Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1857
(1857)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 437]
| |
Boekbeschouwing.Huldrich Zwingli, de Kerkhervormer, door J. Tichler, Theol. Doct., en Predikant te Leiden. Eerste Deel. Te Utrecht, bij Kemink en Zoon. 1857. In gr. 8vo. XII en 326 bl., met gelith. plaat en portret, f 3-60.Bij de schier ontelbare menigte van weinig belangrijke en nietsbeduidendeGa naar voetnoot(*) geschriften, die in onze dagen de pers verlaten, is het een genot voor een medearbeider aan een recenserend tijdschrift, wanneer hem een boek ter beoordeeling of aankondiging wordt toegezonden, waarover hij een gunstig en aanprijzend oordeel mag vellen. Met blijdschap ontvingen wij daarom den Zwingli van Dr. tichler, en met ingenomenheid hebben wij het Eerste Deel ten einde toe gelezen. Er was reden, om van hem iets goeds en degelijks over zwingli te verwachten. De Zwitsersche Hervormer was hem niet vreemd, toen hij zich nederzette tot de schets van diens leven. Aan het eind zijner Akademische loopbaan verwierf hij zich den Doctors-titel door zijne Dissertatio Historico-Theologica, de indole sacrorum emendationis, a Zwinglio institutae. Sedert werd zijne aandacht door de bezigheden zijner Evangelie-bediening van dat onderwerp afgeleid, totdat hij vóór vijf jaren de kennis met hem en zijne schriften weêr aanknoopte, en het plan bij hem tot rijpheid kwam, om het werk te schrijven, dat wij voor ons hebben. Als zijn doel met dit geschrift geeft hij op: den grooten Hervormer te doen kennen in zijn leven en werken, bijzonder uit zijne eigen schriften, hem zelven, zooveel mogelijk, aanschouwelijk te laten optreden in zijne eigenaardige ontwikkeling, in zijn streven en bedoelen, in zijne worsteling en zijnen strijd met de dwalingen en het zedebederf zijner dagen; in zijnen geest | |
[pagina 438]
| |
en zijn karakter, met zijne deugden en gebreken. Zooveel hij van en over zwingli kon magtig worden, heeft hij daarbij ten grondslag gelegd. Het verschillend oordeel over den geest des Hervormers en zijne leer heeft hij zorgvuldig aan de bronnen getoetst, en het werk zoo ingerigt, dat het op een wetenschappelijken grondslag rust, maar wat den vorm betreft, aan elken beschaafden lezer kan worden in handen gegeven. Vooral in onze dagen verdient eene onderneming als deze luide toejuiching. Op nieuw is de strijd tegen Rome en zijne dwaalbegrippen, dezelfde strijd die door de Hervormers werd gevoerd, ook in ons Vaderland ontbrand. Onder de verschillende wapenen, welke in dien strijd kunnen en mogen gebezigd worden, behoort ook dit, dat men teruggaat tot den oorsprong van de scheuring der Christen-Kerk, en deze voor den geest onzer tijdgenooten herroept in haar waar karakter; dat men het beeld der Hervormers zelven hun te aanschouwen geeft in hunne ontwikkeling, en de redenen aantoont, waarom zij wel met de Roomsche Kerk hebben moeten breken; in één woord: dat men den geest, waarvan de Hervorming is uitgegaan, waardoor zij werd bestuurd en bezield, in een helder licht plaatse. Zulk eene herinnering kan tevens voor de Protestantsche Kerk zelve goede vruchten dragen, haar terugwijzende op hare oorspronkelijke beginselen, indien zij daarvan mogt zijn afgedwaald. Tot dit alles levert Dr. tichler eene schoone en gewigtige bijdrage, waarvoor wij hem dankbaar zijn. Tot nog toe is slechts het Eerste Deel in het licht verschenen. Het bevat de geschiedenis der opleiding en ontwikkeling van zwingli en van zijnen eersten Hervormings-arbeid. Het Tweede Deel, dat wij met belangstelling te gemoet zien, zal hem, zoo als de Schrijver ons toezegt, doen kennen in zijnen laatsten tijd, inzonderheid ook in zijne leer, zoowel op zich zelf als in vergelijking met die van luther en calvijn. Wie een kort overzigt van dit Eerste Deel verlangt, dien wijzen wij op den hoofdinhoud der Afdeelingen. Na eene Inleiding worden wij bekend gemaakt met zwingli's jeugd, en zijne opleiding tot de dienst der Kerk. Zijn verblijf te Glaris en zijne voorbereiding tot Hervormer wordt ons daarna geschetst. Zwingli te Einsiedeln, Hervormingsgedachten. Zwingli te Zurich; zijn werk als Hervormer; is het opschrift der derde | |
[pagina 439]
| |
en vierde Afdeeling; terwijl zijn strijd met Rome en de wijze, waarop de Hervorming door hem werd tot stand gebragt, in de beide laatste Afdeelingen ons wordt te aanschouwen gegeven. De wijze, waarop Dr. tichler zijn voornemen heeft ten uitvoer gebragt, beantwoordt ten volle aan onze verwachting en onze wenschen. Wij herkennen ook hier in hem den man, die zich met kalmte tot zijn onderzoek heeft nedergezet, een getrouw en ijverig gebruik heeft gemaakt van de bronnen, die hem ter dienste stonden, zich niet door vooraf opgevatte meeningen heeft laten besturen, maar met onpartijdigheid het beeld van den Hervormer teekent, zoo als de geschiedenis en zijne eigen geschriften hem leeren kennen. Het was geene gemakkelijke taak, die hij ondernam; want zoodra men zich nederzet tot het lezen van zwingli's geschriften, gevoelt men zich grootelijks belemmerd door de taal, waarin hij geschreven heeft, het Zwitsersch, dat wel veel overeenkomst heeft met het Hoogduitsch, maar toch zoo zeer daarvan verschilt, dat men eerst langzamerhand daarmede eenigzins vertrouwd wordt. Aan zelfstandigheid in zijn oordeel ontbreekt het den Schrijver niet. Enkele malen komt hij op tegen het gevoelen van mannen, wier namen in de literatuur der Kerkgeschiedenis niet van gezag zijn ontbloot (zie o.a. bl. 63). Belangrijke bijdragen heeft hij ons vooral gegeven met betrekking tot de geschiedenis van zwingli's jeugd, zijne ontwikkeling, de geboorte van zijnen Hervormingsgeest. Van eene blinde liefde voor zijnen held, hoe hoog hij hem over het algemeen ook stelt, kan hij niet worden beschuldigd; getuige hetgeen hij meêdeelt omtrent de misstappen zijner jongelingsjaren. Tot staving van ons gunstig oordeel zouden wij een tal van proeven kunnen bijbrengen. Om deze aankondiging niet al te breed te doen worden, vergenoegen wij ons met een paar voorbeelden, die den lezer dezes eenigzins kunnen doen zien, welken blik de Schrijver in het leven van zwingli heeft geworpen. Behalve de lezenswaardige gedachten over erasmus (bl. 49), waarop wij vooral de aandacht vestigen, moeten wij niet minder opmerkzaam maken op hetgeen (bl. 128, 129) wordt vermeld omtrent den indruk, dien de geruchten van luther's Hervormings-arbeid op zwingli maakten: ‘Met welgevallen vernam zwingli, wat luther in Duitschland werkte, hoewel hij nog weinig van zijne schriften gelezen had. Dit | |
[pagina 440]
| |
had hij met opzet nagelaten. Want hij wilde, dat het Zwitsersche volk weten zou, dat hij zijne inzigten in het Evangelie in geenen deele aan luther te danken had. Bleek nogtans de overeenkomst van leer en prediking, men zou kunnen opmerken, dat er tusschen hem en den Saksischen Hervormer eene eenigheid des geestes bestond, die in de H.S. haren grond had. Daarom beval hij ook het lezen zijner schriften openlijk van den kansel aan, en vermaande zijne hoorders, om der waarheid gehoorzaam te zijn, hoe ook de gewone kerkleer met haar in strijd mogt blijken te wezen. Toen eindelijk hem het gerucht ter oore kwam, dat de leer van luther door de Universiteiten Keulen en Leuven veroordeeld was, en dat te Rome de ban over hem zou uitgesproken worden, kon hij daaronder niet onverschillig zijn. Terstond ging hij bij den Pauselijken Commissaris, willem à falconibus, een bezoek afleggen. Hij bad hem, om zijnen invloed bij den Paus te gebruiken, dat de ban niet wierd uitgesproken. Want, zeide hij, - en hiermede toonde hij een juisten blik op de wereld en de menschen geslagen te hebben, - indien men luther met den ban treft, voorspel ik, dat de Duitschers niet alleen den banbul, maar ook den Paus zelven verachten en verwerpen zullen.’ Het lievelingswoord van zwingli was de uitspraak des Heeren: ‘Komt tot mij allen, die vermoeid en belast zijt, en ik zal u rust geven.’ Hij zelf geeft daarvan deze gezonde verklaring: ‘Christus alleen kan de ontruste en beangstigde gewetens vertroosten en weder oprigten, de driften bedaren, en rust en vergenoegdheid geven. En dit geschiedt, wanneer wij christus als onzen Zaligmaker en als het onderpand van Gods genade door het geloof aangrijpen, waardoor wij dan onder het getal der kinderen Gods aangenomen en van den eeuwigen dood verlost worden.’ - Ook hier, merkt t. op, zien wij, dat het de strekking zijner Hervorming was, om uitsluitend christus aan het hart der geloovigen weder te geven, als den regten vervuller van al hunne geestelijke behoeften. Ten slotte deelen wij nog het oordeel over den Zwitserschen Hervormer mede, dat wij aan het eind der vijfde afdeeling lezen: ‘Beschouwen wij nog eens het beeld van zwingli, zoo als het ons uit het voorgaande voor oogen treedt! Het vertoont ons een groot karakter, dat zich zelf gevormd heeft, in de omstandigheden gerijpt, en door menigerlei beproevingen be- | |
[pagina 441]
| |
vestigd is. Sedert hij voor zich in christus de waarheid en het leven gevonden had, en zich innerlijk zijne geloofsvereeniging met Hem bewust geworden was, was hij met eene steeds klimmende geestdrift voor Hem bezield geworden. Daarom vond al wat christus niet was, Diens eer en verdiensten te kort deed, of zich in zijne schatting tegen den eenigen Zaligmaker stelde, in hem eenen tegenstander en ijverigen bestrijder. Het was hem onmogelijk, de overtuiging, waarvan hij doordrongen was, binnen zich zelven besloten te houden: hij moest haar aan anderen, in de eerste plaats aan zijnen naasten kring, maar dan ook verder aan zoo velen, als immer mogelijk was, mededeelen. Zijne betrekking tot zijne kerkelijke Overheid, die hij eerbiedigde, zoo lang hij kon, gebood hem bij haar hulp te zoeken, voor hetgeen hij zag, dat nood was. Maar toen zij achterbleef, toen was het hem niet mogelijk meer, in het te vergeefs beproefde te berusten. Evenmin kon hij het van de omstandigheden laten afhangen, of hij stil zou blijven zitten, of zelf de hand aan den ploeg slaan. Hij zag voor zich geene andere keuze, dan òf zelf de omstandigheden te voorschijn te roepen, waaronder hij de aangevangen taak zou voortzetten, òf bij deze poging te bezwijken. En die taak stelde hij zich geene andere voor, dan in de plaats der menschelijke inzettingen, die uitwendige gebruiken en kerkplegtigheden, en die vereering van maria en de Heiligen, christus alleen, den Zoon van God, door den Vader tot eene verzoening van zonden in den dood overgegeven, weder in de harten en het leven der Christenen in te planten, enz. enz. enz.’ Wij mogen met onze aanhaling niet verder gaan. Uit het bovenstaande blijkt genoegzaam de geest van het werk, dat wij aankondigen. Tegenover onze aanprijzing hebben wij een paar bedenkingen, die niet de resultaten van des Schrijvers onderzoek betreffen, want daartoe zou men eene even grondige studie van zwingli's leven en schriften moeten hebben gemaakt als zijn tegenwoordige biograaf; wij hebben den vorm op het oog. En daaromtrent maken wij vooreerst dit bezwaar, dat reeds geruime tijd na de verschijning van dit Eerste Deel is verloopen, zonder dat er nog eenig uitzigt op het vervolg schijnt te bestaan. Wij hadden beter gevonden, dat, òf het gansche werk in ééns ware uitgekomen, òf de beide Deelen zeer spoedig op elkander waren gevolgd. Onze opmerking zij | |
[pagina 442]
| |
eene drangreden om ons spoedig met het Tweede Deel te verblijden, waarvan wij den inhoud verlangend te gemoet zien. Ons tweede bezwaar geldt de redactie en den stijl. Wij zijn begonnen, bij de lezing aanteekening van de misstellingen te houden, die wij aantroffen. Doch spoedig werden zij zoo menigvuldig, dat wij ons plan moesten opgeven, om ze hier mede te deelen, zouden wij niet eene gansche bladzijde, en welligt meer, daarmede vullen. Die misstellingen waren wel voor het grootste gedeelte drukfouten, maar toch waren er ook vele bewijzen in van onachtzaamheid in stijl en spelling. Hierdoor wordt dit werk op eene treurige wijze ontsierd, en wij hopen in het Tweede Deel geene reden meer tot deze klagt te zullen vinden. Tot de voltooijing van zijn werk bidden wij den geachten Schrijver kracht en zegen toe. Een schoon portret van zwingli is tegenover den titel geplaatst. Minder voldoet de teekening van wildhaus.
|
|