roofd van de zaligheid, welke ik in God had kunnen hebben: ik heb mij genoeg met mijne zonden tegen zijne eeuwige liefde aangekant.” En zoo zij dit: “het is genoeg” voor u, mijne Geliefden! wat rebekka voor isaäk was, toen hij om den wille van het wildbraad er na aan toe was van door den duivel gevangen te worden, en tijdelijk met esau te eten, in plaats van eeuwig met jacob. Amen!’
Wanneer men onbekend was met de ziekelijke vruchten van het kwijnende Evangelie der kunstmatige drijvers van het mysticisme of piëtisme, men zou het voor onmogelijk houden, dat een Theol. Doctor in de negentiende eeuw zulke wartaal prediken kon, dat hij zelf ze waardig achtte om ze zoo te laten drukken, dat ze koopers kon vinden, en zelfs in Nederland, anders niet achteruit in de homiletiek, door een wezenlijk goeden Vertaler overgebragt kon worden. Het ziekelijk element heerscht zoo zeer, dat er aan geene logica, geene exegese, geene ernstige Paulinische of Petrinische vermaning gedacht wordt. Het ware karakter dezer preken is een stelselloos en regelloos (ten minste wij hebben het niet anders kunnen vinden) vergeestelijken van alles, wat de Bijbel geeft, wetten, profetiën, geschiedenissen, en overbrengen op den zielstoestand der menschen in hunne betrekking tot christus. Helaas! wij lezen het weder, de tijd is daar, waarvan paulus voorspelde, dat velen ten minste ‘de gezonde leer niet zullen verdragen, maar ketelachtig zijnde van gehoor, zullen zij zich zelven leeraars opgaderen naar hunne eigene begeerlijkheden, en zullen hun gehoor van de waarheid afwenden, en zullen zich keeren tot fabelen’, 2 Tim. iv: 3, 4. Gelukkig, dat zulke ziekelijke verschijnsels in de Christelijke wereld, welke toonen, dat de droomende fantasie noch denken kan, noch ernstig onderzoeken wil, over 't geheel toch weinige sympathie vinden. Wij willen ons maar troosten met het oude vaderlandsche rijmpje:
‘Al is de leugen nog zoo snel,
De waarheid achterhaalt haar wel!’
of met een meer gezaghebbend Apostolisch woord: ‘Wij vermogen niets tegen de waarheid, maar voor de waarheid’, 2 Cor. xiii: 8. Wij zeggen het ronduit: kohlbrügge predikt ons geene waarheid; want schier bij elke aanhaling van een bijbeltekst moet men zeggen: dat staat er niet, dat is een zin die er in gelegd wordt!