noordlander vermoedt. Intusschen ziet gij, hoe het voorbeeld der regering invloed oefent op bijzondere personen. Ook ginds, en daar, en hier, en elders bespeurt gij hetzelfde arbeidswerk aan het opbouwen of herstellen van woningen, als of de Zondag geen dag des Heeren zij. Met zekeren weemoed, maar ook met eene soort van dankbaren trots keert zich uw geest naar het dierbare vaderland, dat in zoo vele opzigten verheven is boven magtige staten en koningrijken. Uw Hollandsch hart wordt warm, een traan welt in uw oog, wanneer gij de nederige degelijkheid en hoogere zedelijkheid der uwen vergelijkt met die uiterlijke zich in weelde en genot badende loszinnigheid van het zedelooze Parijs. Wij zegenen de nagedachtenis van den eersten willem, den voorganger in den strijd tegen de Spaansche overheersching, maar niet minder de herinnering van Prins willem III, die den grooten lodewijk zijne grenzen aanwees, waar hij, de slaaf zijner favorites en Jezuïten, onbeperkt mogt regeren. Wij zegenen den slag van Waterloo, en gunnen het overwinnend Albion zijne naauwe vriendschap met een buonaparte; ja, wij verblijden ons, dat door de besturing der Voorzienigheid geen napoleon III, maar willem III Koning is van Nederland. Met deze of soortgelijke gewaarwordingen vervolgen wij onze wandeling door de sterk bevolkte straten, al uitziende of er toch geene vrome scharen zich ter kerke begeven. Wij treden er enkele binnen, natuurlijk alle aan de eeredienst van Rome gewijd. Op de drempels verneemt gij reeds den in de zomerwarmte benaauwenden damp van wierook, reukwerk en waskaarsen. Gij verwondert u, deze kerken nog al behoorlijk bezet te vinden, niet begrijpende dat er nog zoo velen | |
[pagina 460]
| |
kunnen overschieten op de massa's, die gij in de straten zaagt, en de tien-duizenden, die gij de stad reeds hebt zien verlaten. Gij vergeet echter, dat Parijs groot en het aantal harer kerken, behalve eenige kleinere kapellen, buitengewoon klein is, slechts 41, en derhalve in geene de minste verhouding staat tot de overtalrijke bevolking. Deze opmerking alleen beneemt alle illusie, die gij, ten opzigte van den godsdienstigen zin der Parijzenaars, binnen in hunne kerken mogt opvatten. Ook al dat uit- en inloopen van groepen menschen, die maar kort verwijlen in het heiligdom, ten einde alleen de mis te hooren, en dan plaats te maken voor anderen, die met hetzelfde doel daar komen, ontstichtte ons meer, dan de ernst, de vrome aandacht en de godsdienstige toon, welke wij er doorgaans opmerkten, ons stichtten. Maar, hoe weinig naauwlettend op het stuk van godsdienst de Franschen in 't algemeen en wel bijzonder de Parijzenaars ook zijn, wij hopen, dat zij een meer blijvenden indruk van hunne Godsdienst-oefening behouden mogen hebben, dan wij. Wanneer ge den Dom te Keulen, of de Munsters van Straatsburg of Freiburg hebt bewonderd, dan vindt ge te Parijs geene enkele kerk, die u door hare grootschheid imponeert, en het uiterlijk of innerlijk der gebouwen is derhalve niet waard, dat gij daarom eene Roomsche Godsdienst-oefening te Parijs gaat bijwonen. Eensklaps bevinden wij ons op de hal, waar visch en gevogelte, groenten, vruchten, enz. (de vleeschhal is echter op eene andere plaats) in enorme massa's te koop worden gepresenteerd. Niettegenstaande den Zondag is hier vrij wat meer gedrang, dan om en in de kerken, en zoo men hiernaar eenen maatstaf wilde nemen ter beoordeeling van de geestelijke en stoffelijke behoeften der inwoners, dan zou het inderdaad met den toestand der eerste al zeer sober uitzien. Verbazend groote vrachtkarren, gansche bergen met groente aanvoerende, rijden onophoudelijk heen en weder, en bij de zeer groote ruimte der markt weet ge u toch naauwelijks te bergen. Ten gerijve der koopers en verkoopers was men bezig, deze gansche ruimte met een glazen dak, geschoord door zeer elegante gebronsde ijzeren pijlers, te overdekken; inderdaad een reuzenwerk, het groote Parijs waardig. Onder | |
[pagina 461]
| |
de velerlei groenten trokken gcheele manden vol artisjokken onze aandacht, die in Frankrijk veel gebruikt worden; voorts ongemeen groote soorten van gele en roode peenwortels, en de verschillende soorten van aardappelen, die meestal eene langwerpig ronde gedaante en roodachtige kleur hadden, en geen zweem der bij ons heerschende ziekte vertoonden. Over 't geheel echter kunnen de Fransche aardappelen in aangenaamheid van smaak en voedzaamheid niet halen bij het edele voortbrengsel van onzen bodem. Ginds ziet ge groote korven vol perziken, abrikozen, die in grootte met perziken wedijveren, voorts pruimen, peren, kruis- en aalbeziën, en wat de tijd des jaars voor Frankrijk meer oplevert; en dààr - uwe oogen willen het naauwelijks gelooven, - ziet gij manden met door en over elkander kruipende huisjes-slakken van ongewone grootte, en zeker wel drie, vier malen grooter, dan onze gewone gestreepte huisjes-slak. Deze wriemelende massa zag er in onze oogen inderdaad afzigtelijk uit, en wij konden naauwelijks gelooven, dat de Parijsche Epicuristen ze inderdaad een delicatesse vinden, gelijk ze voorheen bijzonder in den smaak vielen van wijlen den Romeinschen Keizer caracalla, naar wien deze lieve diertjes nu nog caracallen heeten. Wij zijn al voortwandelende de groente- en vischmarkt genaderd, en zien nu de ‘dames de la halle’, de welbekende vischvrouwen van Parijs, voor ons. Ellenlange steuren en ons onbekende soorten van visch, met reusachtige zeekreeften daartusschen, zijn wel waardig uwe opmerkzaamheid te boeijen. Maar bovenal verbaast u de wonderlijke opschik en kleeding dezer dames, want hier wordt, meer nog dan elders, alles door vrouwen aan den man gebragt. De elegant gekleede ‘dame du comptoir’, die ge in elk koffijhuis achter het buffet of in schier elken winkel achter de toonbank gezeten ziet, vindt ge hier als 't ware weêr terug, maar bijna verscholen achter de hoog op elkaâr gestapelde moesgroenten en vruchten, achter gevogelte en visch. Wat ze daar deftig zijn of wanen te zijn in haar zondags-pak, die groente-vrouwen van buiten de stad, die echter den naam van Dames der hal of Parisiennes niet mogen dragen, welke alleen aan de vischvrouwen toekomt! Zij toeven slechts zoo lang tot hare | |
[pagina 462]
| |
waren zijn verkocht, of de markt is afgeloopen, om dan met blijden lach en vollen buidel de ledige karren als in triomf weder te bestijgen en de groote hoofdstad te verlaten. Ontzaggelijk groote mutsen van zonderlingen vorm en eene kleeding van wonderlijke snede en afstekende kleuren omgeven de verhitte en roode gelaatstrekken en forsch gebouwde leden dezer dames. Nimmer zag ik zoo veel vrouwen van zoo kloeke afmetingen en respeet inboezemende vormen bijeen, en dankte den hemel, dat ik met hare stevige vuisten geene kennis behoefde te maken. Wees maar voorzigtig en fixeer deze manninnen niet al te zeer, of blijf niet al te lang nieuwsgierig eene uit de vergadering aanstaren; - gij zoudt u voor 't minst een stortvloed van gelukkig onverstaanbare scheldwoorden naar 't hoofd zien geworpen, en welhaast uit het gedrang zoeken te ontsnappen. Hier alleen zou het u kwalijk vergaan, wat elders te Parijs vrij staat, het onbescheiden en brutaal elkander in 't gezigt zien der heeren jegens de dames, en omgekeerd. Inderdaad overtreft de onbeschaamdheid, waarmede elkanders schoonheid wederkeerig wordt opgenomen, alles wat ik mij ooit van zoo iets had voorgesteld, en ik begrijp inderdaad niet, hoe meer zedige bevolkingen zich kunnen vergapen aan de manieren van Parijs, en deze stad als de leerschool der galanterie erkennen. Van de hal kwamen wij juist bij tijds aan eene Hervormde kerk, gelijk wij berekend hadden, want dààr wilden ook wij Zondag houden. De Godsdienst-oefening is nog niet begonnen. Wij treden het eenvoudig nette, doch kleine gebouw binnen. Een wel wat schreeuwend en wild gespeeld orgel poogt ons vruchteloos door zijne toonen te stichten; de organist schijnt ons toe, zijne roeping niet te verstaan. De kerk vult zich al meer en meer en wordt eindelijk geheel vol. Ook hier ziet men de aan Franschen eigenaardige gewoonte, die de vrijheid, gelijkheid en broederschap, de nog altijd geliefde droomen der Parijzenaars, herinneren, - namelijk, dat er geene afgeslotene zitplaatsen zijn. Het midden der kerk is gevuld met stoelen, aan de zijden met banken, maar gestoelten zijn er nergens. Men zit péle-mêle door elkander; naast de zwierige dame, die blijkbaar de hoflucht | |
[pagina 463]
| |
of althans die der eerste kringen inademt, ziet ge den half als Turk gekleeden Zouave, den strijder uit het Oosten, met zijn manhaftig fier, door de Oosterzon gebruind gelaat en de Krim-medaille op de borst. Beide heffen te zamen uit één gezangboek hetzelfde loflied aan. De burgerman of de in zijne kiel gehulde ouvrier zit naast den met het legion d'honneur gedecoreerden aristokraat. Rijk of arm, voornaam of gering, oud of jong, allen hebben hier op elke plaats hetzelfde regt, en men gaat zitten naast wien of wie het toeval u voegt. Waarlijk wel iets heerlijks, het idée, dat in de Kerk van christus noch eergestoelten, noch vooraanzittingen behooren, dat allen vervuld zijn met het ééne bewustzijn van gelijkheid voor God, gelijkheid als van kinderen, die met alle hunne afdwalingen toch als broeders en zusters van 't zelfde huisgezin tot éénen Vader komen! Voor zoo ver de voorraad strekte, werden aan alle zijden Nieuwe Testamenten en Psalmboeken uitgereikt, die het eigendom der kerk schenen te zijn, zoodat niemand noodig had ze van huis meê te nemen. Na eene korte voorlezing van een stuk uit den Bijbel treedt de Predikant rouel, een redenaar, nog in de kracht des levens, op. Bij het eerste en alle volgende gebeden rijzen mannen en vrouwen van de zitplaatsen op. Het gezang, op heele en halve noten, is een wèl uitgevoerd koraal, maar wordt, helaas! door de ellendige leiding van den organist bedorven. De tekst wordt, na eene korte voorafspraak, gelezen in Joh. ix:2, 3: ‘En zijne discipelen vroegen hem, zeggende: Rabbi, wie heeft er gezondigd, deze of zijne ouders, dat hij blind geboren zoude [moest] worden? Jezus antwoordde: Noch deze heeft gezondigd, noch zijne ouders, maar dit is geschied, opdat de werken Gods in hem zouden geopenbaard worden.’ De preek zelve scheen eene gelegenheidspreek te zijn, naar aanleiding der geweldige overstroomingen, onlangs door de rivieren in vele Departementen veroorzaakt. Zij behandelde de oogmerken, waarmede groote rampen door God worden beschikt. Zij bestreed met kracht het begrip, dat alle rampen straffen zouden zijn, maar voerde tot verheerlijking van God in of door de rampen. Bij de ontwikkeling zijner denkbeelden bleef de spreker niet bij algemeene beschouwingen, maar begaf zich vaak zoo zeer in détails, | |
[pagina 464]
| |
dat de al te gekuischte Hollandsche kanselstijl er den staf over breken zou. Zoo beweerde hij, dat de overstroomingen van de Rhône en Loire geene straf waren voor de zonde van travail au Dimanche (het werken, enz. op Zondag); immers dan zouden de onschuldige bewoners der departementen boeten voor hetgeen Parijs in 't bijzonder misdeed. Hij verweet Parijs, dat het de menschen leerde veel te veel te vertrouwen op kunst, genie, physieke kracht, enz. Hij wekte tot overgave aan God op door het voorbeeld van een spoorweg-ongeluk, hoe men zijn leven, en door dat van een trouweloos associé, hoe men zijn vermogen plotselijk kon verliezen, enz. Deze voorbeelden werden zoo ongemaskeerd, zoo onopgesmukt, zoo naar waarheid en met de natuurlijke woorden gegeven, en daarbij zoo levendig met spraak en gesticulatie voorgedragen, dat wij, in weerwil der ongewoonte, waarlijk gesticht werden door het milde Evangeliewoord van den begaafden rouel. 't Was ons een zeer eigenaardig gevoel, daar midden in het nieuwe Babel, de hoofdstad van het Roomsch-Katholieke Frankrijk, onder 't geraas en gedreun eener aangrenzende zeer drukke straat, Godsdienst-oefening te mogen houden met een handvol Protestanten, uitgelezen uit de honderd-duizenden, die Rome en de nog talrijker scharen, die de wereld dienen, en den Zondag veelal bij uitnemendheid ontheiligen tot een dag van zonde. Dit toch moesten wij, helaas! reeds den volgenden dag treffend bespeuren. Wij kwamen niet ver van de Nôtre Dame (de hoofdkerk) voorbij de zoogenaamde ‘Morgue’, een klein gebouw waar men de lijken van zelfmoordenaars of onbekende gevondene dooden ten toon stelt. Onze gids sprak op onverschilligen toon: ‘Het was gisteren Zondag, nu zal er wel weêr iets zijn’; en waarlijk, toen wij binnen traden zagen wij door eene glazen deur het lijk van een verdronken manspersoon, dien eigen morgen uit de Seine opgevischt. Na het geestelijke voedsel gevoelden wij nu ook behoefte aan het stoffelijke, bestegen een fiacre en begaven ons naar eene der veel bezochte restaurations in de nabijheid van het Palais Royal en het 800 kamers bevattende logement ‘le Louvre’. Dagelijks pleegt deze restauratie door vier-duizend menschen bezocht te worden, maar des Zondags klimt het wel tot zes-duizend, en op feestdagen wordt het zelfs ver- | |
[pagina 465]
| |
dubbeld. 't Is half één en waarlijk wel tijd om te ontbijten, want op het middageten moet men tot zes à zeven uur wachten. De vlugge garçons bedienen ons ijlings van brood en vleeschspijzen met koffij of wijn daarbij, of gij neemt eene kom melk-chocolade met heerlijk fijn en zeer wit tarwebrood. Ge zoudt hierna verlangen om op de gemakkelijke sofa half uitgestrekt een dolce far niente door te brengen, zoo lang uw geurige uit Holland meêgebragte Havannah- of Manila-sigaar duurt, - want hier te Parijs zijn de sigaren afgrijselijk slecht en overmatig duur, - maar niet alzoo. In Parijs rookt men in de meeste koffijhuizen (van eenigen naam althans) niet; sommige hebben kamers opzettelijk daarvoor ingerigt, de meeste echter missen ze. Wilt ge dus het genoegen van te rooken te Parijs niet opofferen, doe het in de buitenlucht, in uw rijtuig, maar te huis of op eene publieke plaats, - wel foei! elke garçon zou er den neus voor optrekken. Dus, maar weêr haastig in den wagen! Wij willen echter ditmaal onzen weg niet voortzetten in een omnibus of een fiacre. Wij hebben partij gemaakt, en daar er dames, ééne Hollandsche en ééne Parijsche, met hare echtgenooten van die partij zullen zijn, moeten wij, als van zelf spreekt, ons wat eleganter voordoen, en huren daarom twee zoogenaamde voitures de remise, of bijzondere huurrijtuigen, die ons van 's middags één uur tot middernacht de kleinigheid van 64 francs, behalve een ‘pour boire’ of drinkgeld aan de koetsiers, moeten kosten. Daarvoor echter hebben wij ook het genot van regt fashionable als heeren voor den dag te komen. In sierlijke kalessen, natuurlijk met geheel neêrgeslagen kap, koetsiers in hemelsblaauw met zilver gemonteerd liverei, en twee hengsten voor elken wagen, rijden wij eerst meer dan een half uur tijds door een waar doolhof van breede en enge, regte en kromme straten, om ons gezelschap, 't welk op meer dan één uur afstands logeert, af te halen. Met algemeene stemmen besluit men tot een bezoek van St. Cloud, om zich dààr in het Park der keizerlijke zomer-residentie met de schoone natuur en de frissche buitenlucht te verkwikken. Wij bestijgen met onze elegante dames de sierlijke rijtuigen, en voort gaat het in snellen draf, nu links dan regts gezwenkt, tot wij de onafzienbare, meer dan vijf kwartier straalregt loopende straat Rivoli bereiken. | |
[pagina 466]
| |
Hoezeer heden noch de groote, noch de kleine waterwerken te St. Cloud of Versailles springen, die telkens eene overgroote menigte menschen trekken, zijn er toch ontelbare scharen, door het schoone weder uitgelokt, op de been. Bijlangs het Stadhuis en het Louvre, 't welk met het daaraan nu verbonden keizerlijk paleis der Tuileriën één gebouw uitmaakt van 600 schreden lengte, naderen wij de heerlijke Place de la Concorde, een plein, zóó groot en door zoo prachtige gebouwen omgeven, als Europa gewis geen tweede zal kunnen aanwijzen. In het midden daarvan verheft zich de reusachtige, uit een enkel granietblok vervaardigde, 72 voet hooge en 250,000 pond zware obelisk van Loeksor uit Egypte, tusschen twee heerlijke kunstig gewrochte fonteinen. Omziende vestigt zich van hier uw blik op den met vele standbeelden rijk versierden ingang van den grooten tuin der Tuileriën en het daarachter gelegen paleis van dien naam. Voor u bemerkt gij de schoone marmergroepen van Marly, die op eene waardige wijze, aan beide zijden van den ingang geplaatst, ter opening dienen van de zoo grootsche lanen der Elysésche velden, die zich een half uur gaans lang uitstrekken, tot dat ze gesloten worden door den trotschen triomfboog ‘de l'Étoile’. Regts aanschouwt gij, aan het eind der breede en vorstelijke Koningstraat de sierlijke zuilengalerij der prachtige Madeleinekerk, bij welke de Boulevards beginnen. Links ziet ge over de brug der Eendragt, die met fraaije en stoute bogen de Seine overspant, op een schier even prachtig kolonnade-front van het paleis der kamer van afgevaardigden. Het geheel van prachtige publieke en bijzondere gebouwen, dat gestoffeerd is door een groot getal fraaije standbeelden, en de duizenden voetgangers en rijtuigen, die zich om u heen bewegen, maakt eenen indruk, als of men in eene tooverwereld verplaatst is. Onwillekeurig duiken daarbij voor den geest des vreemden beschouwers de beelden van 't verledene op. Hier, waar de slanke granietnaald in hiëroglyphen-taal den laten nazaat geheimzinnige dingen toespreekt, stond in 1793 de vreeselijke guillotine, en liet de hoofden vallen van meer dan 1500 slagtoffers, onder welke zelfs een koning en eene koningin! - Maar wij willen heden met de Parijzenaars genieten en willen ons de heerlijke zomerzon door geene schaduwbeelden van een treurig verleden laten verduisteren, en | |
[pagina 467]
| |
liever ons in den vrede van het heden verblijden. Ziet, ginds in dat gebouw werd nog dit zelfde jaar de gewigtige vrede van Parijs gesloten, die aan den bloedigen Russisch-Turkschen oorlog een einde maakte! Thans slaan wij de Elysesche velden in, die niets anders zijn, dan eene verbazend breede laan voor rijtuigen, in het midden, met vele daarnevens voor voetgangers bestemde zijlanen, geformeerd door de prachtigste boomen. Wij doen ons toertje in gezelschap van meer dan 4000 rijtuigen, zoo als onze Parijzenaar verzekerde, rijtuigen van allerlei soort, opgepropt volle omnibussen, met hunne lading menschen binnen in en boven op, prachtige staatsiekoetsen of landauers, sierlijke Victoria's, met hare edele vierspannen, nederige fiacres met één paard, ontelbare voitures de remise, tilbury's, cabriolets, enz. enz. omgeven bovendien van menigen eleganten ruiter en menige bevallige amazone. Van de 70,000 te Parijs voor 't vervoer van menschen aanwezige rijtuigen bevindt zich altijd een contingent in de Champs Elysées, en gij verbaast u over de geoefende meesterhand van den Parijschen koetsier, die er voor zorgt, dat onder al het gedraaf en gevlieg van paarden en rijtuigen door elkander zeer zelden eenig oponthoud, nog minder eenig ongeluk gebeurt. Voor zoo ver de menschen en rijtuigen uwe aandacht niet te zeer aftrekken, wijdt gij eenen blik aan het nijverheids-paleis, het gebouw der groote wereld-tentoonstelling, met den grooten daaraan grenzenden wintertuin, voorts aan menigen schouwburg of eene der vele plaatsen van uitspanning en vermaak, waarmede de Elysesche velden regts en links zijn bezet, en bereikt eindelijk den heerlijken triomfboog bij de Barrière de l'Étoile, 50 ellen hoog, 46 breed en 23 diep. Dit kostelijk monument, onder napoleon I aangevangen, om de overwinningen der Fransche legers te vereeuwigen, is eerst na 30 jaren arbeids onder negen verschillende architecten en vier regeringen voltooid, en mag vrij als een der schoonste, zoo niet het allerschoonste der vele kunstgewrochten dezer reuzenstad worden aangemerkt. De plate forme, die over 228 trappen bereikt wordt, levert een der schoonste panorama's van Parijs, doch mist nog den zegewagen, die als eene kroon er boven op behoort te staan. Het geheel is indrukwekkend, en vertegenwoordigt door zijne talrijke bas-reliefs de | |
[pagina 468]
| |
voornaamste veldslagen van den eersten napoleon. Vol bewondering over dit grootsche en toch zoo keurig uitgewerkte pronkjuweel van bouwkunst, rijden wij er bij langs, daar zelfs de keizerlijke familie er hoogst zelden onder door rijdt, en deze eer, voor zoo ver mij bekend is, alleen te beurt viel aan den hertog van orleans, die vóór weinige jaren, niet ver van hier, zoo noodlottig het leven verloor, en wiens lijk in droevigen optogt onder dezen boog door passeerde. Na de vestingwerken, die Parijs als een ring omgeven, te zijn doorgetrokken, bevinden wij ons al spoedig, maar altijd door dezelfde woelende menigte voetgangers en rijtuigen omstuwd, in de laan der Keizerin (Avenue de l'Impératrice), die nog maar juist gereed was, en voorts in het bosch van Boulogne, dat, hoezeer vele honderden bunders groot, evenwel nog onlangs aanzienlijk uitgelegd en verfraaid werd. Napoleon III vooral heeft dit beroemde bosch ontzaggelijk verbeterd door het aanbrengen van groote waterpartijen, die er geheel ontbraken, en wel zoo groote, dat wij in eene een kleinen opgetuigden tweemaster ontdekten, en de oppervlakte door de menigte met menschen opgevulde roeischuitjes, die heen en weêr naar de sierlijke, met koffijhuizen voorziene eilandjes snelden, een even levendig tafereel bood als de lanen en parken op den vasten wal. Fraaije watervallen, kunstige grotten, schoone fonteinen, groepen van rotsen en soortgelijke kunstwerken zijn er hier en daar, soms zeer verrassend aangebragt, terwijl menige schoone partij een model kon leveren voor een landschapschilder. Bij fraai weder is dit groote en schoone bosch, dat in alle rigtingen met breede rijwegen en voetpaden doorsneden is, het algemeene rendez-vous der beau monde van Parijs, en zeer sterk bezocht. De aanleg is overheerlijk, maar het houtgewas beantwoordt er niet aan, hetzij de boomen te jong zijn, of de grond ongeschikt, - althans men vindt er geen zwaar geboomte, en in dit opzigt kan het de vergelijking niet doorstaan met het veel nederiger Haagsche bosch. Een gedeelte van het bosch van Boulogne is omheind, en aan bijzondere personen verhuurd; het heet de Pré Catalan, naar zekeren catalan, die daar vermoord werd. Men vindt er koffijhuizen, waar harmonische muzijk uw oor streelt, waar keur van heerlijke bloemen u lokt, en waar de afzonderlijke | |
[pagina 469]
| |
tuintjes, die des zomers elken avond geïllumineerd worden, de wandelende menigte bij het vrolijk maatgeluid eener levendige dansmuzijk tot een bal champêtre uitnoodigen. Aan het einde van dit bosch ligt het dorp Boulogne, waaraan het zijn naam ontleent, eene plaats met ongeveer 6000 inwoners, die slechts door eene sierlijke brug over de Seine van het zoogenaamde stadje St. Cloud, dat echter maar de halve bevolking van Boulogne tellen moet, gescheiden is. St. Cloud ligt bekoorlijk aan de heuvelachtige oevers der hier zoo schilderachtige Seine, en trekt als geliefkoosd zomerverblijf vroeger van de koninklijke, thans van de keizerlijke familie, wegens zijn overheerlijk park, dagelijks, maar vooral des Zondags duizenden bezoekers tot zich. Wij begaven ons ook derwaarts, en hoewel wij het opeengehoopte centrum der myriaden Zondag-vierders in het bosch van Boulogne verlieten, kwamen wij toch te St. Cloud met eene ontzaggelijke menigte, en vonden aldaar evenzeer eene ontelbare schare. Elk uur toch vertrekt van Parijs naar St. Cloud eene stoomboot, elk half uur een spoortrein, die, naar Versailles bestemd, dààr stil houdt, elk half uur bovendien een omnibus van bijzondere grootte en constructie, die, op de ijzeren rails loopende, door twee paarden wordt getrokken en 70 menschen kan bergen. Dergelijke gelegenheden bestaan evenzeer naar St. Germain, Meudon, Sèvres, en alle bekoorlijk gelegene plaatsen in de omstreken van Parijs. Uit onze rijtuigen gestegen mengen wij ons onder de menigte wandelaars, die het genoegen van eens een dag buiten te zijn, uit de oogen straalt, en die ieder op zijne wijze, met onnavolgbare radheid van tong en de levendigste gebaren, daarover zijne vreugde openbaart. Troepjes van keurig gekleede kinderen vermaken zich met bal- en hoepelspel op de ruime grasperken, of, voor zoo ver het der wandelende schare niet hindert, in de breede laan, die naar het vorstelijk park geleidt. Wij beginnen nu allengskens te stijgen, hier en daar zelfs vrij steil, en bereiken alzoo een plateau of vlakte van tamelijk grooten omvang, op welks midden een vrij hooge toren, la lanterne genaamd, gebouwd is. Wij maken nog eene wending om eenig kreupelhout, en staan plotselijk op den rand dezer hoog gelegen vlakte, waar zich voor onze verbaasde oogen een panorama ontvouwt, zoo heerlijk, dat het | |
[pagina 470]
| |
een onvergetelijken indruk achterlaat. De groote wereldstad, Parijs, het Babel onzer dagen, rijk in droevige en bloedige herinneringen, nog niet te betrouwen, als een vulkaan in rust, die onverwacht u met zijne uitbarsting verrassen kan, - het eenige Parijs ligt daar voor ons in zijne gansche uitgestrektheid, al is het, dat wij naauwelijks het geheel kunnen overzien het eene einde tot het andere. Verwarde massa's huizen rijzen met ontelbare torens en groote gebouwen, als een groot doolhof, omhoog. Scherp teekenen zich de molens op den Montmartre tegen den horizon af. Ginds bij die spitse naalden onderscheidt ge duidelijk de stad der dooden, het welbekende kerkhof Père la Chaise, 't welk u, hoog als het ligt tegen de helling van een heuvel, een niet minder schoon overzigt der stad en meer van nabij oplevert. Met moeite rukten wij ons eindelijk van dit prachtig schouwspel los en daalden weder af naar de Seine. Wegens de hooge tegenwoordigheid der Keizerin eugenie en den keizerlijken kroonprins, terwijl de Keizer zich aan de baden te Plombières bevond, mogten noch het paleis, noch de kostelijke tuinen, die het omgeven, worden bezien. Op deze wandeling merkten wij de eigenaardige zeden der levendige Franschen op, die zoo veel afwijken van onze wel eens te stijve gewoonten. Heeren en dames, wier kleeding en taal van goeden stand en zorgvuldige opvoeding schenen te getuigen, waren als volwassen kinderen ijverig in de weêr met elkander elastieke ballen toe te kaatsen, krijgertje te spelen, al stoeijende, tuimelende, rollende van den heuvel neêr te dalen, enz. Uitgelaten en dol van pret gaven zij niets toe aan de hen omgevende schooljeugd in gieren en schateren. Wij bleven nog eenigen tijd in het grootsche park omdoolen, 't welk zich door lossen, smaakvollen Engelschen aanleg ver boven de tuinen der Tuileriën en van het Luxembourg onderscheidt. Immers die zijn, als de meeste Fransche tuinen, volgens den stijl van le nôtre, met palmen afgezet en in regthoekige, als met den passer afgemetene bloemperken en wandelwegen, onzes inziens zeer smakeloos aangelegd. In de groote allée, beneden aan de Seine, teruggekomen, bestijgen wij op nieuw onze kalessen. Ondertusschen is het zes uren geworden en beginnen wij aan ons middagmaal te denken. Op nieuw passeren wij de stoute brug over de Seine | |
[pagina 471]
| |
en het dorp Boulogne, en doorrijden nu het geheele bosch van dien naam, doch aan eene gansch andere zijde. Geheele familiën liggen daar ongegeneerd op het mollige gras, onder een schaduwrijken boom, of hoe zich de gelegenheid maar presenteert, een eenvoudig landelijk middagmaal in de volle vrijheid der schoone natuur te gebruiken; terwijl de voerlieden der rijtuigen, waarmeê zij gekomen zijn, op korten afstand hunne paarden uit de hand voêren. Ik moet betuigen dit schouwspel, in weerwil dat de vrijheid der Parijsche zeden zoo vaak de moeder is van ligtzinnigheid, regt lief en aangenaam te hebben gevonden. Spoedig hebben wij nu weder de vestingwerken bereikt en rijden de voorstad Passy binnen, waar een ruim en zeer goed logement ons in zijn grooten tuin opneemt, en wij in een priëel gezeten, terwijl de tuin rondom ons volkomen bezet is met etende of reeds gegeten hebbende gasten, welhaast een echt Fransch dîner voor ons zien. Hoe fraai ook, toch lijkt het ons vreemd genoeg, en wekt het onzen appetijt op verre na zoo niet als wat onze eenvoudige, maar degelijke Hollandsche keuken presenteert. Het ergste is, dat men volstrekt niet weet wat men krijgt, en ik had eene nog te levendige voorstelling van de délicatesses, die ik des morgens op de Hal had gezien, om niet een weinig te grillen van het gezigt dier spijzen, wier oorsprong zich maar niet ontdekken liet. Wij bepaalden ons daarom bij de eenvoudigste schotels, lieten ons de ‘potage aux Julies’ (wortel- en groentesoep) en de ‘Chateaubriand aux pommes de terre à la robe de chambre’ (platweg: biefstuk met ongeschilde aardappelen) wel smaken, en gedachten onder het genot van eene en andere flesch heerlijken Bordeaux, die hier slechts anderhalf, hoogstens twee franes kost, de afwezige geliefden. Het opsteken der gaslantaarnen, die eensklaps van alle zijden flikkeren, bewijst ons dat wij langer getafeld hebben, dan wij meenden, en dat het aangenaam en geestig gesprek ons den tijd had doen voorbijvliegen. Wij besluiten de gewoonte te volgen, door de Champs Elysées naar de Boulevards te rijden en daar een kop koffij te drinken. Door vele onbekende straten en wegen bereiken wij weder den trotschen Triomfboog, en doorkruisen de schitterend verlichte Elysésche velden in gezelschap van duizenden rijtuigen, die, | |
[pagina 472]
| |
òf even als wij uit het bosch van Boulogne terugkeeren, òf zich met heen en weder rijden vermaken. Het is hier nog voller geworden, dan het des morgens was, en de breede laan, waar gemakkelijk tien rijtuigen op elk punt elkander passeren kunnen, is somtijds verstopt, zoodat wij, òf een oogenblik stilstaan, òf stapvoets rijden moeten. Wij laten de fraai geïllumineerde Cafés-chantant of koffijhuizen, waar muzijk in de opene lucht gemaakt wordt, het schoone Cirque of paardenspel van franconi, enz. enz. blijven, hoe druk en uitlokkend het er moge uitzien, - en komen weder op het Eendragtsplein, waar wij bij de Obelisk van Loeksor een oogenblik stil houden, om het tooverachtig schouwspel van heden morgen nu in het verbijsterend licht der ontelbare gasvlammen te genieten. Vervolgens rijden wij door de breede Rue Royale of Koningstraat bijna regt op het heerlijke frontportaal en de schoone zuilenrij der grootsche Madeleine-kerk, en bevinden ons weder eensklaps te midden der onbeschrijfelijke drukte der Boulevards, dat middelpunt van het leven der hoofdstad, waar altijd de meeste rijtuigen en menschen bijeen zijn, en de eerste familiën, de keur der beau monde te Parijs, zich gaarne in hare staatsie-wagens vertoonen, terwijl men altijd een dof en donderend geraas verneemt. De tegenwoordige Keizer heeft, gewis uit vaderlijke voorzorg voor zijne brave Parijzenaars, die nu en dan een ongelukkig zwak hebben voor het maken van barrikades, juist op de drukste wegen en straten, de tallooze straatsteenen laten opbreken en verwijderen, en hunne plaats doen innemen door eene Mac-Adam-bestrating. Daar nu ook de kleine steentjes der trottoirs door een effen en zacht asphalt-plaveisel vervangen zijn, begrijpt men, dat onze goede lieden van Parijs op de boulevards al geheel het barrikaden-vermaak hebben moeten vaarwel zeggen, hoewel zij daarvoor het rumoer, dat vroeger oorverdoovend geweest moet zijn, hebben mogen verwisselen met het zachtere van een aanhoudend voortrollenden donder. Dergelijke teekenen eener vaderlijke liefdezorg voor zijn troetelkind, de stad Parijs, geeft de tegenwoordige Keizer vele. De Rue Rivoli, b.v., liep vroeger krom en hoekig van de Koningstraat naar het plein der Bastille meer dan 5 kwartier uur ver. Thans zijn al die krommingen en hoeken na ontëigening weggebroken en geëffend, zoodat deze tweede hoofdstraat van | |
[pagina 473]
| |
Parijs zich nu straalregt aan het oog vertoont. Gemakshalve is ook de Rue Rivoli ge-mac-adamiseerd, en daar zij op die wijze met de boulevards, de Koningsstraat en het Bastilleplein een ruimen halven cirkel van gemakkelijke communicatie uitmaakt, hebben de Parijzenaars nu niet alleen het genot van ruime en breede straatgezigten, maar tevens, wanneer het tijd is, van heerlijke militaire evoluties der artillerie en kavallerie, die met weinige wèl uitgevoerde manoeuvres in een oogenblik dit hoofdkanaal van den bloedsomloop der groote stad van inflammatoire stoffen hebben gereinigd. Tot verfraaijing der hoofdstad zijn al mede hier en daar in de voornaamste pleinen en straten sierlijke huizen van eigenaardigen vorm gesticht. Vraagt gij, wat zij zijn? Niets anders dan kazernes, waar de mannen van wapenen zoo lief gehuisvest zijn, dat ge niet begrijpt, hoe zij van daar eene hel van verderf kunnen uitbraken over de aterlingen, die het wagen mogten, de rust der pleizierige bevolking te verstoren. Buitendien is het getal van sergeants-de-ville, of policie-agenten, legio, daar men ze overal ziet, en: ‘eere, dien eere toekomt!’ uitwendig heerscht er onder die anderhalf millioenen Parijzenaars en vreemdelingen, die er dagelijks in beweging zijn, zoo veel rust en orde, dat ik te Parijs in alle de dagen van mijn verblijf aldaar niet de minste straatschennis gezien, niet den minsten last van bedelaars, straatjongens, zakkenrollers, enz. ondervonden heb, zoodat men zich nu gerust en ten allen tijde even veilig in de zeer bezochte als in de stille straten van Parijs kan bewegen. Op de boulevards aangekomen verbazen wij ons, wier oogen overigens reeds aan veel gewoel en gedrang gewend zijn over de ontelbare menigte wandelaars. Velen zitten ook op smaakvol van ijzerdraad gevlochten stoelen, die gij voor een stuiver gebruiken kunt, om zoo al rustende uw gezigt te streelen met de tallooze massa rijtuigen, die den Boulevard schier verspert. Van de Madeleine-kerk tot het Bastille- of Julij-plein strekken deze Boulevards zich in een wijden boog van meer dan 5 kwartier uurs lengte uit. Deze rigting is ontstaan uit den loop der oude wallen en grachten (bolwerken), die vroeger de veel kleinere stad omgaven, maar thans geslecht en gedempt, die ruime pleins-wijde straten formeren. Alle vijf minuten | |
[pagina 474]
| |
rijden van het eene naar het andere einde dezer geweldige streek omnibussen af, beginnende 's morgens te zes ure en eindigende te middernacht, welke alle bijna altijd gevuld zijn met hunne dubbele lading menschen binnen in en boven op. De benedenhuizen zijn nagenoeg alle prachtige winkels of koffijhuizen, van welke er gelijkvloers alleen 160 geteld worden, en die ge doorgaans alle bezet zult vinden. Wij stappen aan een der beste tegenover de Madeleine-kerk af en staren, zittende aan kleine ronde tafeltjes, voor huis, op straat, met verbazing op dien chaos van menschen en rijtuigen, die zich zonder ophouden als één groot wargewoel door elkander beweegt. De koffij is te Parijs over 't algemeen uitmuntend; daarom smaakte ons de demi tasse voortreffelijk, terwijl wij, heeren, niet nalieten het hierbij altijd gepresenteerde petit verre geurigen cognac te ledigen. Hoe vermoeid wij reeds waren, was het toch nog te vroeg om te scheiden, en besloten wij den dag te eindigen met een bezoek in het Chateau aux fleurs, een welbekenden danstuin in eene straat zijwaards van de Elysésche velden. Wij rijden dus al weder naar deze druk bezochte lanen, waar echter het gewoel reeds begint af te nemen, slaan links uit de groote allée een weg in naar het reeds van verre zigtbare met helder rood glas verlichte bloemenkasteel, en worden bij den fraai geïllustreerden ingang, tegen 3 francs entrée, - dames zijn vrij, - toegelaten. Nadat wij eene schoone en door groote candelabres verlichte laan zijn doorgewandeld, komen wij op eene plaats, waar honderden gaspitten tusschen boomen en bloemen, hoog boven en laag bij den grond hare heldere vlammetjes uitstralen. Schoone bustes, fraaije standbeelden, keurige vazen met keur en geur van bloemen beladen, zijn overal op de verrassendste en smaakvolste wijze geplaatst. De tuin zelf is tamelijk uitgestrekt. Ginds hebt ge eene laan, waar de heeren, maar niet zelden ook de dames, hun hart kunnen ophalen met een schot uit de buks naar het wit. Daar ziet ge onder een fraaijen boom eene tombola of roulette. Elders een Russisch billard, en wanneer ge een kronkelend pad naar eene kunstmatige hoogte volgt, ziet gij in een Moorsch tempeltje een waarzegger, fantastisch gekleed met hooge muts en tooverstaf en allerlei geheimzinnige symbolen | |
[pagina 475]
| |
omgeven, die u, zoo ge daartoe lust gevoelt, de onwaarschijnlijkste dingen voorspelt die ge bedenken kunt, in den regel geheel afwijkende van uwe loopbaan die ge dus ver bewandeld hebt of verder denkt te bewandelen, en die daarom dikwijls aanleiding geven tot de vrolijkste lachpartijen. Ongeveer midden in den tuin is een fraaije tempel, luisterrijk verlicht, geheel omgeven van eene opene ruimte, welke groot genoeg is voor eene niet te talrijke menigte om een dansje te maken. Bij dit middelpunt verdringen zich de scharen van beaux en belles, meest allen elegant gekleed, die soms van zeer ver verwijderde landen bijeen gekomen zijn, zoodat het hier in waarheid dikwerf een Babel van spraakverwarring is. Uitlokkend klinkt de door het wèl en sterk bezette orchest meesterlijk uitgevoerde vrolijke dansmuzijk, en ziet, - daar zweeft menige bevallige schoone in de opene lucht, op den vloer van asphalt rondom de tent, met haren partner een vluggen wals of eene bevallige polonaise uitvoerende. Heerscht hier al schijnbaar de meeste vrijheid, toch is de policie dààr, en verschillende harer agenten, die zich zelfs onder de dansende menigte begeven, zonder aan haar vermaak te mogen deel nemen, zorgen, dat de vrijheid niet ontaarde in ongebondenheid, althans dat er niets geschiede, wat het kiesche oog van den op uiterlijken schijn zoo jaloerschen Parijzenaar mogt ergeren. Het aantal dames, hier verzameld om te zien en gezien te worden, is buitengemeen groot, en overtreft zeer vaak dat der heeren, daar de Fransche zeden het vrij en ongehinderd eener dame veroorloven, om zich alleen en onverzeld op openbare plaatsen te vertoonen. Alle dames zijn fraai, vele zeer kostbaar uitgedost. Ligt er misschien over menige der hier zoo talrijk aanwezige schoonen een geheimzinnige nevel onder een half opgeslagen sluijer verspreid, en is het daarom niet raadzaam al te spoedig eene conversatie met de beau sexe te zoeken, wij hebben geen lust de mystères van Parijs verder te ontsluijeren, dan eugène sue's roman reeds gedaan heeft, van wien men overvloedig en naar waarheid (als men hier zegt) vernemen kan, welke strikken u worden gespannen onder den schijn van hulpvaardige liefde, welke harten er kloppen onder de gulste en beleefdste gelaatstrekken. Gekomen om Parijs te zien, en | |
[pagina 476]
| |
het volksleven der wereldstad gade te slaan, vonden wij onze nieuwsgierigheid ook hier wel bevredigd. Het misdadige Parijs lokt welligt een tal van vreemdelingen; maar met de hand op het hart verklaar ik, geen behagen te hebben in het weten der verborgenheden van iemands leven of van het leven eener groote stad. Hoezeer ook in den tuin zeer wel voorziene buffets worden aangetroffen, wordt er toch, vooral des avonds, na 't diner, zeer weinig meer gebruikt; men wandelt heen en weder, of houdt zich daar het langst op, waar men het meest zijne aandacht geboeid vindt, of zet zich eindelijk in deze verlichte tooverwereld te midden der heerlijkste bloemen en bloeijende menschenwereld op een fauteuil neder; kortom, men doet wat men wil, en bekommert zich om geen sterveling, maar men houdt zijn fatsoen. Maar terwijl wij luisteren naar de schoone, zoo juist in de maat uitgevoerde melodie der levendige dansmuzijk, en de dansende en wandelende menigte zien voorbij zweven, valt ons oog op een sergeant-de-ville, die een eigenaardig teeken geeft. Oogenblikkelijk verstomt de muzijk, de heldere flonkering van duizende gaspitten verdonkert en verdwijnt, slechts zoo veel licht over latende, dat elk behoorlijk den tuin verlaten kan. Het is elf uur, en daarmede nemen alle publieke vermakelijkheden een einde. Gehoorzaam aan dezen wenk der wet - want dezen lof moeten wij den Parijzenaar geven: wanneer de duivel der revolutie niet in hem gevaren is, dan is hij de ordelijkste en de beleefdste mensch ter wereld, - gehoorzaam aan dezen wenk der wet, verlaten de Parijsche bezoeksters en bezoekers en wij mede het betooverende bloemenkasteel. Onze rijtuigen voeren ons nog eens door de Champs Elysées onder het zachtste luchtsgestel, dat men denken kan, 't welk u een waar genot in de frissche nachtlucht doet smaken, en laten ons eindelijk aan onze verschillende logementen afzetten. |
|