als tekst wordt voorgelezen, en per allegoriam 's Heeren geboorte als een licht in den nacht van onkunde, zonde, onheil en dood wordt aangewezen. Hetzelfde geldt van de Avondmaalsvraag en van Naäman's genezing. Hier echter geen homiletische excurs over een punt, dat nog zoo weinig vast staat; want zouden de tekstvereerders ook niet te ver gaan, en, menige analogie op geestelijk gebied voorbijziende, niet vele schoone teksten onbruikbaar maken, of zoo te gebruiken, dat maar 2% van de toehoorders de gansch partieuliere omstandigheid, die naauwkeurig wordt behandeld, bij zich zelf weêrvindt? - Gezwegen dan ook ditmaal van onverdedigbare disposities, gelijk bij de behandeling van den Brief aan Philémon, die belangrijk heet voor onze Christelijke kennis, voor ons Christelijk geloof, voor ons Christelijk leven. Vraagt ge niet ieder oogenblik: waarom dit in I en niet in II, of in II en niet in III, enz.?
Maar wat schandelijk zou zijn om te zwijgen? Als Ref. niet, ondanks alles wat de kritiek gebiedt te laken, met de hoogste ingenomenheid melding maakte van al den zegen dien zijn gemoed heeft ontvangen door de lezing van deze preken. Daar is er niet ééne, die hij niet gelezen heeft met vrucht voor zijn Christelijk leven. Meestal was hij verbaasd en opgetogen. Wat schat van kennis in dat hoofd! wat rijkdom van godsdienstig gevoel in dat hart! wat ernstige nadruk! wat levendigheid en heerschappij over alle vormen! Het strekt ons Vaderland tot eer, dat v.o. nu zoo vele jaren lang de gevierde redenaar is geweest, maar het strekt ons Vaderland tot oneer, niet dat sommigen met openhartigheid op 's mans gebreken wijzen, maar dat zij dit doen op een toon, die getuigt dat men zijne heerlijke redenaarsgaven geheel voorbijziet. Ref. heeft misschien op iedere preek honderd zoowel groote als kleine aanmerkingen, maar ook in iedere preek vindt hij wel duizend of tien-duizend schoonheden. Die over het kleingeloof van Petrus spant, zijns achtens, de kroon.
Ééne lofspraak nog. Menschen van gevoel en van fantasie, die in onzen tijd meest der orthodoxe rigting zijn toegedaan, vervallen op den preekstoel ligt tot (wij zullen maar zeggen) geestelijke aardigheden; woordspelingen loopen daar ook veel onder. Dan zegt men ter hunner verdediging: ‘dat behoort nu tot 's mans persoonlijkheid!’ maar v.o. bewijst, dat hij zijn best doet om dat kenmerkende in zijne persoonlijkheid uit te