niet aangenaam leest. Toch zal de lezer er vrij wat wetenswaardigs in vinden, en menige nieuwe of zeer juiste beschouwing. En wat niet nieuw is, wat men zelf wel eens gedacht of uitgesproken heeft, vindt men hier in zijn verband - en 't heeft een eigenaardig genoegen het oude bekende daarin aan te treffen. Daarenboven kan het niet uitblijven, of de lieve, vrome geest, waarvan iedere bladzijde getuigt, heeft een gunstigen invloed, zoodat wij iederen student in de godgeleerdheid en iederen predikant ten dringendste de naauwkeurige kennismaking met dit boek aanbevelen.
Eene andere zaak is het, of het ons als wetenschappelijk werk voldoet. Is de Groningsche rigting over 't algemeen niet gunstig voor het wetenschappelijke - dit moest te meer uitkomen waar het een vak van theologische wetenschap geldt, dat de allermeeste aanleiding geeft om te ontwijken, wat de Groningers als afgetrokken veroordeelen, en waarop zij dan ook weinig prijs stellen. En toch gelooven wij, dat, zonder te stemmen voor het aristokratische in de wetenschap, zoo als dat dikwijls begrepen is, als van zelf in de wetenschap zekere aristokratie moet heerschen. Er is te veel in het boek, dat men zoo heel gemakkelijk onder een pijpje bespreken kan; wij durven het woord onbeduidend haast niet bezigen. Maar, ons dunkt, een echt wetenschappelijk boek moet niet zoo gemakkelijk door den oningewijde kunnen gelezen en begrepen worden; er is nog eene andere diepte, dan die velen meenen te bezitten, wanneer zij met speculatieve woorden schermen. Ten minste, als het boek van muurling waarlijk eene ‘practische godgeleerdheid’ is, dan zijn wij geneigd om dit hoofdstuk in de encyclopaedie te schrappen en te verklaren: ‘Laat ons eerlijk zijn: die zaken zijn voor geene wetenschappelijke behandeling vatbaar!’ Maar dan nog willen wij iederen hoogleeraar in de godgeleerdheid bidden en smeeken, dat hij zoo uitvoerig en gezet die zaken met zijne studenten bespreke als Prof. muurling dit schijnt te doen; want maar al te veel wordt het vergeten: de Akademie vormt dienaren der kerk, en 't is niet waar, dat de praktijk alles kan leeren, hoewel zij in veel moet onderwijzen. Wordt er bij de geneesheeren des ligchaams niet aan praktische vorming gedacht? Immers overvloedig. Men zij zoo goed om toch het mindere, dat men voor de geneesheeren der ziel in dezen kan doen, niet te
verwaarloozen.