Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1857
(1857)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijHet Managua-meer en de Marabios-vulkanen in den staat Nicaragua.Twee smalle strooken lands trekken thans bijzonder de aandacht der beschaafde wereld, de landengten van Suëz en van Panama. Wij, Nederlanders, zien meer naar het Oosten, dan naar het Westen; het Oosten waardeert, voorziet en verrijkt ons beter, dan eenig deel der wereld. Van daar dat wij een levendig belang stellen in het ontworpen Suëz-Kanaal, en onzen ouden trots voelen herleven bij de gedachte, dat onze conrad als president der internationale commissie het groote werk leiden zal. Intusschen vergeten wij, velen onzer althans, den blik te slaan naar het Westen, waar de avontuurlijkste voorvallen de geschiedenis van een zeer groot deel der menschheid en der wereld schijnen te zullen beslissen. Sedert lang, maar voornamelijk sedert de verovering van Californië en de ontdekking van het goud aldaar, hebben de Engelsche en Amerikaansche Gouvernementen elkander half op diplomatischen, half op gewapenden trant de heerschappij der landengte betwist. | |
[pagina 371]
| |
Engeland, hoewel oudere eischen (want van regten willen wij niet spreken) hebbende, deinst toch blijkbaar voor den jeugdiger' overmoed van Amerika terug. Bezit Engeland nog vasten bodem aan de Baai van Honduras, Amerika overstroomt met zijne gelukzoekers, zijne transit-compagniën, enz. enz. de ongelukkige verwarde en verdeelde Staten van Centraal-Amerika. En toch: ‘waar twee honden vechten om een been, gaat ligt de derde er meê heen.’ Wij kennen walker niet genoeg, om te kunnen beoordeelen wat hij is, wat hij wil, wat hij kan; maar in spijt der heftige aanvallen, welke de Amerikaansche en de Engelsche persen beide, en gewis niet onverdiend, tegen hem rigten, in spijt van den bloedigen tegenstand, dien hij in Centraal-Amerika vond, houdt hij zich staande, behaalt overwinningen, neemt toe in magt. Uit deze feiten alleen zou men opmaken, dat hij een gelukzoeker is, niet alleen van ontembaren moed, maar ook van goede krijgskundige bekwaamheden, en niet minder van een helderen staatkundigen blik. Misschien zal het hem gelukken eene staatsen krijgsmagt te organiseren, die de landengte beheerscht. En met deze landengte heeft hij den sleutel des handels van de twee Amerika's en van de twee Oceanen, die ze omgeven, in zijne magt. De tijd zal welhaast leeren of wij ook misschien te veel in hem zien, en of zijne intellectuële en militaire talenten aan zijn moed geëvenredigd zijn, zoodat hij bij voortdurend leven en voorspoed het doel, wat wij noemden, zou kunnen bereiken. Maar dan gewis zou de staat, dien hij grondvestte, door zijne ligging, eenmaal een der bloeijendste en krachtigste van den aardbodem kunnen worden. Wanneer wij van Panama's landengte spreken, verstaan wij daardoor niet alleen die strook, welke tusschen de stad van dezen naam en de nieuwe Atlantische haven-stad Aspinwall gelegen, reeds per spoortrein bereden wordt, maar eigenlijk al het land van ‘Amerika op zijn smalst.’ Vier geschikte wegen, om van de eene zee tot de andere te komen, biedt de natuur als zoo vele passen in de lange bergketen aan. Ze zijn die van Panama, van Nicaragua, van Honduras en Tehuantepec. Die van Panama is het meest bekend, helaas! ook het meest berucht wegens de vreeselijke ongezondheid en sterfte onder de stichters en bezoekers van dezen weg. Die van Tehuantepec ligt geheel op Mexicaansch grondgebied, en elk | |
[pagina 372]
| |
weet wat Mexico thans is: een zoogenaamde staat, te zwak om binnenlandsche orde te handhaven, en toch te groot en te sterk nog om het buitenland te veroorloven naar willekeur binnen zijne grenzen te handelen. Van dezen weg over de engte van Tehuantepec is dus vooreerst nog niets te verwachten. De allergeschiktste, schoonste, gezondste overlandweg, ter wederzijde met goede natuurlijke havens, moet volgens de laatste onderzoekingen die van Honduras of van Comayagua zijn, en over de steden Olanchito, Comayagua en San Miguel gaande, de golven van Honduras en Conchagua of den Atlantischen met den Stillen Oceaan vereenigen. Er is geen de minste twijfel aan, of wij zullen spoedig van de exploitatie van dezen overtogt hooren. Misschien is men aldaar reeds druk mede bezig; wie onzer toch leest met een voldoend kritisch oog de Engelsche en Amerikaansche bescheiden van gindsche verre kusten? Maar de breedte van de landengte bedraagt hier nog altijd wel tusschen de 40 en 50 uren gaans (35 geogr. mijlen), en deze is derhalve nog zoo spoedig door eene Amerikaansche of vreemde maatschappij niet ontëigend. Van de republiek Honduras zelve en haar gouvernement is nog minder te wachten, dan van het Mexicaansche, behalve, dat dit gemeenebest te zwak is in financiële, politieke en morele krachten, om zich tegen de plannen der energieke en rijke compagniën van Amerika of Engeland op den duur te durven of te kunnen verzetten. Wij komen dan nu tot den weg van Nicaragua, die schier de eenigste kans aanbiedt om een kanaal- of waterweg te kunnen worden. De schoone, bevaarbare San Juan-rivier leidt de schepen van Greytown of San Juan del Norte in het meer van Nicaragua, 't welk ruim en diep is. Bij de stad Nicaragua is Amerika op zijn smalst en slechts 4½ uur breed. De bodem verheft zich er echter tot eene hoogte van zes-honderd voet, en het doorgraven zou eene herkules-onderneming worden. Uit het meer van Nicaragua komt men door de met weinig moeite bevaarbaar te maken rivier Panalova in het meer Managua. Van dit meer tot aan de Tamarinde-haven aan den Stillen Oceaan bedraagt de afstand maar zes uren gaans, en levert de bodem tot eene doorgraving veel geringer zwarigheden op. Wanneer men echter eene nog langere lijn trekt, namelijk van het Managua-meer over de stad Leon naar de | |
[pagina 373]
| |
ruime haven-baai van Rialejo, een afstand van 11½ uur gaans, dan moeten de zwarigheden gering zijn, en zou een aangelegd kanaal van het Oosten af eene haven bereiken, die na San Francisco de beste genoemd wordt van de geheele Westkust van Amerika. Zietdaar, waarde lezer! een land der toekomst, en wel der allernaaste toekomst. De voorspoedige walker regeert er thans als overwinnend krijgsman, dat is onbeperkt. Maar wij willen de gebeurtenissen niet vooruitloopen, die, terwijl dit artikel geschreven of gedrukt wordt, wel reeds eene geheel andere beslissing kunnen erlangd hebben. Liever geven wij eene schets van den natuurlijken toestand des lands. Het wapenschild van Egypte prijkt met zijne pyramiden. Dat van de republiek Nicaragua met zijne veertien vulkanen. Dit geeft eene gelijkvormigheid aan de wapens van beide staten, die misschien eerlang dezelfde bestemming hebben, het openen van waterwegen tusschen de oceanen des aardbols. Doch niet langer ons opgehouden. Die veertien vulkanen op eene landstreek van 1687 vierk. geogr. mijlenGa naar voetnoot(*) bewijzen het geweld der natuur, die aldaar in het hart der aarde werkzaam is. En waarlijk, geen land der wereld draagt zoo versche sporen zijner formering, nergens zijn de krachten, welke het gelaat onzer planeet hare trekken gaven, in zoo groote bezigheid, nergens zijn de geheime werkplaatsen der plutonische schepping zoo wijd geopend, en nergens is den wetenschappelijken geoloog een zoo groote rijkdom van de belangrijkste verschijnselen gegeven, als op de Westkust van Midden-Amerika. Daar kookt nog het gesmolten metaal in den kroes, gereed om in den vorm te loopen; daar is de Heer der schepping nog bezig aan het laatste stuk van dat groote kunstwerk, welks randen reeds door de bloeijende windsels van Flora worden omslingerd. Daar kan het opmerkzaam oor als 't ware de slagen van het hart der aarde hooren; daar wordt den natuurkundige een blik van nabij vergund in het groote laboratorium, waar de Formeerder nog de laatste hand slaat aan het chemisch proces van de wereldwording. En toch, hoe vreemd! Geen land is tot dus ver door de natuurvorschers zoo weinig bezocht, als dit Nicaragua. De groote | |
[pagina 374]
| |
alex. von humboldt heeft dikwijls zijne diepe smart daarover te kennen gegeven, dat hij deze gaping in zijne onderzoekingen moest waarnemen, terwijl zijn leeftijd hem niet meer vergunde naar Midden-Amerika te reizen, en houdt niet op de mannen van het vak aan te sporen tot ontdekkingreizen naar dit ‘interessantste deel der Nieuwe Wereld’, als hij het noemt. Zoo zeer is hij overtuigd van het gewigt der oplossingen, welke de wetenschap aldaar met mindere moeite dan elders kan vinden. Onlangs is het land bezocht door den Duitschen reiziger julius fröbel, wiens pen en teekenstift reeds schoone bijdragen voor de kennis van deze merkwaardige plek der aarde geleverd heeft. Jammer maar, dat hij voor de staatkundige onlusten aldaar zoo spoedig wijken moest. Uit deze bron ontleenen wij het volgende. De Noord-Westelijke oever van het Managua-meer, daar waar men een kanaal projecteert te openen naar Rialejo, is eene vlakke zandige streek, hier en daar met vulkanische uitwerpselen bedekt en door kraanvogels, reigers en eenden bewoond. Zij loopt naar Leon langzaam rijzende in eene vruchtbare hoog-vlakte uit, welke den dam formeert tusschen zee en meer, eene wieg der heftigste aardbevingen of uitbarstingen en van jeugdige zich als molshoopen opwoelende vulkanen. De tegenover liggende Noord-Oostkust der meren is het bergen woudland van Chontales, veel ouder van oorsprong, eene ruwe graniet-formatie en de eigenlijke voortzetting der Cordillera's. Tusschen beide streken in verheft zich als een reusachtig bouwwerk, geregeld in de rij staande, de keten der Marabios-vulkanen. De rij wordt geopend door den 6500 voet hooge Momotombo met zijn jongeren afstammeling, den als buitenpost op een eiland afzonderlijk in het water staanden Momotombita. Deze stijgt aan de Noordzijde van het meer in den schoonsten evenredigsten kegelvorm uit den waterspiegel omhoog. De volgende, schier dezelfde hoogte en gedaante hebbende vulkaan-reuzen worden slechts door smalle tusschenruimten gescheiden, en de El Viejo, die de rij besluit, ligt op omstreeks tien uren van den oever des meers verwijderd. Het terrein tusschen de vuurbergen is bedekt met lava en trachyt. Daar groeit een schraal gras; alleen, waar de uitstroomende lava in smalle banden het land omgeven en na het verstijven | |
[pagina 375]
| |
natuurlijke muren gevormd heeft, heeft zich eene soort van broeikast-cultuur ontwikkeld, welke aan deze plaatsen het aanzien geeft van buiten-tuinen in eene dorre woestenij. De bevolking houdt zich op eerbiedigen afstand van deze gevaarlijke buurschap. Maar enkele haciënda's liggen verstrooid tusschen de bergen op de vruchtbaarste punten. Tot hiertoe zijn op verre na niet alle kegels beklommen. Het volk verhaalt nog met ontzetting van eene processie, uit priesters en monniken bestaande, die uittoog om den dreigenden Monotombo door het sacrament van den doop te wijden, den boozen geest, waardoor hij bezeten was, uit te drijven, en een kruis op zijn top te plaatsen. De berg opende zich onder hare voeten, en de vlammende afgrond verslond allen, die aan haar deel namen. De schuitvoerders, die op het meer den berg voorbij varen, kruisen zich en nemen den rozenkrans bij de hand, hetzij des daags, wanneer de reus op zijn gemak zijne rookkolommen uitblaast, hetzij des nachts, wanneer heldere vlammetjes om zijn hoofd spelen. Nogtans hield de waarschuwing, welke deze vreeselijke geschiedenis hem gaf, onzen julius fröbel niet terug van eene nadere kennismaking met deze verschrikkelijke vulkanen-familie. Hij beschrijft ons zijne beklimming van den Telica, den buurman des Monotombo, met de volgende woorden: ‘Van Leon maakte ik een uitstap naar den kegel van Telica, die gemakkelijker kan worden beklommen, dan de overige vulkanen van den omtrek. Met een goeden leidsman en van den noodigen proviand voorzien, reed ik uit zeer vroeg in den morgen. De weg, moeijelijker dan gewoonlijk, liep eerst door een digt bosch, steeg vervolgens steil omhoog, en werd ten laatste zeer bezwaarlijk. Op de woudstreek volgden savannah's, die eerst sedert kort door het vuur verteerd waren en nu met het jeugdigste groene vloertapijt zich weder bekleed hadden. Hier en daar werd de wijde fluweelachtige bergweide afgebroken door allerliefste groepen van vreemdsoortige, meestal bloeijende heesters. In de spleten, beschut voor de winden en gebroeid door de warmte des bodems, groeide een verbazend weelderig gras van wel drie voet lengte, en formeerde al golvende een gezigt van groene beken. Hoe hooger wij klommen, des te meer versperden groote lava-blokken ons den weg. Het grasgewas werd spaarzamer; eindelijk werden wij ge- | |
[pagina 376]
| |
noodzaakt onze paarden en muildieren achter te laten en den togt te voet met moeite voort te zetten. Na een uur klauteren bereikten wij den top. Wij stonden op den loodregt afdalenden rand eens kraters van 300 voet diepte. Met behulp van een touw lieten wij ons omstreeks 70 voet in de diepte zakken en kropen daarop naar den bodem des trechters. Maar de verstikkende damp, die uit de spleten drong en ons kwalijk maakte, bewoog ons tot terugkeeren. Het eenige, dat wij op dezen gevaarlijken togt veroverden, waren schoone zwavel-, zout- en veldspath-kristallen. Alle steenen bestonden uit zwarte poreuse lava, en wij waren regt blijde, toen wij op den rand des kraters weêr vrije lucht inademen, en het karig loon onzer wetenschappelijke onderneming door het ruim genot van een der prachtigste vergezigten konden vermeerderen. Het oog zweeft over de beide uiteinden der vulkanen-keten, aan de eene zijde tot den Momotombo en de flikkerende streep van het Managua-meer, aan de andere zijde over den Viejo heen naar de schoon gevormde baaijen en kapen der Stille Zuidzee, en verliest zich in een onbepaald nevelachtig verschiet, waarin zee en lucht zamensmelten. Ten Noorden legert zich het gebergte, 't welk van de oevers des San Juan tot aan de grenzen van de republiek Honduras zich uitstrekt. In de vlakte evenwel, tusschen dat gebergte en de keten der Marabios-vulkanen, waarop wij ons bevonden, de vlakte, die van den Noord-Westelijken oever des Managuameers loopt tot de baai Fonseca aan den Stillen Oceaan, openbaren ontelbare kleine, regelmatig gevormde kegels, meestal van dezelfde grootte, de latere en zwakkere voortbrengselen van het onderaardsche vuur. Het gansche tafereel is een zeldzaam en zielverheffend schouwspel eener jeugdige aarde met landschappen van de ongewoonste karakters.’ De Coseguina, de Noordelijkste der vulkanen in dit oord, is de meest gevreesde door de bewoners van Leon. En niet zonder oorzaak. Des morgens van den 20sten Januarij 1835 werden tot op honderd uren in den omtrek hevige uitbarstingen gehoord. Eene donkere zwarte wolk legde zich om den top des bergs en roode vlammen schoten als bliksemen naar alle zijden. De aarde dreunde van de al sterker wordende schokken. Al meer en meer werd de hemel in den nacht dier vulkanische wolken gehuld; de zon verduisterde, en een droevig | |
[pagina 377]
| |
licht, als dat in een grafgewelf, wierp nog een gelen schijn op de voorwerpen rondom. Een fijne zandregen belemmerde het gezigt en de ademhaling. Deze verschijnselen namen twee dagen lang toe, onder den klimmenden angst der bewoners. Op den derden dag werden de schokken zoo hevig, dat de menschen uit hunne huizen vlugtten. De dag was tot nacht geworden. Dikke wolken goten zand en asch voeten hoog over de aarde uit, en bedekten steeds meer den grond. Aan vlugten was niet meer te denken; de menschen liepen vertwijfeld als een verwarde drom door elkander; kaarsen en fakkels doofden uit door den zacht en stil neêrvallenden aschregen. Het ademen was alleen mogelijk onder natte doeken, welke de ongelukkigen zich over het gelaat hingen. De kerken werden gevuld door digte scharen van biddenden. De priesters lagen weenende voor de altaren op de knieën, en het klokgelui galmde dof, als of het eene lijkstatie begeleidde. Ondertusschen klom de aschvloed al hooger en hooger, werd de lucht al meer en meer verduisterd, de nacht al afgrijselijker en de angst der menschen werd tot wanhoop. Het jammeren en weenen was hardverscheurend. Onbewegelijk en stom bleven alleen de beelden der heiligen. Plotseling greep een dweepachtige aandrift de verschrikte menschen aan. De heiligen werden van hunne voetstukken genomen en buiten de kerken geplaatst om het woeden der natuur zelve te aanschouwen en zich eindelijk te ontfermen. Alles vruchteloos! Zij zelven verzonken in asch, en deelden met hunne wanhopige vereerders een gemeenschappelijk graf. Bloedroode bliksemstralen vermeerderden nog de akeligheid van het schouwspel. Menschen en dieren waren reeds bij duizenden verstikt. De overgeblevene wachtten met stomme berusting den dood af. Zoo duurde het drie-en-veertig uren van verschrikking. Eindelijk hield de aardbeving op. Een frissche en koele wind verdreef de zwarte schaduwen van het firmament. De verloste zon zag in vollen luister op de schouwplaats des gruwelijken tooneels neder. Wijd rondom den vulkaan lag het aschkleed vele voeten hoog. De wolken hadden zelfs Jamaica, Bogota en Vera Cruz bereikt en in een kring van 1000 Engelsche mijlen zich ontlast. Uit den schrikkelijk opengespalkten krater hadden zich breede lava-stroomen naar het Managuameer en tot aan de Fonseca-baai een weg gebaand. De groene | |
[pagina 378]
| |
weiden en de bloeijende velden aan den voet des vulkaans waren verbrand en lagen met steen- en lava-brokken bezaaid. Binnengeloopen schippers verhaalden, dat zij in volle zee door zware aschregens overvallen waren, en dien ten gevolge dagen lang door een dik zwart slijk, 't welk op de oppervlakte der zee dreef, zich hadden moeten heen werken. Sinds dien tijd heeft de berg een verwilderd, onvriendelijk voorkomen behouden. Geen plantengroei kan zich nog aan de kale lava-muren vasthechten, en uit de voegen en scheuren des kraters golven nog altijd rookzuilen en verstikkende zwaveldampen omhoog. Heete bronnen hebben hier en daar aan den voet poelen gevormd. De gebeurtenis heeft eene zoo verschrikkelijke herinnering bij het volk nagelaten, dat de dag, waarop zij verjaart, tot een grooten kerkelijken boete- en bededag is gewijd. Toch is het der vroomheid niet gelukt, de onderaardsche vuurgeesten te verzoenen. Van tijd tot tijd kloppen zij zoo heftig aan de luchtgaten hunner gevangenis, dat het meer buiten zijne oevers treedt, de slanke palmboomen hunne kruinen schudden, de hutten der menschen in duigen vallen, en alle bewoners der nabijheid van schrik op de vlugt gaan. Hoezeer de menschen ook aan de zoo vaak herhaalde dreigtaal van deze helsche magten gewend raken, toch heeft hun de ondervondene zware ramp het gevaar doen kennen, en zij houden zich daarom dagelijks op de herhaling er van voorbereid. Woningen met eene verdieping ziet men niet meer. Er wordt meer in de breedte, dan in de hoogte gebouwd; de gewelven der kerken zijn door vlakke zolders en de koepels door platte daken vervangen. De jongste groote aardbeving, die in hare verwoestingen schier de uitbarsting van den Coseguina evenaarde, had plaats in het voorjaar van 1851. Zij strekte hare trillingen over de geheele Westkust uit van Californië tot Chili. In Valparaiso alleen rigtte zij voor anderhalf millioenen dollars schade aan. Op Guadeloupe deed zij bergen instorten, en bedolf geheele plantages met al het leven, dat er op was. Zoo is de bodem van Nicaragua een nimmer rustende haard van omwentelingen in de natuur. En het schijnt wel, dat deze onophoudelijke prikkel tot veranderingen in den geest der bewoners is doorgedrongen. Het land der groote meren van Midden-Amerika is, zoo ver de geheugenis reikt tot in de | |
[pagina 379]
| |
nevels der mythen van de Azteken toe, een strijdperk geweest der verschillende elkander dáár ontmoetende volken. De Spaansche heerschappij alleen was een tijdvak van staatkundige rust. Toen deze vernietigd werd, schoten tweedragt en partijzucht ook terstond, uit den vrij geworden vulkanischen bodem, met tropische weelderigheid tot eene verbazende hoogte op. Alle kiemen eener bezadigde ontwikkeling des maatschappelijken levens stikten onder haren doodenden lommer. De geschiedenis des lands is sedert zijne onafhankelijkheid eene bestendige afwisseling van staatkundige uitbarstingen. Mogten er hier en daar op de randen der kraters aangewaaide zaden der beschaving ontloken zijn en begonnen te groeijen; een gloeijende lava-stroom verslond ze of een aschregen bedolf ze. Geen wonder, dat wij in Nicaragua veel meer teekenen van verval, dan van bloei aantreffen, en veel meer ruïnen dan ontginningen ontmoeten. Vaak ontmoeten wij hier het kruis en het zwaard in dezelfde hand, en beide als wapenen van hetzelfde despotisme, terwijl uit de bont geschakeerde gelaatstrekken der bevolking ons de verwilderde sporen eener ingedrongene beschaving of de verwaarloosde overblijfsels eener inlandsche ontwikkeling aangrijnzen. De bedorvene, trage, onbeteugelde geest der tegenwoordige bewoners, de ijverzucht van vreemde mogendheden, die elke poging tot aankweeking van een zelfstandig staatsleven verzwakt, om zich den staf des wereldverkeers, welke deze landstreek belooft te zullen worden, toe te eigenen en wèl bruikbaar te maken, niets laat de zaken in Nicaragua tot eenige kalmte komen. In zulk eene grenzenlooze wanorde en duldelooze anarchie is het misschien een zegen, dat een krachtige roovervuist als die van walker eene nieuwe orde des gewelds, een Napoleontisch gebied over het land der veertien vulkanen mag vestigen.
(Meijer's Universum; omgewerkt.) |
|