gevaarlijke, de noodlottige dwaling te bestrijden, waarom zoude men niet ook dan nog de persoonlijke overtuiging van den dwalende mogen en moeten eerbiedigen, als eene ter goeder trouw gekoesterde meening? Waarom zoude men niet de waarheidsliefde eerbiedigen van hem, die, door de dwaling misleid, van de waarheid onwillekeurig is afgeweken?
Inderdaad is de vooronderstelde waarheidsliefde van hem, die onwaarheid omhelsd heeft, de eenige overweging, welke aan de wisseling van gedachten met hem waarde kan geven. Waarop zoude, bij het ontbreken dier voorwaarde, de hoop kunnen berusten, om in het gemoed des tegenstanders ingang te verschaffen aan de miskende waarheid?
Neen, teugelloosheid van taal is het echte kenmerk niet van eigene overtuiging, - verbittering is het ware middel niet ter overtuiging van anderen.
Zijt gij op redelijke gronden, en die voor u de kracht der klaarblijkelijkheid hebben, van de zekerheid uwer meening doordrongen, zoek vooraf met kalmen ernst naar de oorzaken, waarom die zelfde gronden niet even klaarblijkelijk voor uwen tegenstander zijn, als voor u. Stel u tot dat einde in zijne plaats, indien gij kunt, en weeg den invloed van heerschende vooroordeelen, en vraag uzelven af, of in dezelfde stelling dezelfde oorzaken niet op u dezelfde heerschappij zouden oefenen. Dan, zoo ooit, kunt gij u vleijen, bij het bewustzijn van eigene feilbaarheid, als het gemeenschappelijk lot der menschheid, den dwalende met de waarheid te verzoenen, door hem het gelukkiger standpunt te doen kennen, waarop haar licht, voor hem verborgen of beneveld, voor u aanschouwelijk is geworden. Gij zult, aldus handelende, billijk zijn ook jegens uwen tegenstander, en de eigenliefde niet krenken, welke gekwetst de meest te duchten bondgenoote der dwaling is.
-------
Indien het gezegde in het algemeen toepasselijk is, bovenal behoort deze gedragsregel te worden erkend en betracht, waar Christenen den strijd voeren over de dierbaarste belangen van hunne heilige Godsdienst.
Hier is zelfs bloote kalmte van redenering, gematigdheid van taal, eerbied voor de persoonlijke overtuiging van den dwalende ontoereikend.
Ook heidenen, ook zij die blootelijk aan de waarheden der