schreef, achting geschonken wordt. Zóó hadden we Aanm. 2 gaarne de opgave gezien, dat de grootste diepte der zee, die tot nog toe gepeild is - in den Atlantischen oceaan tusschen Kaap Hoorn en Kaap de Goede Hoop onder 36o49′ Z. Br. en 37o6′ W.L. van Greenwich - 43,380 Par. voeten bedraagt, dat is 17,000 voet hooger dan de Kintschindjinga - de tot voor zeer onlangs hoogst gemeten top van het Himalaya-gebergte. Zóó hadden we bij bl. 369, waar over Zwitserlands gebergte gehandeld wordt, de niets zeggende voorstelling daarvan als ‘een zamenhangend net, dat over den geheelen Aardbol gespannen, dien omsluit’, verbeterd wenschen te zien naar hetgeen de Geologie geleerd heeft. Daarmede zou zeker tevens de voorstelling, die in de 12de Aanm. gegeven wordt van de verandering in den loop des Rijns, gewijzigd geworden zijn. En terwijl het bij Aanm. 113, waar over de voortgaande beweging der gletschers gesproken wordt, der vermelding waard geweest zijn zou, dat v.s. hier te regt de meening van de saussure tegen de toen nieuw opkomende van agassiz en desor verdedigde - zoo als latere onderzoekingen aan deze beide geleerden zelf hebben doen zien - was het wenschelijk geweest, dat bij Aanm. 110 de natuurkundige grond bijgevoegd ware, waardoor voorwerpen, die lang te voren in de gletschers verzonken waren, na verloop van tijd weder te voorschijn kunnen komen. Deze opmerkingen gelden echter, zoo als men ziet, het werk van van senden niet, dat met regt ‘een sieraad onzer letterkunde’ genoemd mag worden.
De typographische uitvoering verdient allen lof, zoowel wat druk en papier als wat den band betreft, en de twaalf plaatjes, die het werk versieren, zijn over het geheel net uitgevoerd. Iets verder tot aanbeveling te zeggen, zou ons te veel gezegd schijnen; alleen wenschen wij, dat menigeen in de lezing van het werk zoo veel genoegen smake als steller dezes daarin ondervond.
z.
s.