wonden, en sloeg, en klapte, en vatte als de slag eener overgroote zweep. Onafgebroken zweefde de slang met den kop heen en weder, maar altijd met denzelfden verteerenden blik op ons. Wij vlugtten, zonder haar evenwel met de oogen te verlaten, achteruit gaande, tot dat wij Don arturo en het volk bereikt hadden. Terstond werden wij omringd door groote, wijd geopende oogen en monden, en allen schreeuwden te gelijk:
‘Is zij dood? Is zij dood?’
‘Neen!’ riep ik; ‘maar ik heb een plan. Laat ons gindsche koeijen onder de boomen drijven, en er eene opofferen. Wanneer zij zulk een maal gebruikt heeft, dan zijn wij haar meester zonder levensgevaar. Met schieten is en blijft het gevaarlijk.’
Dit plan beviel Don arturo zeer, ofschoon de inboorlingen, die elk voor zijne koe vreesden, zich er met alle kracht tegen verzetten. Wij beloofden schadevergoeding, en nu dreven zij zelven, op bevel van Don arturo, hunne kudden naar ons toe. Het vee snoof zeer sterk in de lucht, en te meer hoe nader het bij de boomen kwam. Welligt waarschuwde de reuk der Boa de koeijen voor het gevaar, want de slang zelve had zich nu geheel teruggetrokken en verschuilde zich stil onder het loof der boomen.
Welhaast veranderde zij weder van taktiek, en begon offensief te ageren, zoodat het bleek, dat zij zich vroeger jegens ons alleen defensief gehouden had. Zij droeg evenwel geene zorg hare bewegingen voor ons te verbergen, hoezeer zij ze voor het oog der koeijen bedekte. Deze, toen zij al snuivende niets zagen, liepen welhaast onder de boomen, om de schaduw te genieten. Maar op 't zelfde oogenblik kraakt het in de takken. Groene en gouden bliksemstralen slaan een kalf ter neder, en omvatten het zoo vlug en zoo geweldig, dat wij het verbrijzelen der beenderen duidelijk hooren. Alle koeijen vliegen op dit gezigt uiteen, behalve eene, de moeder van het kalf, die met woede en afgrijzen de om haar jong gewonden slang stootte, waarbij zij met hare korte hoornen de aarde opscheurde. Plotseling zien wij het gebrokene, in een klomp zamengedrukte kalf bevrijd. De oude lekt het, en kermt daarbij hartverscheurende klaagtoonen. Terwijl zij beproeft, door deze haar alleen mogelijke teekenen van teederheid het verloren liefdepand in 't leven terug te roepen, bliksemt en schittert het weder in de lueht. De koe stort, van alle kanten met goud en groen omslingerd, op den bodem, en na eenige stuiptrekkingen en dof brullende toonen ligt zij stil. Men hoort alleen het breken harer beenderen, die de slang in hare kronkels vermorselt, terwijl haar het bloed uit oogen en muil spat. De overwinnares sleept nu het verbrijzelde lijk der koe onder de schaduw van een boom, aan welken zij zich met eenige kronkels van haren staart gedurende het gevecht had vastgehouden, slingert zich los, en gaat, als om uit te rusten, op een dikken tak liggen, den kop naar beneden latende hangen, en uitziende, welken buit zij het eerst verslinden zal. Daarop speelt zij weder met haren staart en zweept al heftiger de lucht, tot dat zij, snel