dien der eigenlijke beoefenaars der godgeleerdheid haar licht te verspreiden, bewijst het bestaan van dit tijdschrift zelf. Dat hij voor vrijheid en redelijkheid, maar niet minder voor diepen ernst ijvert, 't is van elders bekend, maar wordt door hetgeen hij in deze drie afleveringen ten beste gaf, op nieuw krachtig bewezen. Voegt men daarbij dat deze bijdragen over 't algemeen met helderheid geschreven zijn, dan zal men gereedelijk toestemmen: dat daar reden is om de verschijning van dit tijdschrift met toejuiching te begroeten. Maar 't heeft bovendien eene andere waarde. Uit de bijdragen van den heer pierson zelven is het blijkbaar dat de leuvensche - thands weder naar het vaderland geroepen - predikant zich zijn verblijf in een der zetels van het romanisme heeft ten nutte gemaakt, om de verschijnselen op het geestelijk gebied van Rome naauwkeuriger gade te slaan, en zijne leerstellingen dieper en vollediger te onderzoeken dan gemeenlijk geschiedt. Hierdoor heeft zijn werk eene praktische waarde. Rome toch, 't moet pierson ten volle worden toegestemd: Rome is nog niet zoo gevallen als menige protestant waant en roemt; - Rome staat nog, voor zooverre 't het menschelijk oog gegeven is in de toekomst te lezen, zal het lang nog staan, en zoolang het staat een vijand van alle vrije ontwikkeling en alle zuiver christendom zijn, een vijand wiens bestrijding deugdelijker wapenen vordert dan algemeen daartoe worden gebezigd, en geoefender krijgslieden dan velen dergenen, die zich in onze dagen tegen zijne heerschappij en veroveringsplannen verzetten. Ook Rome heeft een deel der waarheid. Juist daarom wordt zijne heerschappij niet verzwakt, maar bevestigd, wanneer men, zoo als gewoonlijk geschiedt, roomsch en onwaar eenvoudig als woorden van ééne beteekenis aanwendt, en wat roomsch is als onwaar veroordeelt. Rome is listig. Het heeft de eeuwen van zijnen bloei zich weten ten nutte te maken, en den geest van de
uitstekendsten zijner gehoorzame zonen gebezigd om de waarheid, die het ontvangen had, met de leugen, die het van elders had genomen, zoo dooreen te mengen, dat er een geoefende blik noodig is om de wondbare plekken, niet van zijne uitwendige verschijning, maar van zijn inwendig wezen, niet van zijn lichaam, maar van zijne ziel, met juistheid te onderkennen, en eene vaste hand om den pijl juist tusschen de gespen en het pantser te drijven. Dat is niet een ieder