| |
Korte Mededeelingen.
Na den dood van adolphe monod en de uitgave zijner ‘Adieux’ is de belangstelling in zijne geschriften op nieuw verlevendigd. Hiervan wordt door menigen uitgever partij getrokken. Onvertaalde geschriften van monod worden nu vertaald, en vergeten zaken op nieuw aan het licht gebragt. Zoo
| |
| |
is ook eene leerrede door monod in 1831 te Lyon uitgesproken, herdrukt en bij den Boekhandelaar höveker verschenen onder den titel: Wie moet Avondmaal houden? Het is eene leerrede, voor de vuist uitgesproken, onder het hooren opgeteekend, en door den spreker als zoodanig goedgekeurd. Zij heeft dit eigenaardige, dat zij door het Consistorie werd gecensureerd, en wel om deze redenen, dat vorige tijden, waarin men de kerkelijke tucht en den Christelijken ban uitoefende, met droefheid waren teruggewenscht; en daarbij, dat de redenaar had gezegd, dat de Duivel in de kerk, ja tot op den predikstoel, was doorgedrongen.
Wij laten deze beschuldigingen voor hetgeen zij zijn. De censuur is in allen gevalle eene verkrachting der vrijheid, welke het Evangelie haren dienaar schenkt, om naar zijne overtuiging en zijn geweten te spreken, zonder eenige banden te dulden, dan de banden der waarheid alleen. Wat de preek zelve betreft, haar vorm en inhoud hebben te veel, wat haar ontsiert, dan dat wij haar om het goede, dat in al wat monod geschreven heeft niet is te miskennen, zouden durven aanprijzen. Eene geïmproviseerde rede kan op het oogenblik, dat zij wordt uitgesproken, een gezegenden invloed oefenen, zij is zelden geschikt, om onder de oogen van een lezend publiek te worden gelegd. Ook de vertaling laat veel te wenschen over.
Men zij toch voorzigtig met het vertalen der geschriften van elken en ook van dezen hooggevierden man. Ook in zijne nalatenschap is het niet alles goud wat er blinkt, en door de minder goede vruchten zijner pen openbaar te maken, zou zijn naam wel eens in een minder goeden reuk kunnen komen bij velen.
De Evangelieprediker een gezant van christus. - Over dit onderwerp sprak Ds. g.h. van senden, Predikant te Leur, bij gelegenheid der bevestiging van zijnen broeder tot Predikant te Donkerbroek c.a. De tekst is Joh. 13: 20a; de indeeling deze: de Evangelieprediker moet zich een gezant van christus gevoelen, ten opzigte van de taak, die hij te vervullen heeft; van de wijze, waarop hij haar moet volbrengen; van de verantwoording, die hij van haar zal moeten geven. Deze preek kenmerkt zich door ingenomenheid met de Evangeliebediening en door warme broederlijke liefde.
| |
| |
Onder de onsmakelijke vruchten, die in rijke menigte van Engelands pers tot ons overkomen, behoort een boekje, dezer dagen te Amsterdam bij höveker in het licht verschenen en door l. van erpecum uit het Engelsch vertaald. Het voert ten titel: Gedenkt aan de Vrouw van Lot. Het lust ons niet met voorbeelden ons ongunstig oordeel te staven. De inhoud is te weinig beduidend om den lezer van dit Tijdschrift er lang mede te vermoeijen. Wie wil, oordeele zelf. Gelukkig dat tegen zulke weinig Evangelische boekjes eene menigte andere overstaan, die wij gerust aan beschaafde Christenen durven aanprijzen.
Meer en meer beseft het Protestantisme het groote nut, ja de hooge noodzakelijkheid, om tegenover de listen en drogredenen der Roomsche propaganda, nevens het onderwijs der H. Schriften, ook de uitspraken te plaatsen van de geschiedenis der Christelijke Kerk. Met regt maakt dan ook die vroeger geheel verwaarloosde geschiedenis tegenwoordig een gedeelte, en wel een zeer belangrijk gedeelte, uit van het katechetisch onderwijs; zoo zelfs, dat het zich onmiddellijk sluit aan, en als een voortgang is van de behandeling der Bijbelsche Geschiedenis, gelijk in het Tweede Kort begrip der Bijbelsche en Kerkelijke Geschiedenissen, voor Katechisatiën, door w.g. van der zwaag, Pred. te Zuidbroek, waarvan een tweede, vermeerderde druk, uitgegeven te Groningen, bij f. folkers, kostende 15 cts., ons ter aankondiging is toegezonden. Het maakt een gedeelte uit van een stel Katechisatie-boekjes, door den Eerw. Schrijver uitgegeven, welke alle aanbeveling verdienen.
Ten gebruike bij Katechisatiën en op Zondagsscholen is ook een boekje van ottobald bischoff, vrij naar het Hoogduitsch bewerkt door a.l. lesturgeon, Pred. te Vledder, onder den titel: Hoofdzaken uit de Geschiedenis der Kerk van christus; te Groningen, bij p. van zweeden. Het is 150 blz. in kl. 8vo. groot en kost f :-75. Ten volle vereenigen wij ons met het korte Voorberigt, door 't welk de Hoogleeraar muurling dit boekje bij onze landgenooten inleidt. Het heeft de verdienste van de ‘hoofdzaken’ te behandelen, zoodat, naar de bestemming van het werkje, de dogmatische twistvragen doorgaans onaangeroerd zijn gebleven, doch de geschiedenis der uitbrei- | |
| |
ding, verbastering en hervorming der Kerk uitvoeriger is behandeld. De achteraan geplaatste tijdtafels zijn een zeer nuttig bijvoegsel, en het werkje zal, des twijfelen wij niet, ook zonder de aanprijzing, die het ten volle verdient, zijnen weg wel vinden. Het houdt het midden tusschen de te groote uitvoerigheid van sommige en de al te onvoldoende kortheid van andere.
Tot aanbeveling van de zaak der afschaffing van den sterken drank kan de Toespraak dienen, door Ds. h.c. voorhoeve, van Harlingen, den 22sten Junij dezes jaars te Arum gehouden, ter vergadering van de Friesche Afdeelingen der Nederlandsche Afschaffings-Vereeniging. Boven die toespraak is tot opschrift geplaatst: Onze strijd, waarvan eerst de noodzakelijkheid wordt aangetoond, waartegen vervolgens de bedenkingen worden in het midden gebragt, terwijl ten slotte op de aanmoedigingen in dien strijd wordt gewezen.
Met veel ernst en kracht wordt door Ds. v. het verderfelijke van den sterken drank in het licht gesteld, door sprekende voorbeelden de treurige gevolgen van het misbruik herinnerd, en dringend aan allen, die invloed oefenen op anderen, het hoog belang der afschaffing aanbevolen. Wij wenschen deze rede eene ruime verspreiding toe, vooral ook omdat de bedenkingen, doorgaans tegen de zaak der afschaffing gemaakt, hier ter sprake worden gebragt en op eene voldoende wijze wederlegd: terwijl ook op de gunstige teekenen des tijds wordt gewezen, die het doel der vereeniging zeer in de hand werken. Van harte hopen wij, dat ook dit boekje (te Harlingen bij behrns uitgekomen) moge medewerken, om den magtigen vijand van zedelijkheid en Christendom, van reine vreugd en waarachtig geluk, te overwinnen.
De ijverige Redactie van het Staatkundig en Staathuishoudkundig Jaarboekje, gaf wederom den jaargang 1857 in het licht, waarbij dezelfde volgorde als vroeger in acht werd genomen. Wij bevelen dit met zorg verzamelde boekje aan de beminnaren der Statistiek en Oeconomie met gerustheid aan, en vestigen de aandacht op het Mengelwerk, vooral ook op de belangrijke stukken der Heeren e. van voorthuijzen, j. de bosch kemper, en h.a. wijnne.
| |
| |
Met genoegen kondigen wij den jaargang 1856 van luttenberg's Chronologische Verzameling aan. De lof, welken wij aan den jaargang 1855, in een vroeger nommer, meer uitvoerig toekenden, en door elken regtsbeoefenaar wèlverdiend zal worden genoemd, is ook ten volle op de afdeeling 1856, van toepassing. De Heer l.n. schuurman zal dus niet aan gebrek aan belangstelling toeschrijven, dat wij hem in de Korte Mededeelingen herdenken, maar met ons erkennen, dat uit den aard der zaak zijn werk ongeschikt is voor eene uitvoerige aankondiging, wil men ten minste binnen de perken blijven, die wij ons voor de juristerei hebben gesteld.
Mr. h. hooft graafland vertaalde De Grondtrekken der Staathuishoudkunde, in het Engelsch door w. ellis geschreven (te Utrecht, bij b. dekema. 1857. In 8vo. 136 bl. f :-90). Het boekje voorziet in eene behoefte. Voor de hoogere klassen der scholen ontbrak eene handleiding voor de zoo zeer geprezene Économie Politique. Daartoe strekt het werkje van ellis, dat, zoo als van zelf spreekt, geen nieuw licht voor de wetenschap ontsteekt, maar dat door kortheid en duidelijkheid der hoofdwaarheden van de wetenschap deels voor de kennis des Auteurs, deels voor de bruikbaarheid van het boekje krachtig pleit. - Als men nu maar niet met iederen jongen de Staathuishoudkunde gaat leeren als hij nog aan de declinaties is! Ik beklaag wel eens die arme kinderhersens, waarin gepakt en gestopt wordt zooveel er maar in kan. - Het boekje van ellis is meer met den tijd meêgegaan, en ik zou het daarom boven den Katechismus van den grooten say aanprijzen.
Een anonymus gaf te Arnhem, bij h.a. tjeenk willink (1857), een verzameling uit van de Uitspraken betrekkelijk de Zondagswet. Wij kunnen van dit boekske alleen zeggen, dat het misschien voor dezen of genen aangenaam kan zijn, hieromtrent alles bijeen te vinden. Alleen twee opmerkingen: 1o. dat een arrest vergeten is onlangs door den Hoogen Raad gewezen, omtrent de cassatie van een te Almelo gewezen vonnis (ik heb geen lust en tijd den datum na te zoeken), en 2o. dat het vonnis op bl. 25 van den kantonregter te Maassluis wel eenige wederspraak behoefd had. Wie het als een Ipse dixit
| |
| |
beschouwde, zou elders dan te Maastricht, zich misschien te vergeefs op die Maassluissche autoriteit beroepen, hoewel ik mij herinner, dat in het Regt in Nederland daaromtrent in denzelfden geest eene uitspraak voorkomt van een regter te Amsterdam.
Dagboek van elise. Naar het Hoogduitsch. Te Hoorn, bij p.j. persijn. In 8vo. 224 bl. - In den vorm eens dagboeks ontvangt men hier de geschiedenis eener vrouw, die reeds als meisje zich het hoofd had opgevuld met allerlei dwaze denkbeelden en romantische sentimentaliteit. Liefde, en vooral eene ongelukkige liefde was de wensch van haar hart reeds op vijftienjarigen leeftijd. Daar het haar ontbrak aan de leiding eener moeder of moederlijke vriendin, werd zij eene echt sentimentele malloot en vroeg de gade van een bij geluk hoogst verstandig man, wien hare dwaasheid en opgewondenheid het leven verbitterden. Gedurende haar huwelijk ontmoette zij een man, die vroeger het voorwerp was geweest van eene bespottelijk dwaze verliefdheid, en met wien zij nu, meer uit sentimentele ijdelheid dan uit zinnelijke drift, eene soort van platonische liefde trachtte aan te knoopen, die het geluk van diens huwelijk ernstig bedreigde. De dood van elise's vader en het lezen van eenen hoogst wijzen en liefderijken brief over haar, door eene ook al in romantieke dwaasheid miskende tante geschreven, bragten haar tot beteren zin, en daar zij eenen verstandigen, liefdevollen echtgenoot had, die haar zelfs het voornemen tot ontvlugting van hem en hare kinderen grootmoedig vergaf, kwam alles te regt en werd zij van hare kuren genezen.
Gützkow noemt, volgens het Voorberigt van den Vertaler, dit boekje ‘een waarschuwend voorbeeld voor duizende jonge vrouwen en meisjes’, maar naar ons inzien is het daartoe te bespottelijk overdreven, en wij betwijfelen of wel zulk eene reeks van zotternijen in het hoofd en hart van een meisje, ook al mist hare jeugd het voorregt eener wijze leiding, kunne opkomen. En caricaturen kunnen geen zedelijk nut stichten.
Taal en vooral interpunetie laten zoo veel te wenschen over, dat de fouten daarin gerustelijk mogen roepen: ‘noem ons legio, want wij zijn velen.’ |
|