legaat heeft gedongen en andermaal den tweeden prijs mogt behalen.
In dit Tijdschrift, No. IV van dezen jaargang, werden de Carmina van v.l., die in 1856 bekroond waren, aangekondigd. Wat daar in 't algemeen van de Latijnsche poëzij gezegd is, beamen wij geheel en al, en vinden het derhalve een grooten vooruitgang, dat de Muze dezes Latijnschen dichters zich nu althans in geen valschen opschik heeft getooid als toen zij b.v. de Heeren der Koninklijke Akademie van Wetenschappen daphnissen c.s. noemde. Niets toch is natuurlijker, dan eene octavia in hare moedertaal te laten klagen over haar lot, dat zelfs bij een misdadig Rome het medelijden wekte. Ook de conceptie van het gedicht is niet ongelukkig noch onpoëtisch. De jeugdige Keizerin, door tacitus nog puella genoemd, bevindt zich in hare ballingschap eindelijk eens alleen en vrij van spionnen. Zij hoort op de eenzame wandeling de nachtegaal zingen, en de klaagtoonen van deze ontlokken ook haar de lang verkropte klagten. Haar leven, haar droevig leven, waarmede eene agrippina en een nero speelden, was niet benijdenswaard. Deze Augusta was minder dan eene slavin. Maar ziet, - eensklaps ontdekt ze hare moordenaars, die haar zoeken, en gaat zij hun te gemoet met deze kloeke woorden:
‘En pectus, famuli: domino me dicite vestro
Quam tremet ipse brevi, non tremuisse necem.’
Wij missen hier echter de historische getrouwheid. Tacitus (Annal. XIV, 63, 64) schrijft haar wel degelijk een sterken doodsangst toe, dien wij niet van lafhartigheid kunnen vrijspreken: ‘cum jam viduam se et tantum sororem testaretur, communesque Germanicos, et postremo Agrippinae nomen cieret, qua incolumni, infelix quidem matrimonium, sed sine exitio pertulisset. Restringitur vinculis, venaeque ejus per omnes artus exsolvuntur: et quia pressus pavore sanguis tardius labebatur, praefervidi balnei vapore enecatur.’ Een doodsangst, geenszins onnatuurlijk en overeenkomende met dien hare moeder, de ontuchtige messalina, bij haar sterven openbaarde, maar toch niet heldhaftig, niet als van de heldinnen der Grieksche tragedie. Wij zouden juist daarom de voorkeur gegeven hebben aan de historische voorstelling der zaak en het dichterlijke