Wanneer wij het boekje inzien, bemerken wij spoedig dat de Hooggeleerde Schrijver dit zelf ook heeft begrepen; ten minste als hij bij het behandelen van een of anderen dichter of proza-schrijver wat uitvoerig is te werk gegaan, wat veel regels aan proeven van diens letterkundige producten gewijd heeft, dan moet een ander dit weder ontgelden, en ofschoon hij niets minder verdient dan zijn voorganger, zich met eene zeer luchtige behandeling tevreden stellen. Uit het treurspel van Mw. van winter, geb. van merken, Beleg en ontzet der stad Leiden, en uit de Cleopatra, van de Baronesse de lannoy, worden proeven medegedeeld, welke te zamen zestien bladzijden uit ons boekje beslaan; aan die citaten willen wij gaarne den lof schenken, dien zij verdienen, maar wat doen wij met zulke groote aanhalingen in eene Korte Schets tot de Geschiedenis onzer Letterkunde? Dit begrijpen wij niet, vooral wanneer wij eenige bladzijden vroeger bij de behandeling van onzen grooten antonides en van den teregt hoog geschatten rotgans zien, dat de Schrijver er zich met een Franschen slag afmaakt, en aan deze beide Koryphaeën onzer dichtkunde te zamen ééne bladzijde druks wijdt, zonder uit hunne werken eenige proeve mede te deelen. Willem sluiter, de Geldersche cats, moet zich met eene behandeling in zeven regels tevreden stellen. Hoe moeten wij nu zulk eene wijze van behandeling noemen? - Wijzen wij er eerst nog op, hoe Prof. visscher verscheiden namen noemt, en de dichters wien zij toebehooren, behandelt, welke in eene Korte Schets der Nederlandsche Letterkunde zeer goed konden gemist worden, maar daarentegen er vrij wat overslaat, die zelfs in de kortst mogelijke schets verdienden genoemd en geprezen te
worden: onzen bevalligen daniël joncktijs heeft de Hoogleeraar niet eens genoemd; onzen j. van paffenrode, die zich als dichter zulk een welverdienden roem verwierf, en door zijne tijdgenooten zoo hoog geschat werd, dat in 1711 een twaalfde druk van zijne Gedichten noodig was, die daarenboven zich door zijn Der Grieken en Romeynen Wapenhandel als goed prozaschrijver heeft doen kennen, heeft de Schrijver dezer Schets over 't hoofd gezien. Deze zaken te zamen geven ons regt de wijze van behandeling slordig te noemen. Voor het overige heeft de Hoogleeraar zijne beschouwingen los gesteld, zoodat