| |
| |
| |
Korte mededeelingen.
Bij den Boekhandelaar h. höveker, te Amsterdam, is onlangs eene vertaalde preek van adolphe monod uitgekomen. Zij draagt ten opschrift: Het hart van den mensch, door God gevraagd, naar aanleiding van den tekst, Spr. xxiii:26: Mijn zoon! geef mij uw hart. Behoeft monod te worden gekarakteriseerd? Ieder kent hem immers, vooral na zijn dood; zijn arbeid is de uitdrukking zijner persoonlijkheid. Onder de goede orthodoxen (er zijn ook minder goeden en slechten) bekleedt m. eene eerste plaats, en zoo is het ook met zijn kanselwerk. Een rijk genot zal daarom deze preek schenken aan hen, die zich in de denkbeelden van den uitstekenden redenaar kunnen vinden, en vrede hebben met uitdrukkingen als deze: ‘De God die ons hart verlangt, is de God die ons in de Schrift geopenbaard wordt - de God van jezus christus, de God, Vader, Zoon en Heilige Geest’ (bl. 6); of iets verder: ‘ofschoon Hij (God) de zonde zoozeer haat, dat Hij ons de straf, die wij verdiend hadden, niet kon kwijtschelden, dan juist door die offerande zijns Zoons’; of op bl. 7, waar christus genoemd wordt de God-mensch, dien wij kunnen beminnen, zooals wij een broeder, een vriend beminnen, en die tevens, door eene wonderdadige, heerlijke, voor ons onbegrijpelijke vereeniging, de eeuwige God is’; of op bl. 8: ‘uitgenomen den God jezus christus, is er geen God, die ons’, enz. Wien dit twee- of drie-godendom, zoo on-Evangelisch, zoo inconsequent - want nu eens wordt jezus God genoemd, dan weder God-mensch, en van zijnen Vader gesproken - wien deze verwarring van begrippen niet tegen de borst stuit, hij zal de vertaling dezer preek met vreugd begroeten. Wien het gelukt, bij helderder denkbeelden omtrent de waarheid des
Evangelies, zich over zulke steenen des aanstoots heen te zetten, hij zal veel in deze rede vinden, wat het hart goed doet en heentrekt tot Hem, die in christus het hart van al zijne kinderen vraagt. Op ons maakte monod's preek den smartelijken indruk, dat wij dachten: hoeveel meer had zulk een vroom Christen en uitstekend redenaar kunnen zijn en hoeveel beter kunnen werken, indien zijne opvatting van het Christendom redelijker, zuiverder, grondiger ware geweest.
| |
| |
Het zevende Deel, 2de Stuk, van het Tijdschrift China behelst de volgende artikelen: de oorlog in China; Hoau, een nieuwe Zendingpost van het Rijnsch-Zendelinggenootschap in China; de Chinezen in Australië; gützlaff's grondbeginselen; twee brieven van den zendeling grimm; eene toespraak van Mr. j. de neufville in eene bijeenkomst van het China-Comité te Amsterdam op 19 Jan. 1857.
Wat zullen wij doen? Een woord voor de zaak van Bijbel en Zending, uitgesproken te Harlingen, op 22 Maart 1857, door j.w.th. lublink weddik, Evang.-Luth. Predikant aldaar. - Deze rede, gedeeltelijk ten voordeele van het Ned. Bijbelgenootschap uitgegeven (te Harlingen, bij j. riesberg), beantwoordt de vraag, die zij ten titel voert, op de volgende wijze. Het eerste, wat door ons gedaan moet worden, is: lezen in Gods Woord in onze eigene huizen; vervolgens moeten wij leven naar Gods Woord in onzen wandel; verder, werken met Gods Woord in onze roeping; voorts: hopen op Gods Woord in onze gebeden; eindelijk: overwinnen door Gods Woord in onze toekomst. - Behalve de verwarring van Heilige Schrift en Woord Gods, behalve onnaauwkeurigheid van uitdrukking in de opgaaf van deel 3 en 5, ter wille der euphonie, behalve woorden als verledenheid, pogingen inspannen, en dergelijken, bevat deze preek veel goeds en kan zij met stichting worden gelezen.
Den 11den Jan. 1857 werd de Heer j.p. nonhebel (die met den Doctors-titel als WelEerw. ZeerGel. wordt onderscheiden) door zijnen voorganger en vriend j.b. nijhoff te Vaassen bevestigd. De leerrede, door den laatsten gehouden over 2 Cor. ii:14-17, is in het licht verschenen onder den titel: Gods genadig welgevallen in den getrouwen Evangelie-dienaar, hoedanig ook de uitwerking zijner prediking wezen moge. Met bijzondere ingenomenheid lazen wij deze preek tot het einde toe. In vele opzigten is zij een model van eene bevestigings-preek. De inhoud is juist, het ambt van den Evangelie-dienaar wordt er in zijne uitnemende waarde en moeijelijkheid voorgesteld, zonder dat dit laatste wordt overdreven. Behalve eene enkele maal, waar van zoenverdienste sprake is, ontmoetten wij geene uitdrukkingen of voorstellingen, die getuigden van de rigting waartoe de Heer nijhoff behoort. Wel komen wij op tegen
| |
| |
‘uitbreiding des Evangelies’, als of het Evangelie door paulus hoe langer hoe grooter werd gemaakt. Doch de Heer n. is niet de eenige die zich schuldig maakt aan het misbruik van dat woord. Wordt er door hem steeds in dien geest en op die wijze gepredikt, dan kan hij der gemeente tot veel zegen zijn.
Onder de nieuwe tijdschriften, welke dit jaar zijn in het licht verschenen, behoort dat hetwelk ten titel voert: Mededeelingen van wege het Nederlandsche Zendelinggenootschap, uitgegeven door Bestuurders van het Genootschap. Reeds twee Afleveringen zijn daarvan verschenen. De eerste werd ons ter aankondiging toegezonden. Zij bevat een levensberigt en eene afbeelding van den zendeling van de velde van capellen; het verslag eener bezoekreis naar de Sangi-eilanden door den bovengenoemden zendeling, en een inleidend woord van de redactie. Met veel zorg is dit eerste No. bewerkt. Het beveelt zich door vorm en inhoud aan allen aan, die belangstellen in de zendingszaak, terwijl het zeer geschikt is om hen, die te weinig bekend zijn met den arbeid van het Nederlandsch Zendelinggenootschap, op de hoogte te brengen van hetgeen er in onze dagen geschiedt tot uitbreiding van het Christendom, en hen tot deelneming aan die hoogst gewigtige zaak te bewegen.
Een onlangs in het licht gegeven Adres aan alle (I. al) mijne Hervormde Geloofsgenooten, onverschillig van welke rigting, ter bevordering van een algemeen kerkelijk belang, door laïcus, te 's Gravenhage, bij h.j. gerretzen, draagt eenen bijna gelijkluidenden titel als een berucht, vóór 30 jaren aan de ‘Hervormde Geloofsgenooten’ gerigt ‘Adres’, maar betreft geheel iets anders. Terwijl het laatst aangeduide zich in de bres stelde voor de handhaving der kerkelijke regtzinnigheid, wil ‘Laïcus’ de Hervormden hebben aangespoord tot een algemeen petitionnement aan de Hervormde Synode, ter uitvoering van dat gedeelte van Art. 23 van het Alg. Regl. voor de Herv. Kerk, hetwelk het ‘regt tot benoeming van ouderlingen en diakenen, en tot beroeping van predikanten’ verklaart te ‘berusten bij de gemeente’. Het officiële Blad der Nederlandsche Hervormde Kerk heeft medegedeeld, dat de zaak, in dit Adres besproken, ter Synode is behandeld, en dat de Kerkvergadering haar, benevens de daaromtrent ingekomen verzoek- | |
| |
schriften, heeft gesteld in handen van hare Algemeene Commissie, tot berigt en raad ten volgenden jare. Wij zullen het oordeel niet vooruitloopen, door de hoogste vergadering der Ned. Herv. Kerk gevraagd; maar 't komt ons niet twijfelachtig voor, of de Synode te kiezen hebbe tusschen deze twee: eerlijke uitvoering van Art. 23, Alg. Regl., of intrekking van het geïncrimineerde gedeelte er van. Of Ref. dat Art. wenschelijk of niet wenschelijk acht, doet hier niets ter zake; dit alleen zij gezegd, dat, even weinig als er keuze is tusschen: òf gemengde scholen, òf vervallen-verklaring
van Art. 194 der Grondwet, - zoo ook een noodzakelijk alternatief, òf de toekenning van het stemregt aan de Hervormde Gemeente, òf de intrekking van Art. 23 des Alg. Regl. vordert.
Onder den titel: Men moet niet van Godsdienst veranderen, ziet een eenvoudig stukje het licht bij de Wed. borleffs en ten have, te Amsterdam. Het is uit het Fransch vertaald, en een tweede druk. De prijs is 10 cts., bij 25-tallen 6 cts., en bij 50-tallen 5 cts. De inhoud is zeer geschikt, en de titel met oordeel gekozen.
Couranten en tijdschriften (o.a. het Stuivers-Magazijn) hebben in de laatste maanden allerlei dwaasheden uitgestald over botsingen van kometen tegen onzen aardbol, en het vergaan der wereld. Men weet niet, of men zich meer moet bedroeven dan vrolijk maken over de onzinnigheden, die de menschen zich laten op de mouw spelden, over de ligtgeloovigheid ook van hen, die in andere opzigten nog al tamelijk ontwikkeld zijn. Populaire schriften, in welke gezonde denkbeelden worden voorgedragen aangaande den bouw van het wereldstelsel, vallen binnen de kennisneming van dit Tijdschrift; maar wat eigenlijk wetenschappelijk astronomisch is, kan door ons slechts worden aangekondigd. Zulks is dan ook het geval met een in het Hoogduitsch door een onzer kundige landgenooten uitgegeven geschrift: Bahnbestimmung der Kometen. III 1846, für die Wiedererscheinung in den Jahren 1851 und 1857, mit Rücksicht auf die Störungen der Planeten. Von Dr. p. van galen, Lector der Mathematik und Nautik, u.s.w. Zu Rotterdam, bei a. baedeker. 1857. In 4to. 16 bl. f 1.- De verdienstelijke arbeid, door Dr. van galen aan die komeet besteed, behoort te meer
| |
| |
alleen aan de sterrekundige wereld, dewijl dit hemelligchaam niet met het bloote oog kan worden gezien. Ook met het gewapende heeft men de komeet in 1851 niet kunnen vinden, en mist dus de verbeteringen, welke de bepaling van hare baan bij de waarneming zou hebben kunnen ondergaan. De berekenaar is dus genoodzaakt geweest om de voorspelling van hare terugkomst in de nabijheid der aarde in het loopende jaar te gronden op de onderstelling van de juistheid der berekening voor 1851. Blijkens de ephemeride voor 1 Mei-24 Aug. dezes jaars staat de komeet veel te digt bij de zon om waargenomen te kunnen worden. Voor 's hands beloont zich de genomen moeite dus slechts in zoo ver, als voorgewerkt is voor eene volgende terugkomst, die in de lente van 1862 zal plaats hebben, aangenomen dat de grondslagen goed zijn, op welke de bepaling der elementen voor 1851 en 1857 is gevestigd.
De Heer iz. j. lion gaf bij den Uitgever h.c. susan, c.h.z. dit jaar de Wet op de Jagt en Visscherij uit (13 Junij 1857, Staatsbl., No. 87). Hij wenscht, volgens den titel, de Wet toe te lichten uit de beraadslaging, en uit de jurisprudentie. Wij gelooven, dat hem het eerste gelukt is, maar dat het tweede totaal is mislukt, daar wij al zeer weinig aantreffen van de legio arresten over die zoo dikwijls veranderde wet. Schrapt dus van den titel af: en uit de jurisprudentie van den Hoogen Raad der Nederlanden, en ge hebt een aardig, bruikbaar overzigt van de beraadslagingen; de Heer lion schreef voor jagers en visschers, de laatsten vooral kunnen er zich meê amuseren als ze lang moeten wachten eer ze beet hebben.
Prof. bouman moge er zich over bedroeven, Prof. van gilse zal zich verheugen, dat wij twee Hollandsche Dissertatiën aankondigen, de eene van Mr. h.m. van den andel, over de Ontëigening ten algemeenen nutte, volgens de Wet van 28 Augustus 1851, te Leiden, bij p.h.v.d. heuvel, 1857; de andere van n.j. van ijsselsteyn, over den invloed van de Kerkelijke Wetgeving der Middeleeuwen op den Regtstoestand in Nederland. Beide proefschriften verdienen den onbepaaldsten lof. De eerstgenoemde monographie is een voortreffelijke Commentaar op de Ontëigenings-Wet, die van goede, gezette studie getuigt. Het werk van den Heer van ijsselsteyn was het strcven naar de
| |
| |
vervulling van eene vrij gewaagde poging; een werk, dat, wil het aan zijn doel beantwoorden, jaren studie vereischt, in den nog vaak donkeren weg van de geschiedenis der Middeleeuwen. Wij zouden onregtvaardig zijn als wij beweerden, dat de Schrijver in alle détails was doorgedrongen; integendeel, hij leverde slechts cenige bouwstoffen, vooral wat de proees-orde betreft, waarop het kanonieke regt van beslissenden invloed was; doch die bouwstoffen zijn zeer belangrijk, en wij hopen, dat hij nog eenmaal lust gevoele, die voor het publiek uit te werken, en alzoo de regtswetenschap te verrijken, die, wat de geschiedenis der Middeleeuwen betreft, bij ons zeer verwaarloosd is.
Van luttenberg's Chronologische Verzameling van Wetten en Besluiten, betrekkelijk het openbaar Bestuur in de Nederlanden, voortgezet door den Heer l.n. schuurman, verscheen bij den uitgever w.e.j. tjeenk willink, te Zwolle, weder een Deel, inhoudende het gecodificeerde in 1839. De onbeperkte lof, vroeger reeds aan den arbeid des Verzamelaars toegekend, die aan ijver en volharding, kennis en onderscheidingsgave paart, wenschen wij ook op dit Deel toegepast te zien, waarvan eene meer uitvoerige aanprijzing deels onmogelijk is, deels buiten de grenzen van dit Tijdschrift ligt.
Scirtopodes toetste ‘de Oranje-Woorden’ aan de waarheid, d.i. aan datgeen, wat hij voor waarheid houdt. Hij prijst de Oranjewoorden zeer, doch bestrijdt het een en ander wat hem te liberaal voorkomt. Wij willen al die quaestiën van Staatsregt niet beoordeelen. De ministeriële verantwoordelijkheid in verband met het rex non potest male facere, zou alleen bladen kunnen vullen, en dat is ons de brochure eigenlijk niet..... waard. Het geschrijf deed ons aan göthe denken, als hij zegt: ‘de menschen staan geblinddoekt met een hamer in de hand aan den muur, en slaan in het wilde toc, doch ieder denkt, dat hij den spijker op den kop slaat.’ In de politiek is dit al zeer waar!
Mr. h.o. feith schreef eene zeer zorgvuldig bewerkte brochure over het Muntregt der Ommelanden. Zij getuigt van zeer veel studie en kennis. Elk die er belang in stelt, zij ze aanbevolen. Het onderwerp, eene specialiteit, is ons niet grondig genoeg bekend om in meer détails hierover te treden, en wij zwijgen liever, dan geleerden onzin te verkoopen!
Wat men uit Zeewater maken kan. Door j.w. gunning. Met houtgravuren. Te Haarlem, bij a.c. kruseman. 1857. f :-50. - Met ingenomenheid namen we kennis van deze belangrijke schets, behoorende tot de reeds gunstig bekende Nijverheids-Bibliotheek. De S. geeft een beknopt, maar geleidelijk, helder en zaakrijk overzigt van 't ontstaan en de zamenstelling van 't zeewater, de bereiding en technische verwerking van 't keukenzout, dat
| |
| |
het oplevert, en de geschiedenis der scheikundige industrie, voor zoo verre zij met het zout als grondstof zamenhangt. Een gewigtig onderwerp dus voor bewoners van een land als 't onze, ‘aan wier en dras ontweld’, waarvan o zoo velen zeker niet vermoeden, welk eene onuitputtelijke goudmijn er in ‘den schoot der zilte baren’ verholen ligt. We wenschen, ook in 't belang onzer inlandsche nijverheid, deze schets in veler handen. Zulke geschriften zijn beter voedsel voor den geest dan de ontelbare romans en beuzelingen van den dag. Nog vaak hopen we den kundigen Schrijver, die op nieuw 't bewijs heeft geleverd het talent te bezitten om de resultaten zijner wetenschap op echt populaire wijze openbaar te maken, op een terrein, waar hij zoo wèl t'huis blijkt, te ontmoeten. Moge hij bij voortduring in ruime mate 't zijne bijdragen tot de verspreiding van wat de Engelschen verstaan onder hun kort en bondig ‘useful knowledge’! Niet te vergeefs is het dáár in 't Eldorado der industrie 't maatschappelijk wachtwoord geworden, dat ‘useful knowledge’!
Wie iets meer begeert te weten van eene veel besprokene zelfstandigheid, die bestemd schijnt om eene belangrijke plaats te bekleeden in de geschiedenis der nijverheid, zal bevrediging vinden in den derden, vermeerderden druk der Korte Beschrijving over de aanwending en het nut van het Waterglas, bijeenverzameld uit wetenschappelijke tijdschriften en opgaven van scheikundigen, door Gebr. marius, te Arnhem, die we hier aankondigen. 't Boekje beantwoordt aan het doel waartoe het is bestemd, en is gratis voor belanghebbenden te bekomen bij de genoemde firma en hare Agenten, die tevens het Waterglas en alle in deze beschrijving voorkomende stoffen op aanvrage afleveren.
Bij den Boekhandelaar g.t.n. suringar zijn in twee kartonnen bandjes de vijf Deelen van v.d. palm's Oratorische Werken (à f 8-:) in het licht verschenen. De uitvoering is bijzonder net - en de inhoud? Wie hem niet kent mogc zich schamen. De eenige v.d. palm heeft men dikwijls gezegd, en waarlijk, in deze werken blijkt hij de eenige te zijn. Nog meer, zeggen wij vrijmoedig, dan in zijne preken. Niet dat wij ook deze niet hoog, zeer hoog zouden waarderen, maar men is op het veld der homiletiek vooruitgegaan, en iedere tijd heeft zijne eigenaardige behoefte in dit genre, hoewel wij, door dit te zeggen, niets willen te kort doen aan de eenvoudige, zuivere, mannelijke welsprekendheid, die zich ook in die preken verheerlijkt. Maar in de Oratorische Werken zijn meest stukken bepaald voor dien tijd, waarin v.d. palm ze schreef. Die waren vroeger, die zijn nu vooral niet meer voor verbctering vatbaar. Ééns kon er maar eene lijkrede op borger en kemper worden gehouden, ééns maar gesproken worden aan beeckman's graf, maar iedere tekst kan heden weêr worden bepreekt, en die bepreking kan profiteren van den voornitgang. Daarom behagen ons het minst in deze bundels die stukken,
| |
| |
welke niet bepaald tot éénen tijd behooren, als: over job, over mahomet, over david. Daarbij hindert ons de gedachte: v.d. palm zou dat nu anders gezegd hebben - en die gedachte komt bij de lijkrede op van de perre niet te pas. Wil iemand aan een student, of predikant, of degelijk vriend een cadeau van blijvende waarde geven - hij schenke deze bundeltjes. Ieder Nederlander moest er meê willen pronken op zijne boekenplankjes - en ze dan lezen ook.
De Heer j.j.a. goeverneur levert veel werk af; meer echter als leverancier, dan als fabrijkant. Twee artikelen, van hem afkomstig, liggen weder voor ons: 1o. de veertiende jaargang van De Huisvriend, gemengde [wél gemengd!] lectuur voor Burgers in stad en land, en 2o. Uit alle werelddeelen. Losse [wél los!] schetsen en schilderingen tot bevordering van landen- en volkenkennis, naar het Hoogduitsch van a. berthelt.
Het zal voorzeker moeite genoeg kosten, om jaarlijks zulk een groot, compres gedrukt boekdeel bij elkander te krijgen als De Huisvriend. Die noodzakelijkheid, welke hij echter zich zelf oplegt, en de lezers, die hij zich voorstelt, zullen den Redacteur wel eens noodzaken, om niet al te scherp toe te zien. Maar, mij dunkt, De Huisvriend ontwikkelt zich met de jaren niet voordeelig. Aardige stukjes zijn dun gezaaid, en tamelijk flaauwe in overvloed. Wij kunnen er alleen van zeggen, dat hij sommige menschen amuseren, en hier en daar eenige wetenswaardige bijzonderheid leeren zal.
Van No. 2 is de Heer g. slechts de vertaler, en het oorspronkelijke is ook al eene compilatie. Wij vinden er allerlei geographischc en ethnographische anekdoten uit alle werelddeelen. Zelf weet de Vertaler wel, ‘dat hierdoor de eigenlijke geographische wetenschap nog niet dadelijk veel bevorderd wordt’, gelijk hij in zijne Voorrede erkent. - Het is niet mogelijk, om die bonte verzameling, van verschillende auteurs afkomstig, met weinig woorden te karakteriseren. Zeker is het waar, dat er zeer vele op zich zelf belangrijke en soms boeijende fragmenten in voorkomen; maar soms ook ontzettend schrale en oppervlakkige beschrijvingen en erge flaauwheden (vooral de eerste Hoofdstukjes). - Over het geheel zijn de afdeelingen veel te kort en te afgebroken, zoo als wel het geval moet worden met fragmenten uit allerlei reisbeschrijvingen uitgeligt. Hier en daar ware eene beschrijvende verklaring vooraf, of eene herhaalde voorstelling van hetzelfde onderwerp van eene andere hand, aan de duidelijkheid zeer bevorderlijk en noodig geweest. Ook zijn de Duitsche taaije volzinnen dikwijls niet tot behoorlijk Hollandsch omgewerkt.
Waarom levert de Heer g. niet meer oorspronkelijks? Als hij er den tijd toe neemt kan hij het beter. |
|