ons thans door de bemoeijingen van het Prov. Friesch Genootschap en de zorgen der bovengenoemde H.H. uitgevers aangeboden.
Gelijk van hen te verwachten was hebben zij het met die zorg en naauwkeurigheid niet alleen, maar ook met den eerbied, die den criticus past, behandeld. De noodige inlichtingen over het manuscript en den persoon van goslinga hebben zij in de ‘Voorrede’ en de ‘Introduction’ vooropgezonden, terwijl het stuk zelf door hunne belangrijke ‘Observations’ wordt toegelicht. Daarom mogen wij er niet te luid over klagen, dat hun Fransch, naauwelijks grammaticaal juist, niet die (moeijelijk te verkrijgen) natuurlijkheid heeft, dat het eenen Franschen stijl te noemen is; dat behoeft hier ook niet. En goslinga zelf maakt het vrij wat erger; het is het Fransch, zoo als wij het uit die tijden meer hooren, van iemand, die het door spreken heeft geleerd, maar zich overigens om correctheid niet veel bekommert. De H.H.e. en d. echter hebben aan de eischen der handschriftendiplomatie voldaan, door noch den antieken stijl, noch de grove fouten te willen verbeteren.
Dit vermindert ook in geenen deele het gewigt van den inhoud; - alleen is het te betreuren, dat hier en daar onnaauwkeurigheden en belangrijke (misschien gedeeltelijk opzettelijke) leemten bestaan. Goslinga behoorde niet tot die soort van gedeputeerden te velde, welke Prins eugenius deden zeggen: ‘De Macedoniër had ook geene gedeputeerden in het kamp!’ - toen men hem sprak van diens groote bedrijven met geringe middelen volbragt. Hij was den veldheeren een medehelper met raad en daad, en met de meesten, onder anderen ook met marlborough, zeer bevriend. Dit doet hem echter de oogen niet sluiten voor de groote gebreken in diens karakter; hoewel ik in zijn oordeel toch niet, met de H.H. e. en d., eene volledige bevestiging zou zien van de zeer ongunstige voorstelling, die de groote macaulay van hem geeft.
Men verwachte in de aanteekeningen van onzen gedeputeerde te velde niet de systematische rangschikking en geleidelijkheid, die van den geschiedschrijver wordt vereischt; het is een ‘recit naïf de cette campagne’. Maar het is leerzaam juist door de détails, waartoe de steller afdaalt. Vooral hebben zijne veelvuldige karakterbeschrijvingen en oordeelvellingen