Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1857
(1857)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 201]
| |
Mengelwerk.Het Siberisch meisjeGa naar voetnoot(*).In 't laatst der achttiende eeuw werd een Russisch officier, met name lopoeloff, wegens insubordinatie naar Siberië verbannen; zijne vrouw volgde hem, en zij namen hun eenig kind mede, de kleine prascovia, die toen drie of op het meest vier jaren oud was. Prascovia, die nooit andere landen of klimaten gekend had, ondervond de verschrikkingen der ballingschap niet zóó als hare ongelukkige ouders; zij werd te goeder ure hun steun door haren arbeid, gelijk zij hun troost was door hare zachtheid en hare kinderliefde. Doch somtijds had de vader oogenblikken van wanhoop, als hij zijne dochter aanzag, daar hij zich zelven beschuldigde haar gedoemd te hebben tot een afgrijselijk lot. Prascovia, nu vijftien jaren oud geworden, vernam eindelijk de ramp der familie in hare volle grootte. En welhaast kwam haar voor 't eerst het plan in den geest op, om naar Petersburg te gaan, en daar genade te smeeken voor haren vader. Eerlang hield dit voornemen haar eeniglijk bezig. Zij had in den rand van het berkenbosch, dat bij hun huis stond, eene geliefkoosde plaats uitgezocht, waar zij zich dikwijls afzonderde tot bidden. Zij zonderde zich al vaker en | |
[pagina 202]
| |
langer daar af, en was zoo verdiept in haar ontwerp, dat zij in het bosch schier hare gewone bezigheden vergat. De zedige balling durfde langen tijd haar plan aan de oorzaken van haar leven niet mededeelen. Toen zij het hun eindelijk voorstelde, zag zij het met spot ontvangen. Misschien dachten hare ouders op die wijze haar het zekerste te genezen van eene onderneming, welke iedereen roekeloos oordeelen moest. Drie jaren vervlogen, vóór dat zij den moed weder vond om haar voorstel te herhalen. Nu kwam zij er met ernst op terug. Zij had meer gewigt erlangd in den huiselijken raad, en hare ouders konden nu door scherts of spot niets meer bij haar uitwerken. Met liefkozen en tranen zochten zij haar er af te brengen. ‘Wij zijn al zoo ond!’ - zeiden zij - ‘wij hebben geene fortuin en geene vrienden meer in Rusland; zoudt gij den moed hebben om in deze woestenij uwe ouders te verlaten, wier eenige vertroosting gij zijt, en dat om eene gevaarlijke reis te ondernemen, die welligt uw dood zal zijn?’ Op zulke woorden antwoordde prascovia slechts met tranen, maar haar wil werd er niets door aan 't wankelen gebragt. Eindelijk verkreeg zij verlof om een pas aan te vragen. De vader gaf daarin toe, welligt omdat hem dit nog in niets verbond jegens zijne dochter, en omdat het een middel was om de aandacht te wekken der autoriteiten. Van toen af ging prascovia dikwijls den weg op naar Tobolsk, in de hoop van eenigen bode te zien aankomen. Maar uiterst weinige brieven kwamen in het dorp Isjim, waar de ongelukkige ballingen woonden. Zes maanden waren reeds voorbij, toen eindelijk een pakje kwam, geadresseerd aan lopoeloff; het was de pas voor zijne dochter. In de volslagene verlatenheid, waarin zij sedert zoo vele jaren geleefd hadden, scheen hun de toezending van dezen pas eene soort van gunst. Lopoeloff deed hem bij zijne zaken van waarde achter slot, na hem zorgvuldig in een stuk linnen te hebben gewikkeld. Prascovia hield dit voor een goed teeken, en hoewel haar vader altijd weigerde, haar te laten gaan, schreef zij deze weigering alleen toe aan eene bijzondere bedoeling der Voorzienigheid, die haar uur van vertrek nog niet gekomen achtte. Eindelijk zegepraalden hare standvastigheid en haar geloof | |
[pagina 203]
| |
over den tegenstand haars vaders. Hij zag zijne prascovia zonder eenige weifeling onder de hand van God. ‘Wat moet ik toch met dit kind?’ riep hij op het laatst uit, overwonnen door hare vurige beden: ‘men moet haar wel laten trekken!’ Prascovia, buiten zich zelve van blijdschap, wierp zich haren vader om den hals. ‘Wees verzekerd,’ zeide zij, hem overladende met liefkozingen, ‘dat gij u niet beklagen zult, mij verhoord te hebben; ik zal gaan, mijn vader! ja, ik zal gaan naar Petersburg; ik zal mij aan de voeten des Keizers werpen, en dezelfde Voorzienigheid, welke mij de gedachte heeft ingegeven en uw hart getroffen, zal eveneens dat van onzen monarch bewegen ter uwer gunst.’ De vader was daarvan zoo verzekerd niet, en de buren vonden dat hij groot ongelijk had met haar te laten vertrekken. In plaats van de onverschrokkene reizigster te ondersteunen, laakten zij de ouders. Twee van de armste en minst bekende ballingen alleen bemoedigden prascovia, en boden haar aan, de een dertig kopekken in koper (ongeveer f :-60), de ander een zilveren stuk van twintig kopekken. Prascovia weigerde hun offer, maar was er levendig door getroffen. ‘Wanneer de Voorzienigheid,’ sprak zij, ‘ooit door mij eenige gunst aan mijne ouders bewijst, dan hoop ik zult ook gij daarvan uw deel hebben.’ Den 8sten September kwamen deze twee menschen bij het krieken van den dag afscheid van haar nemen, en haar bij het vertrek hulp bieden. De eerste stralen schenen in de kamer. ‘Het uur is gekomen,’ zeide zij, ‘wij moeten scheiden.’ Zij ging zitten, zoo ook hare ouders en de twee vrienden, gelijk het gebruikelijk is bij de Russen in soortgelijke omstandigheden. Wanneer een vriend op eene lange reis uitgaat, zet de reiziger op het oogenblik van het laatst vaarwel zich neder; alle aanwezige personen moeten hem daarin navolgen; na eene minuut rustens, waarin men spreekt over het weder en onverschillige dingen, staat men op, en nu beginnen de tranen en de omhelzingen. Prascovia ontving op hare knieën den zegen harer ouders, en, zich moedig aan hunne armen ontscheurende, verliet zij voor altijd de hut, die haar | |
[pagina 204]
| |
sedert hare kindschheid tot gevangenis gediend had. De twee ballingen vergezelden haar de eerste werst. De vader en de moeder volgden haar langen tijd met hunne blikken, onbewegelijk in hunne huisdeur staande, en haar van ver nog een laatst vaarwel willende toebrengen; maar het jonge meisje zag niet meer om, en verdween welhaast in het verschiet. Welk eene loopbaan opende zich voor haar! Vreeselijke woestijnen te doorwandelen; gevaren van alle soort te braveren; de gastvrijheid zelve was gevaarlijk voor eene persoon van haren leeftijd; geene kennis van den weg, dien zij volgen moest! Eens trof het, dat zij kiezen moest tusschen drie wegen. Zij waagde het den middelsten in te slaan, en gelukkig was deze de regte. Wanneer zij in een onbeduidend dorpje kwam, werd zij doorgaans wèl ontvangen door de bewoners van het eerste huis, waar zij om gastvrijheid vroeg; maar in grootere plaatsen had zij bijna altijd moeite om onder dak te komen; men zag haar aan voor eene onzedelijke landloopster. Eens, toen zij eene der langste dagreizen, die zij nog gemaakt had, zoude eindigen, overviel haar een hevige storm. Een windhoos verbrak en sloeg voor hare oogen een boom ter neêr. De schrik deed haar eene toevlugt zoeken in een nabijzijnd bosch. Zij plaatste zich onder een denneboom, waar om heen hoog en digt kreupelhout, stond om zich te beschutten tegen het geweld van den wind. De storm duurde den geheelen nacht; het meisje bragt hem door in deze woestenij, aan de stroomen van regen blootgesteld, die niet voor den morgen ophielden. Toen de dag aanbrak, sleepte zij zich voort naar den weg, uitgeput van honger en koude, en al te zwak om hare reis te vervolgen. Bij geluk bood een voorbijtrekkende boer haar uit medelijden eene plaats aan op zijne kar, en zette haar af in het naaste dorp. Maar aldaar werd zij te slechter ontvangen, naar mate zij meer behoefte had aan bijstand. De wanorde in hare kleeding wekten verkeerde vermoedens op omtrent haar karakter en hare persoon. Intusschen, nadat zij eenige wreede beleedigingen had doorgestaan, en vooral nadat men haar had zien nedervallen op de trappen der kerk, en meer woorden met haar gewisseld had, verving een algemeen medelijden de verachting. Zij vervolgde hare reis tot den winter toe, zich langer of korter ophoudende | |
[pagina 205]
| |
in verschillende dorpen, naar mate de vermoeijenis haar daartoe noodzaakte. Zij beproefde het zich nuttig te maken met de huizen te vegen, of het linnen harer gastheeren te wasschen en te herstellen. Zij verhaalde evenwel hare geschiedenis niet vóór dat dat zij reeds ontvangen en gevestigd was in het huis. Immers zij had bemerkt, dat, wanneer zij zich terstond wilde bekend maken, men haar niet geloofde, en voor eene landloopster hield. Toch verzekerde zij, dat het ongeluk van afgewezen te worden, haar zelden was overgekomen, terwijl de goede behandelingen, die zij ondervonden had, ontelbaar waren. Eens geloofde zij haar leven in gevaar, toen zij door een grijsaard en zijne vrouw, beide van een slecht voorkomen, in hunne isba of hoeve was opgenomen. Half gekleed op den oven slapende, volgens het gebruik des lands, kon zij hare oogen niet sluiten, en bemerkte dat haar huiswaard hare zakken betastte. Zij geloofde zich verloren te zijn. Doch na verloop van eenigen tijd hoorde zij hem en zijne vrouw slapen, en zoo sliep zij ook zelve in. Des morgens nam zij afscheid van de oude lieden, die haar beter behandeld hadden, dan zij des avonds denken kon, want toen zij op eenigen afstand van de hoeve haar geld overtelde, vond zij in hare beurs honderdtwintig kopekken, in plaats van de tachtig, die zij vroeger had. Het jaargetijde vorderde. De sneeuw was in zoo groote menigte gevallen, dat de wegen voor voetgangers onbruikbaar waren. Het geluk wilde, dat een trein van sleden, die voorraad bragten naar Ekaterinenburg voor de Kerstfeesten, het dorp passeerde, waar prascovia zich bevond. De voerlieden gaven haar eene plaats. Doch in spijt der zorgen, welke deze goede lieden voor haar droegen, had zij groote moeite om het geweld der koude te verduren, daar zij slechts gewikkeld was in eene der stroomatten, waarmede men de waren bedekt had. Aan het einde van den vierden dag, toen de trein stil hield, had de verkleumde reizigster geene kracht meer om van de slede te stappen. Men bragt haar in de kharstma, eene afgelegen herberg, waar de paardenpost zijn station had. De voerlieden bemerkten, dat het arme meisje eene bevrozene wang had, en wreven haar daarom met sneeuw. Zij weigerden haar verder meê te nemen, wegens het groote gevaar, dat zij naar hun zeggen liep, door te reizen zonder pels in eene | |
[pagina 206]
| |
zoo vreeselijke koude. Prascovia weende bitter, vooruitziende dat zij niet weder eene zoo goede gelegenheid, noch zulke goede leidslieden vinden zou om haar verder te helpen. Deze menschen werden eindelijk bewogen door haren toestand. Elk droeg zijn aandeel bij om voor haar een schapen-pels te koopen; ongelukkig was er op die plaats geen te koop. In dit ongeval stelde een der jongste voerlieden een zeldzaam middel aan zijne makkers voor. ‘Laat ons,’ zeide hij, ‘onze pelzen beurt om beurt aan de jonge dochter leenen; of wel, zij kan den mijnen behouden, en dat wij elke werst elkander aflossen.’ Allen namen genoegen in dit voorstel. De reizigster, wèl gewikkeld in een pels, werd op eene slede geplaatst. De jonge man, die hem haar afgestaan had, bedekte zich met de mat, die haar vroeger tot mantel had gediend, daarop zette hij zich aan hare voeten, begon met alle magt te zingen, en opende den afmarsch. De verwisseling van pelzen geschiedde geregeld bij elken werstpaal, en de trein kwam zeer spoedig en zeer voorspoedig te Ekaterinenburg. Gedurende de geheele reis hield prascovia niet op God te bidden, dat de gezondheid harer leidslieden niet mogt lijden door hun goed werk. Te Ekaterinenburg werd zij in huis genomen door eene dame, milin, die haar tot de lente toe bij zich behield, voor hare reeds zeer geschokte gezondheid zorgde, en haar leerde lezen en schrijven. Na voorzien te hebben in alle behoeften van de belangrijke reizigster, nam de weldadige dame voor haar eene plaats op een veerschip, en vertrouwde haar aan de hoede van een man, die zich om zijne zaken naar Nisjney Novogorod begaf. Ongelukkig werd deze man ziek, en was verpligt achter te blijven op den oever der Khama. Prascovia was nu weder aan zich zelve overgelaten, en beroofd van allen steun. Bijna was zij door een toeval verdronken, toen zij de Wolga in eene boot opvoer. Ofschoon van den dood verlost, vatte zij evenwel eene hevige verkoudheid, en hare gezondheid had op nieuw veel geleden. Te Nisjney Novogorod aankomende, waar zij niemand kende, ontdekte zij tegenover de aanlegplaats, eene kerk en een nonnenklooster. Zij ging naar de kerk om hare gebeden te doen, zich voorstellende ergens in de stad een vriendelijk dak te zoeken. Maar toen zij uit de kerk kwam, en die groote stad om zich heen zag, gevoelde zij met alle kracht hare verlaten- | |
[pagina 207]
| |
hied te midden der menschen, en werd voor de eerste maal geheel ontmoedigd. De herinnering van haren vader, dien zij misschien nutteloos verlaten had, vervulde haar met spijt en schrik. Doch welhaast verweet zij zich zelve haar gebrek van vertrouwen op God, en ging de kerk weder binnen, waar zij door bemiddeling der deurwaarster, die de kerk sloot, eene toevlugt in het klooster verkreeg. Het verhaal van hare geschiedenis en hare vurige vroomheid wonnen haar de gunst der abdis en der geestelijke zusters, en daar hare gezondheid nog altijd lijdende was, hield men haar zoo lang, tot dat de opening der sledetogten haar toeliet met minder vermoeijenis te reizen. Eerst in het midden van Februarij, 17 maanden na haar vertrek uit Siberië, kwam zij eindelijk in de hoofdstad. Zij trad haar binnen met evenveel moed en hoop, als zij gehad had den eersten dag harer reis. Zij werd wel ontvangen door enkele personen, aan welke zij gerecommandeerd was; maar hoe veel tijd moest zij nog doorkwijnen, flaauw geholpen als zij werd door zorgelooze of vergeetachtige beschermers, die er altijd velen zijn in de groote steden! De goede en natuurlijke prascovia begreep niets van hetgeen zij om zich heen zag, en de wereld begreep haar niet. Zij deed poging op poging om een smeekschrift aan den Keizer te overhandigen. Zij dwaalde op de trappen en de antichambres, en werd overal verstooten als eene lastige. Zij werd zelfs het voorwerp van spot in de salon eener vorstin, aan welke men haar aanbevolen had. Doch niets schrikte haar af. Mevrouw v..., de echtgenoot van den secretaris der Keizerinne-moeder, was de eerste, welke door het verhaal van prascovia zoo getroffen werd, dat zij terstond besloot te handelen ter gunste eener zoo moedige en bewonderenswaardige smeekeling. Wanneer goede zielen elkander voor het eerst ontmoeten, dan maken zij geene kennis. Men kan zeggen, dat zij elkander herkennen als oude vrienden, die slechts gescheiden waren door den afstand of de ongelijkheid hunner toestanden. Mijnheer v... deelde de gevoelens zijner vrouw; hij beloofde haar nog denzelfden dag over het Siberische meisje met Hare Majesteit te zullen spreken, en hield haar ten eten om terstond het antwoord te vernemen. | |
[pagina 208]
| |
De Keizerinne-moeder gaf bevel, dat men denzelfden avond ten zes ure prascovia voor haar brengen zou. Zonder iets te veranderen aan de eenvoudige kleeding van het meisje, besteedde men toch eenige zorgen aan haar toilet, en Mijnheer v... geleidde haar ten hove. Toen zij het keizerlijk paleis naderde, dacht zij aan haren vader, die haar den toegang zoo uiterst moeijelijk had afgeschilderd. ‘Indien hij mij nu eens zag!...’ zeide zij aan haren leidsman: ‘mijn God, voltooi uw werk!’ De Keizerinne-moeder ontving haar met goedheid; zij wilde van haar zelve in bijzonderheden hare geschiedenis hooren. Zij prees hare kinderhefde, en voorzag terstond in hare eerste behoeften. Eenige dagen later stelde zij zelve haar voor aan den Keizer en de Keizerin. Prascovia verkreeg een jaargeld, en er werd last gegeven om het proces van haren vader te herzien. De jonge Siberische werd eerlang het voorwerp eener algemeene opmerkzaamheid, ja, ook eener algemeene nieuwsgierigheid. Elk wilde haar zien, en ten minste eenig blijk zijner belangstelling en welwillendheid geven. Echter veroorzaakte de gunst des publieks haar nooit den minsten zweem van ijdelheid. Terwijl men toebereidselen maakte tot den terugkeer van haren vader, vergat prascovia de beide ballingen niet, die bij haar vertrek van Isjim haar hadden aangeboden hun geld met haar te deelen. Toen de beslissende ukase, welke de vrijlating van haren vader beval, naar Siberië gezonden werd, gelastte Zijne Majesteit den Minister, die deze gelukkige tijding aan prascovia mededeelen moest, haar tevens af te vragen, of zij niets verlangde voor zich zelve. Zij antwoordde, dat, indien de Keizer haar nog eene genade wilde bewijzen, zij hem smeekte dezelfde gunst te schenken aan twee ongelukkige medgezellen van hare ouders. Haar verlangen werd vervuld, en het bevel tot hunne terugroeping vertrok te gelijk met dat van haren vader. Toen zij te Nisjney Novogorod uit het schip aan wal gegaan was, en de kerk binnen getreden, had zij door het rasterwerk het gezang der nonnen gehoord, die hare avondgebeden verrigtten, en zij had deze omstandigheid als een goed voorteeken beschouwd. ‘Wanneer God mijne wenschen vervult, had zij bij zich zelve gezegd, ‘dan zal ik ook met den | |
[pagina 209]
| |
sluijer bekleed zijn, en mij eeniglijk bezig houden met het danken der Voorzienigheid wegens hare gunst.’ Nu, terwijl zij al wat zij verlangde verkregen had, dacht zij welhaast aan de vervulling harer stille gelofte. Na eene bedevaart naar Kiew, kwam zij terug te Nisjney-Novogorod. Aldaar gekomen wierp zij zich voor de voeten der abdis, die zich aan de poort van het klooster met alle hare nonnen bevond om haar te ontvangen. ‘Heeft men nog geene tijdingen van mijn vader?’ vroeg zij terstond. ‘Kom, mijn kind,’ zeide de abdis, ‘wij hebben er goede; ik zal ze u zoo terstond in mijne kamer overgeven.’ Zij geleidde haar de lange kloostergangen door, zonder iets er bij te voegen. Eindelijk eene kamer openende stelde zij prascovia voor haren vader en hare moeder, voor welke men insgelijks hare aankomst verborgen had. In het eerste oogenblik van verrassing, toen zij hare geliefde dochter in geestelijk gewaad zagen, vielen zij voor haar op de knieën, beurtelings overweldigd door een gevoel van erkentelijkheid en droefheid. Prascovia gaf een gil van smart, en zich mede op de knieën werpende, zeide zij; ‘Wat doet gij toch, mijn vader? Het is God alleen, die alles gedaan heeft.’ De teederste omhelzingen volgden op deze uitstorting van vroom gevoel, maar de moeder weende bitter op het gezigt van den sluijer harer dochter. ‘Wat helpt ons nu die zoo lang begeerde vrijheid?’ zeide zij. ‘Al de voorspoed van ons kind moest dan alleen daarop uitloopen, dat zij voor altijd uit onze armen werd gescheurd! Ach, waren wij nog maar met haar in Siberië!’ Die arme moeder! Zij zag hare dochter niet meer sedert deze hare gelofte had uitgesproken, niet lang na deze ontmoeting. Prascovia, al meer en meer lijdende, kon het klimaat van Nisjney-Novogorod niet verdragen, en stierf in het klooster van het andere Novogorod, waarheen men haar vervoerd had, en waar naauwlettende zorgen haar leven nog verlengden tot den 8sten December 1809. |
|