Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1857
(1857)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 674]
| |
doet de strekking dezer uitgave duidelijk genoeg kennen. Men verneemt er de zeker niet ongegronde klagt over 't zich meer en meer openbarend gebrek aan natuurkennis, in den ruimsten zin van 't woord, en den wensch om aan dat gebrek te gemoet te komen. Met dat doel zullen, bij een gewenscht debiet, de hier aangebodene Schetsen worden vervolgd en zoo tijdelings (?) eene bloemlezing worden geleverd uit meyer's Volksbibliothek fur Länder-, Völker und Naturkunde. Begrijpen we 't wel, dan hebben we hier dus met een nieuw populair wetenschappelijk tijdschrift te doen. Hoe diep ook doordrongen van de noodzakelijkheid eener ruimere verspreiding van kennis der stoffelijke wereld, gelooven wij voor ons toch dat er in de eerste plaats dringende behoefte aan goed, doeltreffend en belangwekkend natuurwetenschappelijk onderwijs bestaat. Van eene vermeerdering van 't getal geschriften in den smaak van 't hier aangekondigde wachten we, voor als nog, minder heil. Alleen dan, wanneer het nieuwe zich bijzonder gunstig van 't reeds bestaande onderscheidde, zouden we zulk eene uitgave van ganscher harte toejuichen. Dit nu willen we van deze Schetsen uit den vreemde niet beweren. Voor zoover we uit de beide Afleveringen, die ons onder de oogen kwamen, kunnen oordeelen, verheffen ze zich niet boven 't middelmatige. De Stroohalm - een opstel van t. körner, dat de reeks opent - is althans niet geschikt om groote sympathie voor deze onderneming te wekken. Het komt ons voor, wat den vorm betreft, ten eenemale te zijn mislukt. De Schrijver streeft naar 't populaire, maar lijdt schipbreuk op de klip van 't kinderachtige. De voorstelling van 't zwakke, tengere plantje, dat, wanneer de voorraad, dien de zorgvuldige moeder natuur het mede in 't wiegje gegeven heeft, is opgeteerd, zelf raad weet om aan den kost te komen en met zijne wortelvezeltjes in de aarde rondsnuffelt of er ook wat op te slurpen of te snoepen valt, en eindelijk tot een stevigen halm opgegroeid, eene sierlijke spits bouwt met een kamertje voor elk zijner kindertjes, waarin hij ze kan wiegen en in de lieve zon koesteren, enz. enz. moet reeds den eenigzins ontwikkelden schoolknaap walgen. Men doe zijnen lezers toch niet gevoelen, dat men tot hen afdaalt. Gelukkig komen dergelijke flaauwheden, die als van zelf tot onware voorstellingen aanleiding geven, in de volgende stukken zelden meer voor. Meer goeds en bruikbaars vonden | |
[pagina 675]
| |
we in ‘eene wandeling op het gebied der Scheikunde’ van kirchmann, en in ‘de tand des tijds’. Aan het stukje van körner, getiteld: ‘twee Gewassen’, ligt eene gelukkige gedachte ten grondslag. De uitwerking laat echter te wenschen over. 't Is zeker geen geringe lofspraak, dat men in deze natuurkundige Schetsen - al zijn ze allen van Duitsche schrijvers afkomstig - niet te vergeefs eene goede strekking zal zoeken. Geen enkele is doordrongen van den zuurdeesem van 't materialisme. Integendeel wordt het theologisch standpunt hier en daar met zekeren nadruk gehandhaafd. We hebben daar op zich zelf zoo veel niet tegen; maar gelooven toch, dat in dit opzigt, in populaire geschriften, groote behoedzaamheid wordt vereischt. Men onthoude zich zooveel mogelijk van met de natuur in wijsheid te wedijveren. Zoo lezen we, om iets te noemen (bl. 66): dat de goddelijke wijsheid het zoodanig heeft ingerigt, dat het koolzuur zwaarder is dan de dampkringslucht, opdat het naar beneden zou zinken en door den vochtigen grond worden ingezogen, zoodra het is uitgeademd. 't Is wel mogelijk; intusschen, naar ons inzien, ware 't voldoende geweest aan te voeren, dat het koolzuur de onderste lagen van den dampkring inneemt, omdat het zwaarder is dan de lucht. Maar misschien zal ons de gegrondheid dezer bedenking door anderen niet worden toegegeven. We willen er dan ook geen al te groot gewigt aan zien gehecht. Het drietal Schetsen uit het gebied der Land- en Volkenkunde, dat hier wordt aangetroffen, laat zich wel lezen, zonder op bijzondere waarde aanspraak te kunnen maken. Het walgelijke tooneel (bl. 75) in de overigens niet onaardige beschrijving van 't Lissabonsche straatleven voorkomende, had den lezers gerust kunnen worden bespaard. De vertaling dezer Schetsen is wèl geslaagd. Geheel vrij van Germanismen is ze alweêr niet. Zoo stuitten wij op 't leelijke en zoo ligt te vermijden daarstellen; herhaaldelijk op zich bemoeijen om, voor trachten, pogen; op frissche wonden, voor versche wonden; op verschijnen, voor zijn, en enkele meer. 't Moge waar zijn, dat het Hollandsch oor zich van lieverlede aan die uitheemsche klanken leert gewennen; we zullen niet ophouden heeren Vertalers de bevoegdheid te betwisten dien vreemden overloopers, honoris causa, 't burgerregt te verleenen. 't Zijn en blijven - bilderdijk heeft het meer kernachtig dan kiesch gezegd - | |
[pagina 676]
| |
moffenwoorden, wier hulp onze rijke moedertaal volstrekt niet behoeft. Getrouw aan onzen stelregel maken we dus den Vertaler opmerkzaam op deze vlekjes, die zijn overigens goed werk ontsieren. Druk en uitvoering zijn, den geringen prijs in aanmerking genomen, allezins voldoende. Alles zaâmgenomen kunnen we deze onderneming niet aanbevelen. Afkeuren willen we haar evenmin. Mogten we er in 't vervolg op terugkomen, dan hopen we te kunnen getuigen, dat de volgende Schetsen uit het gebied der Natuur- en Aardrijkskunde, degelijker, belangrijker en boeijender, in één woord, van beter gehalte zijn dan de hier aangebodene.
|
|