Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1857
(1857)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijPompeji.
| |
[pagina 62]
| |
der stad. Maar tegen deze gissing kan men stellen, dat het gebouw, als gelegen op het verhevenste terrein der stad, het minst door de asch bedekt en het meest door den wind ontbloot is geworden, dat het bij gevolg aan de latere geslachten de eerste gelegenheid verschaft heeft, om zijne steenen en puinen weg te voeren en tot andere einden te gebruiken. Hoe het zij, deze zoogenaamde ‘Grieksche’ tempel was een der eersten, die ontdekt zijn, namelijk in 1767-69, en behoort tot die gedenkteekenen, welke den schraalsten oogst aan de Oudheidkenners leverden. Veel belangrijker is in dit opzigt de isis-tempel, allernaast het Theater, waarvan bulwer in zijn roman: ‘De laatste dagen van Pompeji’, zoo meesterlijk partij heeft getrokken. Reeds ten tijde van sulla's dictatorschap drong de eerdienst der Egyptische isis alom in Italië door. Een vergaan opschrift boven de zijpoort des tempels, waarvan echter de kopij te Napels in 't Museum is, leert ons, dat het oorspronkelijke gebouw door de geduchte aardbeving van het jaar 63 geheel gesloopt was, maar dat bijzonder de mildheid van nonnius popidius celsinus den nieuwen tempel van gronds af had hersteld en aan de eerdienst teruggegeven. Deze dienst bloeide nog ten volle tijdens de bedelving der stad. De isis-priesters zijn zoo lang mogelijk getrouw op hunnen post gebleven, want vele hunner lijken, beladen met allerlei kostbare en eigenaardige gereedschappen, werden er, òf in, òf zeer nabij den tempel opgegraven. Het beeld der Godin, wel klein, maar uitstekend bewerkt en goed bewaard gebleven, is door de Napelsche regering in haar Museum geplaatst. Zij heeft echter eene volmaakt gelijkende kopij in gyps aan Pompeji teruggegeven en in den mercurius-tempel gesteld. Het beeld is ongeveer 66 Ned. duimen hoog, het gelaat en de hairen dragen duidelijke blijken van schilderwerk. De laatste, omgeven met eene losse bloem-guirlande, hangen in lange en fijne lokken op den rug. De zeer fijne en aan het beeld gelijmde draperiën hebben eene ligte purper-kleur, en zijn hier en daar met vergulde figuren versierd. In hare regterhand houdt de Godin een sistrum, een aan hare dienst bijzonder eigen geluidgevend metalen instrument, en in de linkerhand een kruis met een handvatsel, het Egyptische zinnebeeld der onsterfelijkheid, | |
[pagina 63]
| |
of des goddelijken levensGa naar voetnoot(*). De muren van het binnenste heiligdom waren versierd met stucadoorwerk, en aan elke der drie zijden, buiten die van den ingang, met drie fraaije consoles, welke voor kleine beelden of bustes bestemd waren, die echter niet gevonden zijn. Op den vloer vond men twee menschenschedels, daarbij in twee kistjes van verbrand hout verschillende gouden voorwerpen, onder anderen een zeer fijn bewerkt kopje, van de gedaante als onze theekopjes, en twee schoone bronzen kandelaren. Voor den tempel, regts en links van den grooten trap, stonden, op twee kleine voetstukken, de beroemde tabuloe Isiacoe of isis-platen. De eene was echter bij de ontblooting verbrijzeld en onkenbaar; de andere, 1,52 Ned. ellen hoog en 0,44 breed, bevindt zich in het Museum te Napels. Op deze zijn aan de bovenzijde veertien figuren gegraveerd, waarvan dertien eerbiedig gekeerd zijn naar de veertiende, die iets grooter is, en osiris, de echtgenoot van isis, blijkt te zijn. Onder deze voorstelling zijn twintig hiëroglyphische regels, waarin champollion eene aanroeping aan osiris en isis gelezen heeft. Aan de linker voorzijde van het binnenste voorhof ziet men een zeer goed geconserveerd klein gebouw, met vijf nette bas-reliefs ‘en stuc’, voorstellende: 1o. biddende ingewijden; 2o. mars en venus; 3o. mercurius en eene nymf; 4o. liefde-goden; 5o. dolfijnen en geniën. Het bevat eene kuip, waarin men met een steenen trap neêrdaalt. Bonnucci meent, dat het gediend heeft tot de reinigings-baden der ingewijden in de isis-dienst, wat hoogst waarschijnlijk is. - Achter den tempel is eene zeer groote zaal, welke men uit het voorhof door vijf bogen kon binnengaan. De omtrek dezer zaal is grooter, dan die van den eigenlijken tempel. Zij schijnt vrij zeker de plaats geweest te zijn, waar de mysteriën of geheime plegtigheden, alleen voor de ingewijden toegankelijk, | |
[pagina 64]
| |
gevierd werden. Bij die gelegenheden zullen de vijf boogpoorten wel zoo gesloten zijn geweest, dat geen onheilig oog de verborgene godsdienst bespieden kon. Vele schilderijen en voorwerpen, die er gevonden zijn, maar thans meest alle het Museum te Napels versieren, bevestigen deze meening. De schilderijen toch stelden voor: 1o. isis met een sistrum, 2o. anubis met den hondskop, de zoon van osiris en nephthys, de Godenwachter, 3o. verscheidene priesters met palmtakken en koren-airen, 4o. Uraeussen of gekuifde slangen, die men op de Egyptische gedenkteekenen veel aantreft als hoofdtooisel van osiris, 5o. Ibissen, heilige vogels der Egyptenaren, 6o. Nijlpaarden, 7o. lotusbloemen, enz. Van daar zijn ook afkomstig eene prachtige bronzen kom, met zilveren platen opgelegd, 85 Ned. duimen wijd, op een marmeren voet; voorts een sierlijke bronzen drievoet, rustende op sphinxen, alsmede een groen porseleinen beeldje, zittende met de handen op de knieën en in ligte kleeding. Aan de linkerzijde van het voorhof bevonden zich verscheidene vertrekken tot bijzonder gebruik der priesters. Aldaar was ook hunne keuken, op wier fornuizen men nog eijeren en vischgraten aantrof. Achter de keuken ontdekte men op een trap verscheidene lijken van isis-priesters, die daar op hunne vlugt verstikt waren. In een dezer vertrekken was een priester begonnen den muur met een ijzeren stang te doorboren, doch was nog niet ver met zijnen arbeid gevorderd, toen de dood hem overviel. Andere isis-priesters, die eerder gevlugt waren, werden verpletterd onder de instortende zuilengalerijen van de driehoekige Markt. Een hunner droeg om zijn been twee in elkander gevlochten ringen, den grootsten van brons, den kleinsten van zilver. Buitendien vond men om hen heen 197 muntstukken, een klein zilveren plaatje, waarop de beelden van bacchus en isis gegraveerd waren, zilveren vasen, een sistrum, een kleinen emmer met bas-reliefs, doelende op de isis-dienst; voorts eenige ornamenten en bladen van goud, die ongetwijfeld tot het toilet der godin behoord hadden. Wij kunnen ons niet ophouden met eene uitvoerige beschrijving aller tempels te Pompeji, naardien het doel van dit artikel alleen is, om onze lezers in maar enkele bijzonderheden van de hooge belangrijkheid der ontdekkingen in de herleefde dooden-stad te overtuigen. Wij gaan dan met stilzwijgen | |
[pagina 65]
| |
voorbij dien kleinen tempel, bekend onder den naam van ‘jupiter en juno’, alhoewel de groote menigte van toegewijde armen, handen, voeten, enz. van gebakken steen, die er gevonden zijn, een vrij zeker bewijs leveren, dat de twee van hunne voetstukken gevallen en verbrijzelde baksteenen beelden eens Gods en eener Godin die van esculapius en hygiea geweest zijn. Wij zwijgen evenzeer van dien fraaijen tempel, welke op de groote Markt geplaatst, een der heerlijkste sieraden van dit voortreffelijke plein moet geweest zijn, en die met den meesten grond den naam van jupiter draagt. Zeer nabij dezen, aan de linkerzijde der groote Markt, bevond zich de grootste aller Pompejische tempels, die van venus. Wel is waar, nog wordt er strijd gevoerd over de Godheid, die hier is vereerd geworden, maar vrij algemeen vereenigt men zich in dat gevoelen, waaraan het gebouw zijn naam te danken heeft. Venus toch was de beschermgodin der stad, en droeg in talrijke inscriptiën de bijnamen Physica en Pompejana. Toen sulla eene kolonie van zijne trouwe legioenssoldaten in het ook gewis met andere Campanische steden uitgemoorde Pompeji zond, gaf hij der stad den officiëlen naam van ‘Colonia Veneria Cornelia’, dien wij zouden kunnen vertalen als: ‘De Kolonie van cornelius [sulla] in de venus-stad’. Waarom zou de grootste tempel, gebouwd op de aanzienlijkste plaats, althans voor zoo ver wij beide kennen, niet gewijd geweest zijn aan de stads-godin bij uitnemendheid? Wie echter in dit gedenkteeken vele mythologische of zinnebeeldige merkteekenen van de liefde-godin verwacht, zal zich zeer bedrogen vinden. Aan de binnenzijde der galerijen van het voorhof waren de muren bedekt met levendig gekleurde schilderijen, meest van landschappen, fabrijken en binnenhuizen met figuren, aan welke de gril des schilders menschenhoofden en kinderen-rompen gegeven heeft, die met elkander spelen, - of krokodillen bestrijden, of bezig zijn met allerlei huiswerk. Vóór men het gebouw als tempel herkende, gaven deze caricaturen aanleiding tot den naam, dien het lang gedragen heeft: ‘huis der dwergen’. Bovendien vond men er (hoewel de beste stukken naar Napels verhuisd zijn, en de mindere schier alle door invloed van lucht en zonlicht onkenbaar zijn geworden) drie historische voorstellingen: 1o. achilles en agamemnon, 2o. achilles, hector's lijk achter zijnen | |
[pagina 66]
| |
wagen slepende, en 3o. priamus, achilles biddende om het lijk zijns zoons. Overigens leverde de opdelving geenszins die belangrijke resultaten op, als, b.v., die van den isis-tempel, en die men billijkerwijze bij een zoo groot gebouw mogt verwachten. De reden hiervoor schijnt eenvoudig deze te zijn. De overblijfselen dragen menigvuldige blijken van de nog niet geheel herstelde schade in het jaar 63 geleden, en daarom wachtte men tot de voltooijing van dat groote werk, om de schutsgodes zoo te vereeren, als zij in een Pompejisch oog verdiende. Een andere, veel kleiner tempel met een uitstekend geconserveerd, prachtig wit marmeren altaar, aan de overzijde der groote Markt gelegen, en den naam ‘tempel van mercurius’Ga naar voetnoot(*) dragende, zal ons niet doen binnengaan om zijne merkwaardigheden van naderbij te bezien. Wij gaan het raadhuis, Curia, voorbij, en bevinden ons bij de schoone overblijfselen van een prachtigen koepel, dien men vroeger het Pantheon, doch nu met meer grond den augustus-tempel heeft genoemd. Het is toch zeker, dat er hier en daar ter eere der vergoodde Keizers, dank het gevlei dier kruipende eeuw, prachtige tempelgebouwen verrezen, en dat de aanzienlijkste mannen het zich eene eere rekenden, het priester-ambt van den God julius (cesar), of den God augustus te bekleeden. In Pompeji althans wordt het op de graftomben van arrius diomedes, munatius, nistacidius en calventius min of meer met zekeren ophef vermeld, dat zij Augustales of priesters van den tot God verheven augustus geweest zijn. Ook vele andere opschriften bewijzen, dat de ongelukkige stad een aanzienlijk Augusteum of augustus-tempel gehad heeft. Dat men grond heeft om dezen augustus-tempel weder te vinden in dien koepel met zijne bijgebouwen, dien wij thans beschrijven, moge uit het volgende blijken. Achter den koepel, aan den achtermuur van het voorhof is een heiligdom of tempeltje in den gewonen vorm aangebragt, langwerpig vierkant, in twee afdeelingen gescheiden, | |
[pagina 67]
| |
en vijf trappen hoog. Jammer, dat dit kleine gebouw, even zoo wel als het groote, zoo veel geleden heeft. Intusschen bevat de voorste afdeeling voortreffelijk schilderwerk, hoewel het ons weinig leert omtrent de bestemming van het geheel. Regts op den muur ziet men eene zittende figuur met een thyrsus (bacchanten-staf), en een naakten held, gewapend met lans en schild. Links op den tegenover staanden muur is ook eene fraaije, maar zeer geschonden afbeelding van een held. Gaat men in het binnenste vertrek van het tempeltje, dan ziet men tegenover den ingang een wit marmeren voetstuk, waarop een beeld gestaan heeft, dat echter tot geheele onkenbaarheid verbrijzeld is geworden, behalve alleen een arm met een wereldbol in de hand, het tamelijk zekere zinnebeeld van de keizerlijke waardigheid. Dit achter-tempeltje was dus vrij zeker aan een Keizer geheiligd. Vier nissen om het hoofdbeeld moeten de beelden der naaste leden van de keizerlijke familie bevat hebben. Van twee alleen vond men overblijfselen, van een mannelijk en een vrouwelijk beeld. Het tweede, hoe ook beschadigd, bijzonder door het verlies van den regter voorarm, is niet te min een der heerlijkste kunstgewrochten, welke de bouwvallen van Pompeji hebben opgeleverd; de kleeding vooral verraadt de hand des meesters. Men heeft in dit beeld livia, en in het andere drusus willen zien, beide met het volste regt, wanneer, namelijk, het beeld met den wereldbol augustus is. - Als breton den toestand, waarin de tempel ontbloot is geworden, wel overweegt, dan gelooft hij vrij zeker, dat het gebouw, en wel vooral zijn voorhof, in het jaar 79 nog niet afgewerkt is geweest. Dit kan ons te minder bevreemden, wanneer wij bedenken, dat er toen slechts 65 jaren sedert den dood des beroemden Keizers waren verloopen, dat er zoo wel tot het formeren van een plan om te bouwen, als tot het bijeen brengen der noodige fondsen en materialen, enz. enz. zeer ligt een 20 à 30 jaren konden besteed worden, en dat in de overige 35 à 40 jaren niet alles met even veel energie geschiedde, daar in de laatste 16 jaren van Pompeji's bestaan ook de andere door aardbeving verwoeste tempels veel geld en zorg vereischten. - Eene groote vermaardheid ontving de tempel van augustus, behalve door de reeds genoemde kunstwerken, vooral door de fraaije schilderijen, die de muren van het voorhof versierden. Daaronder | |
[pagina 68]
| |
behooren: 1o. ulysses en penelope, 2o. theseus, het zwaard ontdekkende van zijnen vader egeus, 3o. amor en psyche, 4o. een krijgsman, gekroond door de overwinning, 5o. eene op de lier spelende vrouw, 6o. de vergoding eener vrouw, die op de schouders van een gevleugelden genius ten hemel vaart, 7o. en 8o. dansende amor's, die verschillende muzijk-instrumenten bespelen en den arend van jupiter voederen, 9o. phryxus op den ram, 10o. de kindschheid van romulus en remus; en voorts eene menigte zeestukken, landschappen, jagten, wedrennen met wagens, groepen van vruchten, wild, vleesch, enz. enz. Links van den ingang aan den noorder-muur van het voorhof heeft men twaalf kleine winkels ontdekt, die op de straat (straat der Augustalen geheeten), maar niet op het binnenplein van den tempel uitkomen. Men trof daarin aan: eene menigte glazen flesschen, bevattende ingelegde vruchten, als: druiven, vijgen, pruimen, kastanjes, bovendien een voorraad van hennipzaad en linzen, ook balansen, handmolens voor den pastei- en broodbakker, vier sistrum's, drie strigiles of huidschrabbers, bij het baden gebruikt wordende, twee schrijftoestellen, eene keurig bewerkte groote kruik met vier handvatsels, eene lamp met drie tuiten, hangende aan drie kettingjes, een schoonen kop van Oostersch albast, verscheidene bronzen beeldjes, onder anderen een van den Roem met gouden armbanden; nog drie ringen en een kleinen kroes van goud; eindelijk eene hoeveelheid gemunt geld. In een dezer winkels, die in 1829 onder de oogen des Konings van Beijeren geopend werden, vond men alleen 550 kleine en verscheidene grootere glazen flesschen en vazen, benevens kleine gewigten. Waarschijnlijk werden deze winkels ten voordeele van den tempel verpacht, en konden wegens hunne nabijheid van de groote Markt en de meeste publieke plaatsen veel aftrek hebben, en de inkomsten van het Augusteum aanmerkelijk vermeerderen. Niet ver van hier, aan de zoogenaamde ‘Marktstraat’, lag een kleine tempel van fortuna, door eenen marcus tullius, marcuszoon, op eigen grond en op eigen kosten gebouwd. Wij maken er alleen melding van wegens den beroemden naam van m. tullius cicero, die zich daaraan verbindt. Het is toch overbekend, dat de groote schrijver en redenaar goederen te Pompeji had, terwijl vooral de in dezen tempel gevonden opschriften ons overtuigen, dat de familie tullia rijk en geëerd | |
[pagina 69]
| |
was in deze provincie-stad. Hier waren ook nog twee beelden in zeer goeden staat, van eene vrouw met een lang kleed (tunica talaris), gezoomd met een goud-en-rood borduursel, en van een overheidspersoon in eene purperen toga, dien velen voor cicero zelven houden. In allen gevalle behoeft men naauwelijks te twijfelen, of het zijn beelden van leden zijner familie. Ons bestek laat niet toe om in vele uitweidingen ons te begeven. Hadden wij het geluk ooggetuigen te zijn van de hier aangestipte merkwaardigheden, wij zouden den lezer gewis verschillende aandoeningen en overdenkingen niet hebben kunnen verzwijgen. Doch ook bij de eenvoudige vermelding van het geschrevene over de Pompejische tempels peinst de geest onwillekeurig na, en vergelijkt de Christelijke negentiende eeuw met de Heidensche eerste onzer tijdrekening. Ja, het Christendom heeft waarlijk als een andere Vesuvius zoo vele godsdiensten, van de overoude isis-dienst tot de nagelnieuwe augustus-dienst, onder de asch der eeuwen begraven. Dat konden de in hun geloof vrome en godsdienstige Pompejische priesters, zelfs in de doodsure, niet vooruitzien. Geen rijke holconius, of wie ook hier of elders als priester zijnen augustus diende, kon denken, dat binnen korten tijd de naam van den timmerman uit Nazareth, die onder de regering des vergoden Keizers te Bethlehem geboren was, den naam van isis, van augustus, van alle vroegere of latere Goden der Oudheid zou overschaduwen en overtreffen. Want de naam van jezus is boven alle namen. En toch, hoe veel der godsdienstige begrippen en gebruiken, die wij in de Pompejische tempels ontdekken, is met veranderde namen in het Christendom van Zuidelijk Europa overgegaan! Wanneer zal daar eene lang miskende godsdienst in geest en waarheid zegevieren; wanneer daar het volle licht van de zon der geregtigheid schijnen, zonder menschen-vergoding, zonder eene geestdoodende symboliek, zonder beeldendienst?
Van het godsdienstige leven gaan wij over tot het publieke en maatschappelijke leven in het verlaten Pompeji. Het spreekt van zelf, dat wie eenigzins met de Romeinsche geschiedenis bekend is, in de opgedolven gedenkteekenen niet meer zoeken zal de werken dier trotsche republikeinen, welke de Oude Wereld hebben bedwongen en van gedaante veranderd. Wat | |
[pagina 70]
| |
men het ‘Raadhuis’, Curia, pleegt te noemen, is ten minste door de verwoesting zoo geheel onkenbaar geworden, dat alleen zijne ligging aan de groote Markt gegronde aanleiding heeft gegeven om het aldus te heeten. De omvang is buitendien klein, en wordt hoofdzakelijk ingenomen door eene groote zaal van 20 Ned. ellen lang en 18 breed. Wanneer het later bewezen mogt worden, dat de hedendaagsche benaming juist is, dan zal men zich kunnen overtuigen van de geringe waarde, welke de Pompejers aan hunne oorspronkelijk republikeinsche instellingen hechtten. Trouwens, was reeds in cicero's tijd, omstreeks 140 jaren vroegerGa naar voetnoot(*), al hun wezenlijk gemeentebestuur in het republikeinsche Rome opgenomen, nog veel meer moest dit het geval zijn in het keizerlijke Rome, tijdens de verwoesting. Wel bestaat allezins de mogelijkheid, dat in de niet ontbloote deelen der stad nog een prachtig Raadhuis begraven ligt. Wij gelooven echter, dat niet ligt elders eene geschiktere plaats daarvoor zal te vinden zijn. Vitruvius althans telt onder de kenmerkende eigenschappen van de groote Markt in eene stad van zijnen tijd, dat zij omringd was van de schoonste gebouwen, de Basilica's, het Raadhuis, het Schathuis en de Gevangenissen. Nu hebben wij reeds gemeld, dat de Pompejische groote Markt prijkte met vier tempels, van jupiter, venus, mercurius en augustus. Wij voegen er bij, dat er bovendien aan gebouwd waren eene Basilica, eene gevangenis, een gebouw voor publieke maten (waag?), eene Poecile (galerij van schilderstukken, betreffende de geschiedenis der stad), drie geregtshoven, eene openbare school en eene Chalcidica (het gebouw van eumachia). Men kan zich dus naauwelijks anders voorstellen, of het eenige gebouw, dat er nog overblijft, welks bestemming onbekend is, en dat juist geene stellige bewijzen van het tegendeel oplevert, was het Raadhuis. Daar waren derhalve genoeg openbare gestichten aan de groote Markt, waar de burgerij, als het vereischt werd, in volksvergaderingen kon te zamen komen, vooral wanneer men bedenkt, dat de drie zijden van het ruime plein, dat 157 Ned. ellen lang was en 33 breed, met overdekte zuilengalerijen voorzien waren. Bijzonder schijnen de Basilica en de Chalcidica bestemd geweest te zijn om het gebrek aan ruimte of pracht van het Raadhuis te vergoeden. | |
[pagina 71]
| |
De Basilica, een gebouw, 't welk zijn naam ontleent aan de koninklijke opwachtings-plaatsen der Grieksch-Macedonische Konings-hoven, doch dien later aan groote Christelijke kerken schonk, - de Basilica plagt in de tijden van Pompeji's verwoesting tot verzamelplaats te dienen voor het behandelen van staatszaken, tot beoordeeling en beslissing van minder gewigtige regtsgeschillen, tot gehoorzaal voor philosophen en andere wetenschappelijke mannen, tot handelplaats voor kooplieden, enz. Het verwoeste gebouw, 't welk te Pompeji, blijkens een opschrift, dezen naam droeg, stond aan den Zuid-West-hoek der groote Markt, ter lengte van 67 en breedte van 27,35 Ned. ellen. Van de Markt trad men het binnen door vijf poorten in het rijk versierde front, welke gesloten konden worden, en bevond zich in een voorportaal van 4½ tot 5 Ned. ellen breedte, dat van het eigenlijke gebouw gescheiden werd door een breeden steenen trap van vier treden, waarop weder pilaren stonden, die vijf doorgangen lieten. Vervolgens kwam men in eene langwerpig vierkante ruimte, waarvan het midden met 28 kolommen omringd, en dieper gevloerd was, dan de omtrek. Men vindt hier dus het tegendeel van de Basilica, zoo als vitruvius haar beschrijft, en de elders gevonden overblijfselen van dit soort van gebouwen bevestigen, namelijk, dat het midden niet overdekt was met een hooger dak dan de buitenzijden. Vele en veelsoortige schilderijen, beelden van goden en menschen, menigte gekraste opschriften van geestige of laffe bezoekers werden bij de ontblooting, doch schier nooit gaaf, aangetroffen. Achter in het gebouw was eene tribune, waarop buiten twijfel de magistraat (duumvir) zijne verheven zitplaats (sella curulis) had om audiëntie te geven. Aan eene andere zijde van de groote Markt, schuins tegenover de Basilica, stond een aanzienlijk gesticht, hetwelk, blijkens een herhaald opschrift, eene Chalcidica was, voorzien met eene crypta en galerijen, gesticht op eigen kosten door de priesteres eumachia en haren zoon marcus numister fronto, en toegewijd aan de Eendragt en de Vroomheid (Concordia en Pietas). Dit prachtig, hoewel ontzettend verwoest gebouw diende naar alle waarschijnlijkheid tot dezelfde einden als de Basilica, namelijk tot beurs, tot vredegeregt, tot bazar, tot verkoophuis, tot wandelplaats, tot gehoorzaal, en tot zoo vele | |
[pagina 72]
| |
andere dingen van dezen aard, die thans in de steden meer afzonderlijk en minder publiek geschieden. Het ruime en breede voorportaal was de eigenlijke Chalcidica, daarop volgde eene overdekte zuilen-galerij, welke eene langwerpig vierkante, opene binnenplaats omgaf, en buiten om deze een digte gang, die zijn licht ontving door bewegelijke, op de galerij en de binnenplaats uitziende vensters. De digte gang was de crypta, en met deze ontdekking heeft een duister woord in de geschriften der Oudheid eene duidelijke beteekenis gekregen. Hij diende ongetwijfeld aan de handelaars, om er des winters of bij ongunstig weder zaken te doen, waartoe des zomers en bij goed weder de binnenste galerij en de binnenplaats gebezigd werden. Aan den achtermuur dezer crypta stond in het midden eene vierkante, groen en rood geverwde nis, waarin een voetstuk met het standbeeld der stichteres. Dit beeld is naar Napels in het Museum gevoerd, en zijne plaats vervangen door eene gypsen kopij. Breton zegt er van: ‘Deze figuur is gewis naar de natuur afgebeeld. Het hoofd heeft alle eigenschappen van een portret. Het gelaat drukt iets lijdends en zwaarmoedigs uit; hare oogen schijnen met smart rond te waren over de puinhoopen van dit gebouw, haar werk, en van deze stad, hare woonplaats.’ In 1820 werd dit fraaije marmeren beeld ontdekt; het is meer dan levensgroot, en vertoont in de plooijen der draperie nog de oorspronkelijke roode kleuren, waarmede het beschilderd was. Op het voetstuk leest men: ‘Eumachiae L.F.
Sacerd. Publ.
Fullones.’
‘Aan eumachia, lucius-dochter, de openbare priesteres, de lakenvollers.’ Hieruit wil men, en naar het schijnt met goede redenen, beweren, dat het gebouw vooral de zetel is geweest van den handel en het bedrijf der fullones, of lakenfabrijkanten, die, volgens hetgeen daarvan is op te maken uit de ruïnen van een ander gebouw, de Fullonica of lakenfabrijk, te Pompeji magtig en rijk zijn geweest. Het was als 't ware de beurs van het aanzienlijkste gild; op de tribunes, die er gevonden werden, ventten de uitroepers naar het monster of staal de manufacturen uit. In een fraai halfrond, aan de voeten | |
[pagina 73]
| |
der Godinnen de Eendragt en de Vroomheid, waren de gildemeesters of oldermannen gezeten, om de marktzaken te regelen, de stoffen goed of af te keuren, enz. De kuipen, die op de opene binnenplaats gevonden zijn, waren gewis met water gevuld, en dit werd weder gebruikt tot het beproeven van onderscheidene handels-artikelen, b.v. de verw der manufacturen, of zij vast genoeg was, enz. Onze ruimte laat niet toe om alles te behandelen. Wij gaan dus de geregtshoven, de gevangenissen, enz. met stilzwijgen voorbij, om een oogenblik onze aandacht te wijden aan de openbare school. Deze lag ook aan de groote Markt, bevatte eene groote zaal, 21,25 Ned. ellen lang en 16,75 breed, met twee ingangen. Dat deze zeer vernielde zaal tot het onderwijs der jeugd is gebruikt geworden, wordt niet alleen bewezen uit de overgroote gelijkheid met de thans nog bestaande Oostersche scholen, maar ook uit eene met groote roode letters op den witten muur getrokken inscriptie, behelzende eene uitnoodiging van ‘verna en zijne scholieren’, aan den duumvir cajus capella. Bovendien is er eene geschikte standplaats voor de katheder, en vindt men er in den muur eene groote menigte kleine en lage nissen, om de boeken, mantels, of spijs-korfjes der kinderen te bergen. Het volksleven der steden uit de klassieke Oudheid werd echter in latere tijden meer op de vermaken, dan op de staatkunde of het onderwijs en de wetenschappen gerigt. Reeds zijn er te Pompeji een groot Theater, een Odéon en een Amphitheater opgedolven. Doch vóór wij een naauwkeurigen blik slaan op deze gebouwen, wordt onze aandacht afgetrokken door een uitgestrekt vierkant gesticht, onmiddellijk bij het Theater en het Odéon, eene ruïne, die het eerst met zekere zorg is begonnen ontbloot te worden, en zelfs gedeeltelijk in den oorspronkelijken staat hersteld werd. Vele geleerden hebben over de bestemming van dit groote gesticht (55 Ned. ellen lang en 44 breed) verschillend gesproken en geoordeeld. Het schijnt evenwel boven alle bedenking verheven, dat wij hier een soldaten-kwartier, eene kazerne, voor ons hebben. Immers eene stad van die grootte als Pompeji, die met muren en torens versterkt was, moest steeds een belangrijk garnizoen binnen hare vesting hebben. En daar men in de hier gemelde ruïne het tuig voor een rijpaard, wapenen, helmen, bronzen scheen- | |
[pagina 74]
| |
platen, gevonden heeft; daar de keuken zóó was ingerigt, dat er te gelijk voor zeer vele menschen het middagmaal bereid kon worden; daar de gevangeniskamer voor harde, doch misschien korte straffen was ingerigt; daar er gelijkvloers en op de eerste verdieping te zamen ten minste een 80tal kleine kamers of cellen waren, behalve de grootere en fraaijer afgewerkte, en, eindelijk, daar er niet minder dan 63 lijken alleen in deze ruïne werden opgegraven, schijnt de bewering van garrucci, dat het eene zwaardvechters-school (ludus gladiatorius) geweest zou zijn, minder aannemelijk, maar het algemeen aangenomen gevoelen de waarheid te wezen. Het Napelsche Gouvernement heeft den Zuid-Oost-hoek doen herstellen, en ter woning gegeven aan de bewakers der stad. Bij die herstelling zag men duidelijk, wat ook thans nog zeer wel te onderkennen is, dat de kamers op de eerste verdieping door middel van een doorloopend houten balcon met elkander gemeenschap hadden, op gelijke wijze als men dit thans veel ziet aan groote logementen. De gevangenis was kenbaar aan drie ongelukkigen, die er met de voeten in ijzers den dood vonden. Deze ijzers of boeijen zijn overgebragt naar het Museum te Napels, en vervangen door een grof bewerkt houten namaaksel. Zij bestonden uit 18 stukken ijzer, elk van ongeveer een palm hoog, loodregt met stevige nieten vastgeklonken in eene schuins-liggende plaat, en in het boveneind van ronde gaten voorzien, door welke een houten of ijzeren staaf zoo getrokken werd, dat de gevangenen, wier voeten in de tusschenruimten der loodregte staven besloten werden, alleen zitten of liggen kondenGa naar voetnoot(*). In de grootste kamer dezer ‘kazerne’ waren de muren versierd met geschilderde militaire tropheën; men vond ook dáár de straks vermelde wapentuigen: op een der helmen was de belegering van Troje fraai gewerkt. Daar naast in een vertrekje lag eene vreemdsoortige koperen trompet, waaraan zes ivoren met brons ingelegde fluitjes of mondstukken vastgehecht waren, alsmede een halsketting om het instrument te kunnen dragen. De kazerne | |
[pagina 75]
| |
had ook eene groote binnenplaats, 46,60 Ned. ellen lang en 34,80 breed. Vier-en-zeventig met gyps bekleede tufsteenen kolommen van de Dorische orde scheidden deze binnenplaats van de overdekte en geschilderde galerijen, buiten welke de bewoonde cellen en vertrekken, ten minste in twee verdiepingen waren aangebouwd. Gelijk er thans geene stad is of zij wordt door kleine en volwassen straatjongens met allerlei niet zeer deftige teekeningen op de muren versierd, zoo was het ook te Pompeji, en dat ziet men ook hier, in deze kazerne. Immers de muren dragen naast de wèl-uitgevoerde muur-schilderijen in de kalk zeer vele zulke caricaturen, gebrekkige croquis, of hoe men ze noemen wil, die omtrekken, de vruchten van ledige handen en hoofden, welke het allerminst er aan gedacht hebben om hun gekrabbel met het kunstwerk er naast te doen concurreren. Doch wij begeven ons naar de zoo aanstonds genoemde en hoogst belangrijke bouwvallen. Het Theater of de groote Schouwburg, was ingerigt zoo als overal elders, in de gedaante van een diep halfrond met vaste steenen zitbanken, die zoo veel te hooger werden naar mate zij verder van het orchest en het tooneel verwijderd waren. De hoogste, derhalve de verste plaatsen waren, even als in onze paardenspellen of cirques, de minst geëerde, bij gevolg werden zij overgelaten aan de vrouwen, de slaven en de ‘in 't grijs gekleede mannen’ uit de heffe des volks. Eene wet van augustus gebood, dat de laagste en naast aan het orchest komende zitbanken als plaatsen der eere opengehouden moesten worden voor menschen van den hoogsten rang. Aldus had men het onderscheid van stand in den keizerlijk-Romeinschen tijd allertreffendst aangewezen. Hoe hooger gezeten, des te nader aan het canaille; hoe lager, des te meer bij de grooten. De oude Theaters waren niet overdekt, maar volgens plinius vonden de Campaniërs, de landslieden der Pompejers, het uit om zich tegen het branden der zon in het theater met uitgespannen zeilen te beschermen. Matrozen werden er toe gebruikt om met koorden en ringen, als in een oogwenk, de daarvoor gereed gehouden ontzaggelijke lappen zeildoek op en af te trekken. Men weet, dat onder de despotieke grillen van caligula behoorde om plotseling het Theater te Rome, gedurende de voorstellingen, te laten ontblooten, en alzoo de daarop | |
[pagina 76]
| |
niet voorbereide toeschouwers met de stekende zonnestralen te plagen. Te Rome werden soms onmetelijke kosten aan die overkleeden besteed. Cesar liet eens het geheele Amphitheater overdekken met een zijden weefsel, eene stof, welke toenmaals tegen het gewigt van goud verkocht werd. Nero deed zulk een purperen overkleed vervaardigen, waarvan het gouden borduurwerk den Zonnegod op zijn wagen voorstelde, omgeven van de maan en sterren. Langen tijd wist men zich de mogelijkheid niet te verklaren, hoe zulke verbazend groote kleeden als in een oogwenk eene ruimte, welke een 40, ja 100,000 menschen bevatten kon, bedekten. Hieromtrent geven echter de ruïnen van het Pompejische Theater belangrijke ophelderingen, alhoewel men ook den toestel, dáár gebezigd, niet volkomen begrijpt. Aldaar vond men ook, even buiten het Theater, op eene hoogte, een ronden waterbak, blijkbaar met het doel om, wat wij weten dat te Rome geschiedde, de toeschouwers door een fijnen stofregen van koel water te verfrisschen. De Romeinsche weelde had uitgevonden dat water met saffraan te kleuren en met essences te parfumeren. Het Theater te Pompeji was niet zeer groot, kon 5000 menschen bevatten, en was, volgens een opschrift in het tooneel aanwezig, op eigen kosten gesticht door m. holconius rufus en m. holconius celer tot versiering der stad. Naast dit groote Theater, bestemd voor dramatisch kunstgenot, stond het kleinere of Odéon, dat maar omstreeks 1500 menschen bevatte en een overdekt locaal was. De inrigting was op kleinere schaal vrij gelijk aan die van het groote. Het was bestemd voor instrumentale of vocale concerten, declamatoria, enz. Eenige aldaar gevonden opschriften bewijzen, dat dit Odéon reeds 150 jaren vóór de verwoesting bestond. Het Amphitheater, of de ovaalronde schouwburg, ligt in den uitersten Oosthoek der stad, op aanmerkelijken afstand van het opgedolven gedeelte. Het had ruimte voor 20,000 toeschouwers, en kwam in vorm overeen met het grootste overblijfsel van Romeinsche bouwkunst, het Colosseum te Rome, 't welk door vespasianus was gesticht en ingerigt voor een publiek van 87,000 menschen. De Amphitheaters dienden bijzonder voor het wreede vermaak der zwaardvechters-spelen, waarin de bloeddorstige Romein even veel behagen vond als de Spanjaard in zijn stieren- en de Engelschman in zijn hanen- | |
[pagina 77]
| |
gevecht. Ook werd er dikwijls in deze schouwburgen hetzij door zwaardvechters, hetzij door ter dood veroordeelden tegen verscheurende dieren gestreden, en onderscheidene annonces op de Albums te Pompeji kondigen bepaalde dagen aan, wanneer in het Amphitheater ‘gevechten’ (van menschen tegen menschen), of ‘jagten’ (van menschen tegen dieren) gehouden zullen worden, terwijl in sommige uitdrukkelijk vermeld wordt, dat het publiek deze onmenschelijke vermaken overdekt door zeilen genieten zal. Twee opschriften in dezen reusachtigen bouwval leeren den nazaat, dat het Amphitheater gesticht is voor eigen rekening, op eigen aan de stad afgestanen grond, door de twee magistraten c. quinctius valgus en m. porcius; terwijl uit andere opschriften bewezen schijnt te kunnen worden, dat het gebouw niet ouder was, dan de regering van augustus, en latere magistraten, bij gelegenheid hunner verkiezing, in plaats van volksfeesten te geven, verpligt waren mede te werken tot verfraaijing of voltooijing van het Amphitheater. |
|