Bijbelsche Oudheidkunde is echter zeer moeijelijk; deels wegens de uitgebreidheid van het terrein waarop zij zich beweegt, deels wegens de vele hulpwetenschappen, welker beoefening daarbij gevorderd wordt, deels ook wegens het vele duistere en onzekere, dat men op dit gebied nog aantreft. Het spreekt dus van zelf, dat men van een geschrift als het bovengenoemde niet meer verwachten mag dan een oppervlakkig verslag van de resultaten, waartoe de archaeologische ontdekkingen geleid hebben; en aan deze verwachting beantwoorden de Bijbelsche Oudheden op eene bevredigende wijze. Aan vele Bijbellezers zal het boekje tot een trouwen gids verstrekken, die vele moeijelijkheden uit den weg ruimt. Op de inrigting van het werk valt nog al wat aan te merken. Blijkbaar is de Schrijver zelf niet tot bepaaldheid gekomen, welke oeconomie hij in zijn werk aanwenden zou. De meest wenschelijke en doelmatige orde was hier ongetwijfeld de historische; en deze heeft de S. ook hier en daar wel gevolgd, maar, helaas! niet overal. Hiervan is het heilloos effect, dat de zaken wonderlijk verward worden medegedeeld. Zoo vinden wij, b.v., wel eene afzonderlijke afdeeling (de derde) gewijd aan den toestand des volks gedurende de koninklijke regering, ofschoon in de eerste afdeeling reeds vele mededeelingen gevonden worden, welke eigenlijk in deze rubriek te huis behoorden; terwijl de tweede afdeeling, getiteld: De Wet van mozes, of de tien Geboden, daar allerzonderlingst tusschen beide verschijnt. Het denkbeeld om de decaloog als leiddraad te gebruiken bij de beschouwing van het godsdienstig en maatschappelijk leven der Israëliten vinden wij zeer gepast.
Wij hadden gaarne hier en daar meer geprofiteerd gezien van de nieuwste ontdekkingen op archaeologisch gebied; vooral wordt dit gemist bij het behandelen van de afgoderij, waar die nieuwste ontdekkingen tot geheel andere resultaten gebragt hebben, dan die welke de Schrijver hier mededeelt. Het verfoeijen van de Zend-avesta (bl. 195) en het achterstellen van zoroaster's leer bij de afschuwelijke Egyptische en Phoenicische afgoderijen, vinden wij nog al overdreven. Wij verliezen niet uit het oog, dat dit naar aanleiding van Ezech. viii geschiedt, maar wij vinden ook dat de Profeet de Perzische eeredienst veel te laag schat.
Wanneer deze vertaling even als het oorspronkelijke eene tweede uitgave mogt beleven, zouden de Uitgevers verstandig doen door de illustraties weg te laten, of ze door betere te doen vervangen; het eerste zou misschien wel het verkieselijkst zijn, omdat een boek zonder afbeeldingen toch voor minder prijs geleverd kan worden dan een met, al zijn zij ook zoo ultra-leelijk als die in de Bijbelsche Oudheden.
d.