ondergeschikt belang of de cellen in den mantel der Tunicaten niet door cellulose in den vorm van een vliesje omgeven zijn. Alleen zou het - om de vergelijking voor het leven der cellen ook bij de andere dieren door te voeren - noodig zijn, dat men nader bekend was met de wijze, waarop de lijmgevende stoffen - in bindweefsel, been, kraakbeen - en het Chitin, dat naar leydig tot dezelfde reeks van stoffen behoort, ontstaan. Dat deze als tusschencellenstof te beschouwen zijn, bewijst de ontwikkelingsgeschiedenis, maar of zij een afscheidings-product genoemd moeten worden, dan wel of zij ontstaan door eene scheikundige omzetting van den celwand, is eene nog onbesliste vraag. Alleen in het laatste geval schijnt de overeenkomst streng door te voeren. Hoe dit zij, de stelling zoo als zij door den Schr. uitgedrukt wordt, is niet meer houdbaar. Tegen de woordelijke vertaling die bl. 15 van het woord ‘kool-hydraten’ gegeven wordt - als zijnde stoffen, waarvan de elementen zoo verbonden zijn, dat twaalf deelen koolstof zich met tien deelen water vereenigen - meenen we met reden ons te moeten verklaren. Het woord koolhydraten had moeten behouden, of liever, ook dit niet genoemd zijn; in een populair werk behoort een woord, waaraan eene zoo kolossale dwaling verbonden is, niet gevonden te worden. De scheikundige, de physioloog zal zich zonder nadeel van dit woord kunnen bedienen; hij zal zich daarbij toch steeds herinneren, dat de onderstelling, waarvan het in zijne vorming uitgaat, door de onderzoekingen van favre en silbermann onjuist bevonden is, en dat zij zelfs ten gevolge gehad heeft, dat men niet reeds vroeger in de leer der warmteproductie van het dierlijk ligchaam tot dat inzigt heeft kunnen komen, dat men tegenwoordig over dit onderwerp heeft. Over de aardappelziekte, die op bl. 99 en 100 besproken wordt, draagt de Schr. de meening voor, dat het schimmelplantje eerste oorzaak van de
ziekte is, zoodat het bederf eerst ontstaat ten gevolge van de woekering dier parasiten. Toch schijnt die vraag nog niet geheel uitgemaakt; schacht, b.v., verdedigt in zijn ‘Lehrbuch der Anatomie und Physiologie der Gewächse, 1855’, de tegenovergestelde meening, welke ook schleiden aankleeft. Eindelijk hadden we op bl. 94 meer uitdrukkelijk vermeld willen zien, dat in eene vloeistof, die onder zekere omstandigheden in gisting geraken kan, deze