Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1857
(1857)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijItalië. Reisherinneringen van J.J.L. ten Kate. 1e en 2e Aflevering. Te Arnhem, bij J.W. Swaan. 1857. In roijaal 8vo. 90 bl. f :-70. per Aflevering.Het is ons een aangename plicht de verschijning van ten kates ‘Italië’, ofschoon eerst twee Afleveringen het licht zien, voorloopig te begroeten met eenige regelen van dank en sympathie. Immers de eerste twee ‘Boeken’ dezer Reisherinneringen, zoo vol geest en leven, verve en entrain, zoo uitnemend van form, als rijk van inhoud, beloven ons een allezinds voortreffelijk werk. En de begaafde Schrijver stelt gewis onze verwachting niet te leur. Het eerste boek draagt ten opschrift: Van Middelburg naar Marseille. Men is niet op eens te Rome of te Napels. Elke reisbeschrijving, gelijk elke reis, heeft haar min belangrijk begin. Toch wij volgden van den beginne aan ten kate met levendige en steeds met klimmende belangstelling. Waar hij verhaalt, voorstelt, opmerkt, hoort men ook van het wel bekende zoo gaarne. 't Voornaamste wat dit eerste boek ons biedt, is eene vluchtige beschouwing van Parijs en Versailles, die goed het midden houdt tusschen te veel en te weinig, vervuld, toch niet over- | |
[pagina 420]
| |
laden, met historische herinneringen en indrukken, zonder pretensie verteld, en gekruid door goede en geestige woorden. Wij prijzen, eens vooral, den boeienden stijl, de bevallige overgangen, de schoone kompozitie. Intusschen gebiedt ons de kritiek den Schrijver op bl. 22 eene kleine vergissing aan te wijzen. Of is 't een drukfeil misschien? Gewagende van de beroemde voorstelling der Verovering van de Smala van abd-el-kader, het meesterstuk van horace vernet, in Versailles Museum, schrijft ten kate: ‘deze reusachtige schilderij is 66 voeten breed en 20 voeten lang en alzoo tweemaal zoo groot als - tintorettoos kruistafereel in de slotkapel te Schleissheim bij Mannheim’, lees: bij Munchen. Met deze aanwijzing hebben wij te gelijk een menschlievend doel. Het is een iegelijk, die dit leest, vriendelijk te waarschuwen, zoo hij immer het voorrecht mocht genieten Munchen te bezoeken, zich toch nimmer te laten verleiden tot een uitstapjen naar Schleissheim. Want de reiziger, die op raad van zijn cicerone of op den naam van tintoretto af, in zijne onnoozelheid, met dat Schleissheim wil kennis maken, is in alle opzichten dupe. Of hadden wij misschien na drie uren rijdens, in de heete Augustuszonne, door de woestijn, die de schoone stad omgeeft van den kunstenaar-koning, in dat hol en vervallen paleis, geene oogen meer voor de kunst, die zoo veel elende moest vergoeden? Het kan zijn. Zeker altans, in de prachtige kunstzalen van Versailles, - van waar uit wij een oogenblik naar Schleissheim dwaalden... 't verloopen Schleissheim en 't grootsch Versailles, welk een kontrast! - stonden ons eenmaal de oogen beter open. Wij herinneren ons echter niet, dat de reeds genoemde schilderij van horace vernet op ons zulken machtigen indruk heeft gemaakt, als op den Heer t.k., die de gantsche voorstelling, ten gerieve zijner lezers, die geen tijd, geld of lust hebben om ‘eventjes’ naar Parijs te gaan, afteekent met de pen, op 't papier; die hare schoonheden verheft met schier uitsluitende en hooggestemde bewondering. Het schitterend... panorama, zouden we bijna zeggen, laat, naar onze bescheiden meening, den hoogeren kunstzin onbevredigd. En boven dat reusachtig meesterstuk der nieuwere tijden - volgens ten kate - stellen wij nog al eenige andere meesterstukjens, schoon veel kleiner van omvang. Zonder den reiziger nu verder te volgen op den voet, of | |
[pagina 421]
| |
liever op den trein van Parijs naar Lyon, van Lyon naar Marseille: en den lezer te vervelen met eene drooge inhoudsopgave - komen wij tot het tweede boek: Napels en omstreken. Waar zóo veel is te prijzen, onthouden wij den S. ook de minste aanmerking niet op 't geen zijn werk ontciert. De waarde van onzen lof zal er zeker niet bij verliezen, maar rijzen veeleer. En de oprechtheid dringt ons te erkennen, dat wij ons een weinig vrolijk hebben gemaakt over de mededeeling van ten kate op bl. 60. Hij is op de Middellandsche Zee. Hij stoomt het eiland Korsika voorbij, napoleons geboorteland. Het is nacht. Hij is op het dek. En wat doet hij? Een cigaar rooken, wandelen, mijmeren? Neen. ‘Ik’ - vermeldt hij - ‘scheurde een blaadtjen uit mijn zakboek en schreef, half op 't gevoel, met een potloodstompjen, de volgende regels neêr, die ik geef voor hetgeen ze zijn, een vluchtige improvisatie van weinige oogenblikken: Gegroet, fier Eiland! dat uw lenden
In de eigen blaauwe zeegolf koelt,
Die 't eerste schip, enz. enz.’
De sceptische lezer lacht, en zegt bij zich-zelven: Le temps ne fait rien à l'affaire. Wij echter die niet sceptisch zijn, en ten kates machtig dichttalent wel kennen en waardeeren, nemen gaarne aan, dat alles is gebeurd, zoo als hij zegt: ‘op 't gevoel af, met een potloodstompjen’. En hij improviseert schoone vaerzen, al meenen wij dat de schim van napoleon, die de dichter ziet ‘in 't ronde dwalen langs het klipgevaart’, temet ietwat al te pathetisch redeneert voor zoo'n schim! Wij denken, o.a. aan het laatste koeplet: O blijde jeugd, o groene dagen!
Die mij een hemel op deedt gaan,
Hier, waar mijn wieg mij heeft gedragen,
En waar mijn graf had moeten staan.
Mocbt ik nog eens u overleven
Ik zou mijn kroon ten beste geven
Voor - éen klein bloemtjen uit uw schoot.
Nogtans, wij hadden de aangehaalde pretentieuse mededeeling liever gemist. Diergelijke verhalen, zoo vaak door heeren poëeten verdicht, klinken verdacht, ook al mogen ze een enkele keer, niet anders behelzen dan de zuivere waarheid. De ware | |
[pagina 422]
| |
dichter wachte zich toch op eenigerlei wijze ‘den dichter uit te hangen’. De dagen, waarin dat enkelen goed kon staan, zijn voorbij. 't Is tegenwoordig: ‘mauvais genre’. Maar nu ook, na dezen kleinen uitval over eene dichterlijke ijdelheid of eene dichterlijke vrijheid, die wij ophaalden, zoo tot waarschuwing in 't algemeen, als ‘pour acquit de conscience’, nu ook hebben wij voor onzen Reiziger niet anders meer dan woorden van dank. Bracht hij niet een kostelijk geschenk ons meê van de reize? Inderdaad, ten kate heeft onze letterkunde verrijkt met uitnemende bladzijden! De meesterlijke beschrijving, we zeggen te weinig, de verrukkende schilderij van de Piazza del Mercato te Napels, met al haar gewoel en gejoel, haar tooneeltjens vol leven en verscheidenheid, is verre boven onzen lof. Naar aanleiding van een Pinksterpreek in de Chiesa di S. Spirito, door den Schrijver aangehoord ‘met een mengeling van verbazing, belangstelling en ergernis’, ontfangen wij ook een treffend tafereeltjen van het Marianisme in Italië, dat wij, met nog menig ander fragment, wel gaarne onzen lezer zouden mededeelen, doch wij wenschen en vertrouwen, liever nog, dat hij spoedig kennis make met het werk-zelf. Voorts mogen wij niet verzuimen - altans niet, daar wij zoo even op dit gebied, een weinig met ten kate van gevoelen verschilden - de kunstbeschouwing en kunstkritiek, in deze Reisherinneringen, zoo bondig als boeiend, zoo leerzaam als intressant, naar verdienste te roemen. Alleen maar de S. overlade ons niet te veel - 't is nog slechts een vriendelijk verzoek! - met beschrijvingen van kerken en beelden en schilderijen! Zoo hij mocht voortgaan - als hij aanfingGa naar voetnoot(*) bl. 95 en 96 - ons verslag te geven van al de stukken, die hij hier en daar, in de katalogussen der verschillende museums, ‘met een potloodschrapjen aanteekende, als die hem het meeste genot verschaften’, vreezen wij dat hier en daar zijn reisverhaal ook zal gelijken op een geparafrazeerden katalogus. En dat is geen aangename lektuur. | |
[pagina 423]
| |
Met dezen vriendelijken ‘wenk’ - en met den vurigen wensch, dat de S. zijn arbeid moge vervolgen, gelijk hij begon - en dat zegt veel, want de stoffe eischt steeds meer - eindigt de toejuichende en dankbare lezer zijn aanvankelijk verslag. April 1857.
P.S.
|
|