Stukje, dat ons nu van de Uitgevers ter beoordeeling werd toegezonden, kunnen wij tot onze spijt geen zeer gunstig verslag geven. Het eigenlijk doel der natuurlijke geschiedenis, naauwkeurige kennis van den vorm van de natuurlijke voorwerpen en van hun zamenstel, is hier, gelijk veelal, geheel uit het oog verloren. De natuurlijke geschiedenis bestaat niet uit eenige onzamenhangende bijzonderheden omtrent sommige dieren en planten, maar uit een onderzoek der natuurlijke voorwerpen, waardoor wij ze leeren kennen, herkennen en overzien. De Schr. is met zijn onderwerp niet genoeg bekend. Zoo lezen wij, b.v., op bl. 6: dat Amphibiën ‘dieren zijn, die nu eens op het land dan weder in het water leven’. Er zijn onder deze dierklasse soorten, waarvan dit werkelijk gezegd kan worden, maar er zijn ook, die alleen in water leven, en nog veel meer, die zich alleen op het land of zelfs op boomen ophouden, en in het water niet minder zouden omkomen, dan de visschen op het drooge. Op bl. 15 wordt gezegd: ‘Tot de Zoogdieren, welke slechts eene maag hebben en evenwel herkaauwen, rekent men de Hazen, Geiten, Schapen, enz.’ Om nu over het herkaauwen der hazen niet te spreken, zoo is het ongegrond, dat er tusschen geiten en schapen aan den eenen en de vroeger genoemde koeijen en herten aan den anderen kant in de magen eenig verschil bestaat. Deze dieren hebben alle eene zamengestelde maag, of, gelijk men gewoonlijk zegt, vier magen. Op bl. 20 lezen wij van de vledermuizen, dat dit dier (de Schr. bedoelt: deze dieren) met de huismuis in gestalte, verw, gebit en stem overeenkomt. Om van de gestalte niet te spreken, er kan naauwelijks grooter verschil tusschen het gebit van twee zoogdieren-geslachten bestaan, dan tusschen dat der muizen en vledermuizen. Op bl. 37 beweert de Schr., dat de egel het eenige Europesche dier zou zijn, dat met stekels bedekt is. Het stekelvarken ondertusschen komt in het Zuiden van Italië en van Spanje voor,
en is van den egel geheel verschillend, zoodat, indien het waar mogt zijn, dat ‘men den Egel ook bij ons Stekelvarken noemt’ (gelijk wij aldaar al verder lezen), deze benaming wel eene teregtwijzing zou behoeven, om tot geene verwarring aanleiding te geven.
De orde, waarin de dieren worden opgenoemd, is zonderling, doch de Schr. zegt in zijn Voorberigt, zich hierbij naar