| |
Korte mededeelingen.
Een ongenoemde, dien het niet aan bekwaamheid ontbreekt, heeft eene vriendelijke, maar ernstige teregtwijzing gegeven aan Prof. j.h. scholten, ten gevolge van diens laatste redevoering. De titel luidt: Het regt der Gemeente gehandhaafd tegenover het gezag der Wetenschap (te 's Gravenhage, bij h.j. gerretsen). De Schrijver erkent het gezag der wetenschap, maar wijst zeer juist aan, dat ook de Hervormde gemeente haar regt heeft, en dat er veel bezwaar is in den toestand der godgeleerde faculteiten zoo als zij tot nog toe zijn kweekscholen voor leeraars der Hervormde Kerk. Wat scholten wenscht is billijk, maar feitelijk bezit hij het nog niet, en hij miskent daarom zijn standpunt. Sterk wordt er aangedrongen op invloed van de zijde der gemeente op de vorming harer leeraars - en moge iemand ook al beweren, dat alleen de zucht om wat eene bepaalde partij voor Hervormd houdt, door te drijven, hier tot spreken dringt, en dat wanneer verkregen wierd, wat men vraagt, de gemeente in hare totaliteit niet zou ijveren voor de Hervormde Kerk, zoo als die partij dat woord verstaat - dat de tegenwoordige toestand niet houdbaar is, blijkt hier weêr op nieuw, en daarom zij den wetgevers bij het maken van eene nieuwe verordening op het hooger onder- | |
| |
wijs, ook vooral in dit punt, groote wijsheid en omzigtigheid toegebeden.
Ds. james, dien wij vroeger als bestrijder van v. koetsveld niet gunstig leerden kennen (zie bl. 114), treedt nu op tegen zaalberg's Leerredenen (door ons beoordeeld bl. 217). De titel zijner brochure is: Heeft Dr. j.c. zaalberg den waren sleutel der Evangelische verzoeningsleer gevonden of verloren? Te Arnhem, bij j.w. swaan. Zijn toon is, helaas! in dit geschrift ook niet vrij van verregaande bitterheid. Dat er aanleiding bestond om zaalberg van orthodoxe zijde aan te vallen en te wederleggen, volgt uit hetgeen wij ter aangehaalde plaats over de te groote scherpte zijner polemiek aanmerkten, en over het onvoldoende zijner ontwikkeling van het dogma. Ds. james blijkt intusschen niet tegen hem te zijn opgewassen. Wat dunkt u toch van zijne wetenschappelijkheid, als hij schrijft (bl. 11): ‘Zij (de menschen na het plegen der eerste zonde) derfden oogenblikkelijk het beeld en de heerlijkheid Gods, werden met schaamte gewaar dat zij naakt (ontbloot van het kleed der onschuld) waren, gaven later het schoone ligchaam, hetwelk zij uit de hand des Scheppers ontvangen hadden, aan het stof terug en, waren de genade en de belofte des Zaligmakers, welke zij met hartelijk geloof omhelzen, niet tusschen beiden gekomen, dan zouden zij, na hunnen dood, van Gods zalige nabijheid verwijderd geweest, en in eene jammerlijke en eeuwige rampzaligheid gestort zijn.’ Wij kunnen den wensch niet onderdrukken, dat een echt wetenschappelijk voorstander der orthodoxie hare partij in ons Vaderland opneme. Voor 's hands gelooven wij, dat hare bestrijders uit het geschrift van james kunnen leeren, als zij haar aanvallen, niet, wat maar al te veel gebeurt, hare leerstellingen, gelijk die door den ruwen volkshoop worden uitgedrukt en voorgestaan, aan te tasten, terwijl wij ons
verblijden, hier met zoo vele woorden te lezen: ‘Wij belijden, volgens het Evangelie, dat God, die de eeuwige en volmaakte liefde is, nimmer de vijand der menschen geweest is noch heeft kunnen zijn. Wij gruwen zelfs van zulk een gedrogtelijk denkbeeld; wij gelooven dat God de menschen uit liefde schiep en uit loutere liefde heeft willen verlossen; dat het derhalve de mensch is, die van wege zijne vleeschelijke en vijandige gezindheid, zich op de aangebodene genade, met God verzoenen moet door geloof en waarachtige bekeering van hart en wandel.’
| |
| |
Geestelijke Schat voor de kinderen Gods, door c.h. von bogatsky. Naar de[n] 38e[n] druk uit het Hoogduitsch vertaald. Te Koevorden en Winschoten, bij d.h. van der scheer en p.s. van der scheer. In gr. 8vo. 1e Aflev. 32 bl. f : -20 per Aflev. - Eene stichtelijke lectuur, zóó armzalig als ze ons onder tal van stichtelijke armzaligheden toch maar zelden onder de oogen kwam, en, die voorts door eene slechte vertaling nóg armzaliger is gemaakt. Een eigenlijk verkeerde geest is er in 't boek niet; maar in 't geheel geen geest. 't Zijn korte, te korte, avond-overdenkingen over Bijbelplaatsen: telkens besloten met een tweeregelig rijm, even lam van maat als van inhoud. Ter amusante proeve:
Heer! Laat mij eens andrens oog en hart ten leven rigten,
Opdat de zon des heils ons beiden moog verlichten!
In 't Hoogduitsch heeft bogatsky's werk reeds 38 drukken beleefd. Waar kunnen onze goede naburen zich in hunne süssliche Empfindeley al niet aan stichten! Maar 't is ook waar! het boek is al tamelijk oud (van 1760); en wij leven onder de mode à la renaissance.
Druk, papier en correctie zijn regt leelijk en afschrikkend, en dus een waardig en nuttig kleed voor den inhoud. v.p.
Naar aanleiding van het beruchte artikel in het Ultramontaansche dagblad De Tijd ter gelegenheid van tollens' dood, schreef een ongenoemde een stukje: Tollens als Evangelisch-Christelijk Volksdichter; te Amsterdam, bij e.s. witkamp, à f :-20, waarin met de stukken wordt aangetoond, dat het Christelijke element in de verzen van onzen geliefden Volksdichter niet alleen na zijnen overgang tot de Remonstrantsche Broederschap, maar ook reeds vroeger, toen hij nog tot de R.-K. Kerk behoorde, helder uitkwam. De zaak is waar, en hare aan wijzing overtuigend; maar ons zou het onzinnige geraaskal van De Tijd der moeite van wederlegging niet zijn waard geweest. Dat trouwens belijders van de R.-K. godsdienst zelven het geschimp van De Tijd verachten, ziet men misschien nergens sterker, dan in een waar en warm stukje van Mr. prudens van duyse, getiteld: Tollens herdacht in België, uitgegeven te Antwerpen, bij w.l. van oosterzee, in welke brochure men o.a. leest: ‘Gij’ - De Tijd -
| |
| |
‘Gij schimpt op tollens, naamloos heer:
De man stierf protestant.
Wij protesteeren heinde en veer;
Wij protesteeren, tot 's lands eer,
‘Wat! ónze tollens (schreeuwt uw krant)!
Neen, 't past ons niet dat woord;
Dat woord past niet aan Nederland.’
Zeg, liefdrijk hart! zeg, groot verstand,
Zeg, de ‘aardsgezindheid’ van den man,
Hoe spreken daar 's lands armen van?’ enz.
Lezenswaardig is dat geheele boekske, en merkwaardig als gevloeid uit de pen van eenen Roomsch-Katholiek, die in onderscheiding van vele zich liberaal noemenden in België een ijverig lid zijner Kerk is.
Bijdrage tot de behandeling der zoogenaamde Zeeuwsche Koorts, door Dr. a.a. fokker. Namens de Commissie voor Pharmacodynamiek voorgedragen in de Vergadering van de Vereeniging van Genees- en Heelkundigen in Zeeland, gehouden te Middelburg, den 31sten Julij 1856. Te Middelburg, bij j.c. en w. altorffer. 1857. In gr. 8vo. 36 bl. f :-35. - Hoewel het gezag der traditie en het zoogenaamde autoriteits-geloof reeds sedert lang in de Geneeskunde, als wetenschap beschouwd, hebben afgedaan, zoo geldt dit echter nog geenszins van de medische kunst. Terwijl de wetenschap, haar natuurkundig standpunt handhavende, eigen onderzoek door waar- en proefneming noodig acht, maakt de kunst van middelen gebruik, die veelal slechts op het gezag der overlevering steunen, en wier onzekere en twijfelachtige uitwerkselen geenszins met onze physiologische kennis in overeenstemming gebragt kunnen worden. Geldt dit reeds van de meeste middelen, die door de geneesheeren zelve aangewend worden, nog veel meer is het van toepassing op de veelsoortige zoogenaamde geheime geneesmiddelen, waarvan zich de volksgeneeskunde bedient. En niet te min kan het nuttig zijn ook van laatstgenoemde middelen kennis te nemen, daar men nooit vergeten moet, dat de geneeskunde van empirischen oorsprong is, en dat gelouterde
| |
| |
ervaring, uit den aard der zaak, door ruwe en onoordeelkundige empirie wordt voorafgegaan. De bijdrage van den Heer fokker is ons daarom welkom, en daarin worden eenige merkwaardige berigten omtrent de behandeling der Zeeuwsche koortsen met uit- en inwendige, deels van oudere Geneesheeren, deels van leeken herkomstige geneesmiddelen medegedeeld. Om aan het misbruik van zoodanige, veelal bedenkelijke en dikwijls geheel ongerijmde middelen een einde te kunnen maken, moet het kwaad, in de eerste plaats, behoorlijk gekend worden, en tot het opsporen daarvan moet elk, die er toe in de gelegenheid is, trachten bij te dragen.
Het Leven in zijne natuurlijke verschijnselen populair verklaard door d.f. eschricht, Hoogleeraar te Koppenhagen. Naar het Hoogduitsch door Dr. w.f.r. suringar. Met platen en houtsneê-figuren. Tweede Deel. Te Leeuwarden, bij g.t.n. suringar. 1857. In gr. 8vo. IV, 287 en 4 bl. f 3-: Twee Deelen compl. f 7-: - Over de voltooijing van eschricht's populaire physiologie, waarvan wij het Eerste Deel vroeger met grooten lof hebben aangekondigd (1855, bl. 792 en volgg), verheugen wij ons zeer, en het verblijdt ons niet minder, dat ons langer wachten naar die voltooijing vergoed is geworden door de zorgvuldige bewerking, die aan dit Tweede en laatste Deel is te beurt gevallen. Het gebeurt zelden, dat aan eene vertaling de voorkeur moet worden gegeven boven het oorspronkelijke, en echter is dit hier het geval, daar de bekwame Vertaler twee nieuwe Hoofdstukken over het accommodatie-vermogen van het oog (bl. 128-142) en over het stereoscopisch zien (bl. 157-168), onderwerpen, wier naauwkeurige kennis thans voor den beoefenaar der Physiologie onmisbaar is, aan het werk van eschricht toegevoegd, en met eenige houtsneden en eene nieuwe, uit het werk van von reeken overgenomene, plaat opgehelderd heeft. Daarenboven werden, ter bevordering der duidelijkheid, hier en daar, voornamelijk in de leer van het licht, eenige kleine veranderingen gemaakt, die onmiskenbaar verbeteringen zijn. Eindelijk rekenen wij het den Vertaler als geene kleine verdienste aan, dat hij den duidelijken en levendigen stijl van den uitstekenden Deenschen Schrijver zoo gelukkig heeft nagebootst. Het werk strekt daardoor niet slechts tot eene nuttige, maar tevens tot eene hoogst
| |
| |
aangename lectuur. Moge het velen met de Natuurkunde van den mensch, op haar tegenwoordig standpunt, bekend maken.
Vóór eenige maanden zagen wij bij vele boekverkoopers een mooi boekje voor de glazen staan. Op den rug stond met vergulde letters: ‘Amsterdam, wilh. gilbers. Boekhandel. 1856;’ - dat was echter de titel niet: die prijkte in nog mooijer letters op den omslag, en luidt: Herinnering aan nikolaas I, door f. eduard echstein. - De dingen, die in de laatste jaren met Rusland geschied zijn, deden het menigeen met belangstelling aanzien, misschien kocht deze of gene liefhebber het. Deed hij het in de hoop, wat wetenswaard aangaande dat rijk te vernemen, dan ware hij teleurgesteld; maar was het hem te doen, om een curieus boekje in zijne kast te hebben, dan waren zijne f 5-: niet geheel verloren. Waarlijk, die mooije Russische letters, in welke taal de onderdanige opdragt aan H.M. anna paulowna, Koningin-Moeder, enz. geschreven is, zijn de moeite waard om te zien. Maar vooral merkwaardig is de echt Russische geest, die uit het geheele bockje ons tegenwaait. Alles, wat maar betrekking heeft op den ‘grooten, wijzen, onvergetelijken, enz.’ Keizer, schijnt hem gewigtig genoeg toe, om den Hollandschen lezer mede te deelen. Alles strekt slechts om den oppermagtigen ‘Zelfheerscher’ te bewierooken en te vergoden; maar om hem werkelijk te leeren kennen, ook in zijne zwakheden, en wat hij anders met een gewoon mensch gemeen mogt hebben, daar is het niet om te doen.
De Schrijver heeft eigenlijk niet veel anders gedaan dan een reeks van documenten afschrijven, die op zijnen Keizer en vooral op diens overlijden betrekking hebben. Hij vergeet niet al de leden der Keizerlijk Russische familie op te tellen, en vermaakt zich dan met eene uitvoerige verklaring van het Keizerlijk Russische wapen, waarbij eene afbeelding, - ‘in kleuren’! Van het Hoofdst. ‘geschiedkundig overzigt der regering van Keizer nikolaas I, volgens oestyaloff’, verwacht men iets, maar vindt slechts een onvolledig, onordelijk fragment. De overige van de 42 (zal ik ze Hoofdstukken noemen, die afdeelingen, waaronder de opdragt de eerste en de lijst der inteekenaren de laatste is?) zijn het lezen nog minder waard; het zijn ont- en uitboezemingen en hymnen van den Russischen adel en anderen, vooral een tal van rescripten (altijd ‘allerhoogst’) van den tegenwoordigen Keizer, dagorders, Ukasen, enz. Vooral de begrafenisplegtigheid schijnt den Rus uiterst interessant voorgekomen te zijn: hij heeft de helft van zijn boekje over voor allerlei bijzonderheden, die daarop betrekking hebben: bepalingen aangaande den rouw, policiereglementen, lange lijsten van den begrafenistrein, en dergelijke curieuse stukken meer. De naamlijst der inteekenaren is eigenlijk reeds genoeg, om de waarde van het boekje te schatten. De Uitgever zelf teekende voor 28 ex., de Schrijver voor 15 in, en de overige 39 werden genomen door drie vorstelijke personen, eenige boekverkoopers en onbekenden, meeren- | |
| |
deels blijkbaar en de andere waarschijnlijk familie of vrienden van den Schrijver.
Het geheel, - als het een geheel te noemen is, - zou een souvenir kunnen zijn (immers nulliteiten kunnen tot souvenir dienen) voor ieder die geparenteerd mogt wezen, of aan den Keizer aller Russen zelf, of aan een der herauten, en functionarissen, die bij de begrafenis gefigureerd hebben. d-d.
De Gebr. binger geven à f 2-40 uit: De Wereld zoo als zij is. Door hieronymus de vitter. Mijnheer de vitter zou op zijne beurt duchtig bevit kunnen worden. Hij is ons niet meer dan een would-be humorist. Wij vinden hem flaauw en plat, en kunnen ons niet begrijpen, hoe er dames waren, die zich de opdragt van die vitterij lieten welgevallen. Als onze lezers er moed toe hebben om zijn boek te koopen en te lezen, dan mogen zij rigten tusschen ons en den Schrijver. Laten zij het boekje maar op bezien vragen - dan kunnen zij genoeg oordeelen. Het spijt ons dat wij zoo gestreng moeten oordeelen over eene zoo schoon gedrukte uitgave; ons aangaande, niets zou ons liever zijn, dan te mogen verkondigen: ‘Nederlanders! daar is een humorist in uw midden opgestaan - en zijn naam is hieronymus de vitter!’ Maar wij kunnen, wij mogen niet.
De Krijgsmansstand en de Krijgsman. Zedekundige Beschouwingen en Lessen voor beschaafde jeugdige Militairen. Vrij naar den vreemde, door p.f. brunings, 1ste Luitenant der Infanterie. Te Kampen, bij k. van hulst. 1857. In post 8vo. 2, II, 138 en 2 bl. f :-50. - Luitenant brunings heeft met uitmuntende bedoelingen dit boekske bewerkt; hij wenschte ‘der militaire jeugd het ware besef te geven van hare bestemming, hen die voornemens zijn de krijgsloopbaan in te treden, in te wijden in de dure en vele verpligtingen, die op den krijgsmansstand rusten, en eindelijk aan burgers de overtuiging te geven, dat de krijgsloopbaan eene eervolle, maar tevens moeitevolle is, en hun de vooroordeelen tegen haar te ontnemen.’ In vele opzigten zal dit werk aan zijn doel beantwoorden, want het bevat een schat van wenken, welke ongetwijfeld voor vele lezers vruchtbaar zullen zijn; doch het is te langdradig en te veel doorspekt met afgetrokken betoogen, om met genoegen gelezen te worden. Sommige dier beschouwingen zijn geheel onbegrijpelijk, b.v. die, welke het eerste Hoofdstuk uitmaken; de jeugdige militairen zullen evenmin als Ref. dezen bombast begrijpen, en van dit genre is er meer in het boekje. Mogt het eene tweede uitgave vereischen, dan zuivere de Heer brunings het zonder gewetensbezwaar van die dwaasheden. De Uitgever schijnt er op gerekend te hebben, dat het in de ransels der militairen nog al wat te lijden zal hebben; hij heeft ten minste voor allerstevigst papier gezorgd.
| |
| |
Van het Nederlandsch Jaarboekje der Posterijen, voor 1857, is ons alleen het Tweede Gedeelte ter aankondiging toegezonden. Een begeleidend schrijven van den Redacteur, den Heer s. gille heringa, Directeur van het postkantoor te Schiedam, meldt ons, dat van het Eerste Gedeelte geene exemplaren meer overig waren. Met genoegen bemerkten wij daaruit, dat de ijverige Redacteur bij den negenden jaargang van het Jaarboekje voldoening op zijnen arbeid heeft mogen smaken. Tevens verheugt het ons in de gelegenheid te zijn, om op dit Tweede Gedeelte, waarvan overdrukken zijn genomen, ten gerieve van het handelend publiek, de aandacht te vestigen. Is het Eerste Gedeelte onmisbaar voor beambten bij het postwezen, groot nut en gemak kunnen zij die op koopmanskantoren of in andere betrekkingen dikwijls van de verzending per post gebruik moeten maken, van dit Tweede Gedeelte hebben. Het houdt in: 1o. Inhoud van de Nederlandsche Postwet van 12 April 1850, zoo als zij, gewijzigd bij Wet van 5 Julij 1855, den 1sten September daaraanvolgende in werking is gekomen. 2o. Alphabetische Lijst der Gemeenten, Dorpen, enz., waar van rijkswege briefbestelling plaats heeft, met aanwijzing op welke postkantoren, over 1857, de brieven er voor moeten berekend worden. 3o. Opgave van eenige hoofdbepalingen van het briefpostwezen, en van hoofdverpligtingen der Heeren brieven gaarders. 4o. Alphabetische Lijst van Vrijdommen van Binnenl. Briefport voor de verschillende dienstcorrespondentiën. 5o. Lijst van Buitenlandsche Frankeringen. Op deze laatste lijst belooft de titel tegen September 1857 een vervolg; tevens wordt zij met het volgend belangrijk n.b., dat van den grooten ijver, en de
bereidwillige dienstvaardigheid van den Redacteur getuigt, besloten: n.b. Het is raadzaam om maandelijks aan de postkantoren, waar men onder behoort, beleefdelijk te vragen of er in de buitenlandsche frankering ook eenige verandering is gekomen. Wil men, om die inlichtingen te bekomen, den Redacteur van dit Jaarboekje met dat vertrouwen vereeren, dan is hij telkenmale volgaarne bereid, die per ommegaande en gratis te zenden.
De Heer heringa bewijze nog vele jaren aan velen zijner landgenooten gewigtige diensten door de uitgave van zijn Jaarboekje!
Namens het Koninklijk Instituut van Ingenieurs werd aan de Redactie het Algemeen Verslag van de werkzaamheden en notulen der Vergadering, tijdens het instituutsjaar 1855-56, ter kennisneming toegezonden. Wij maken er gaarne melding van, met het berigt, dat verschillende voor onze waterbouwkundigen belangrijke rapporten daarin zijn opgenomen, in welke eenige o.a. betrekking hebben op de spoorwegbrug te Westervoort, het plan van een haven en reede op de Noord-Westkust van Nederland, de haven van het Nieuwediep, het verlagen van het strand der Noordzee, de brug over de rivier de Mark bij Zevenbergen, de afdamming van den Nijl, de landengte van Suëz, allen onderwerpen, waaromtrent de tusschen de Regering en het Instituut, of tusschen het Instituut en particu- | |
| |
liere deskundigen, gewisselde officiële bescheiden worden medegedeeld.
Wat over het algemeen nog al belangrijk is, vooral tegenwoordig, nu door eene toevallige omstandigheid het onderwerp in de dagbladen weder ter sprake is gebragt, is de volledige geschiedenis van het met aanzienlijke gouds- en geldswaarde in 1799 op onze kusten gestrande Engelsche fregat de Lutine, vervat in een Rapport van het Instituut aan de Regering, in antwoord op een in zijne handen ter informatie gesteld adres.
Dit werk is uit den aard der zaak, als zijnde niet in den handel, minder voor eene beoordeeling geschikt. Mogten wij echter daartoe geroepen zijn, wij zouden de Uitgevers, de Heeren van langenhuysen, te 's Gravenhage, gaarne den lof toekennen, dat zoowel druk- als plaatwerk hun tot eer verstrekken.
Het Koninklijk Instituut van Ingenieurs bewijst door deze uitgave, dat het zijne roeping begrijpt, en het talent zijner leden in het belang van vaderland en wetenschap wordt aangewend.
Verhandeling over het bevruchten der Koeijen. Door s. blaauw, a. zn. Met genoegen lazen wij dit geschriftje, en wenschen het in veler handen. Hier en daar was eene kleine uitbreiding wel wenschelijk geweest, maar het is zoo, als het te lang is, wordt het niet algemeen gelezen door hen voor wie het bestemd is.
Wij hebben al vernomen dat die belanghebbenden, al het daarin voorkomende niet gaaf aannemen, maar wij vinden er toch zulke nuttige wenken in, dat wij gaarne aan vermogende belangstellenden in den landbouw den raad geven om eenige exemplaren in hunnen kring te verspreiden. Het doet zeker nut hier en daar als de lezing dringend wordt aanbevolen.
Onder de talrijke geschriften voor de Nederl. jeugd uitgegeven, zal de Uitgever i.m.j. van nes, te Kampen, eene niet onbelangrijke bijdrage leveren. De Schatkamer voor Jongelieden, bijdragen uit het gebied der Geschiedenis, Zedekunde, Levensbeschrijving, Natuurkunde, Land- en Volkenkennis, Nijverheid, Kunsten, enz., schijnt ons volgens de eerste ons toegezonden Aflevering toe een belangrijk en nuttig geschenk voor jonge menschen te zullen worden. Het werk zal oorspronkelijke stukken van de redactie, en een keur van bijdragen van gunstig bekende Schrijvers bevatten. De namen dier schrijvers, in den Prospectus genoemd, waarborgen veel goeds, en de stukken welke wij in de eerste Aflevering aantreffen, zijn zeer belangrijk. De wijze van uitgave mogen wij prijzen, en de gekleurde lithographie, afkomstig uit de steendrukkerij der Heeren emrik en binger, te Haarlem, handhaaft die firma in den eens verkregen roem.
| |
| |
Bij den Uitgever zweers, te Zwolle, ziet het licht: Karel en Jansje, of Broeder- en Zusterliefde. Eene leerzame geschiedenis voor de Nederlandsche Jeugd; door een Vriend der Jeugd. - Dit boekje laat zich zeer geschikt lezen, en bevat veel dat den jeugdigen lezers tot veredeling hunner harten strekken kan; 't is jammer dat het verhaal nog al onwaarschijnlijk is.
De zeer goedkoope prijs, f :-17½, maakt Karel en Jansje tot een geschikt geschenk voor min gegoede kinderen.
A. v.d. hoeven, Instituteur te Hoorn, heeft eene nieuwe vertaling van de Geschiedenis van jozef, door v.o. hulshoff, geleverd, getiteld: Les Avontures de Joseph, te Amsterdam, bij j.m.e. meijer, à f :-45. Deze vertaling verschilt niet veel van eene, die in 1832 te Leyden het licht zag. In beide zijn fouten tegen de eigenaardigheden der Fransche taal, waarom wij ten gebruike der jeugd aan een oorspronkelijk Fransch boekje de voorkeur zouden geven. b.v., pag. 3: Il y en avait une par-dessus les autres intéressante et instructive qu'on peut lire dans ce petit livre. Wij zouden zeggen: Il y en avait une qu'on peut lire dans ce petit livre, et qui l'emporte sur toutes les autres, quant à l'intérét qu'elle nous présente et à l'instruction qu'elle nous donne. Pag. 26 lazen wij: Les pieux (de palen) seront bienheureux. Ook deed de titel ons denken aan Les Avontures surprenantes de Cartouche. Waarom het oude en goede Histoire de Joseph niet behouden?
Gallerie deutscher Dichter und Prosaiker aller Zeiten, mit Anmerkungen herausgegeben und den niederländischen Gymnasien gewidmet von m.r. bruck, Lehrer der deutschen Sprache und Literatur am Gymnasium zu Gouda. Erste Lieferung. Zu Amsterdam, bei j.c.a. sulpke. 1857. In post 8vo. 80 bl. f :-90. - 't Mag eene gelukkige idée geacht worden, die de Heer bruck had, toen hij besloot tot het zamenstellen dezer Gallerie; en we gelooven met hem, dat zij, te zamen met de vroeger van hem verschenen Chronologische Tabelle der deutschen Literatur, een geschikt Handboek voor de studie der Duitsche Letterkunde zal kunnen uitmaken. Slechts zouden wij den Zamensteller in bedenking willen geven, of niet het werk, voortgezet op dezelfde ruime schaal - de 1ste Aflevering, 80 bl., loopt slechts tot walther von der vogelweide, of 't laatst der 12e eeuw - minder praktisch nut zal opleveren dan bijaldien de compilatie wat gedrongener worde.
Het Duitsch toch is slechts één der vele vakken, die aan de Gymnasia gedoceerd worden, en de grondige studie, die de Verzamelaar dezer Gallerie er van gemaakt hoopt te zien, zal vooreerst wel onder de vrome wenschen blijven. Druk en papier zijn voldoende.
a.b.m.
|
|