tingen, met de belangen der beide gemeenten meest overeenkomende zouden bevonden worden. Onlangs, meenen wij, is er zelfs uit de gemeente eene stem opgegaan, die zulk eene vereeniging wenschelijk acht. Wij behoeven niet te zeggen, dat de Hoogleeraar haar mede vurig begeert. Wanneer hij echter, in weerwil daarvan, verklaart, in de gegevene omstandigheden aan eene genootschappelijke verbindtenis boven eene zamensmelting de voorkeur te geven, dan bemerken wij, dat de volkomene heeling der breuk voor als nog niet waarschijnlijk is. En zoo blijkt het, wat al arbeids het kost, om, nadat eenmaal eene scheuring is tot stand gekomen, de verwijderde deelen weder tot elkander te brengen. Neemt dit ter harte, strijders van onze dagen! In uwen ijver vergeet gij ligtelijk, hoe groote schade gij aanrigt. Nu nog staat misschien de gelegenheid u open, om, zonder verkrachting van de regten der waarheid, een kwaad te keeren, dat, voor volgende geslachten, de meest heillooze vruchten teelt. Straks zou het u te laat berouwen kunnen, de vereischte matiging niet in acht genomen, de liefde niet beoefend te hebben.
Zietdaar eenige vlugtige wenken, tot aanbeveling van dit geschiedkundig werk, dat, zoo wij ons niet bedriegen, zoowel het hart als de bekwaamheid van den Hoogl. nieuwenhuis eere aandoet. Bij de vermelding der geschiedenis van het Seminarium spreekt hij niet onduidelijk den wensch uit, dat de betrekking van die inrigting tot de Leidsche Hoogeschool worde opgeheven, als in strijd, zijns inziens, met de zelfstandigheid en vrijheid van het Luthersche Kerkgenootschap. Komt eenmaal de lang verwachte nieuwe Wet op het Hooger Onderwijs tot stand, dan zal daarbij zeker dit niet onbelangrijk punt mede moeten ter sprake komen.