| |
Korte mededeelingen.
Het zevende No. van het tijdschrift China behelst: een berigt uit de ‘Evangelische Reichsbote’, aangaande de R.-Katholieken te Tschunan; een uittreksel uit een brief van den zendeling talmaye omtrent eene gemeente in Amoy; een berigt omtrent den zendingspost Ho-au; eene mededeeling uit het jaarlijksch verslag der vereeniging voor de Evangelisatie te Londen; en een brief van den zendeling kloekers. Met deze korte opgave stellen wij ons tevreden. Voor uitvoeriger mededeeling of beoordeeling zijn de genoemde stukken minder geschikt.
Dezelfde aanmerking, die wij kort geleden maakten op eene afscheidsrede van v.d. bank, te Utrecht, moeten wij herhalen met betrekking tot eene dergelijke rede van r. macalester loup, laatst Predikant te Zalt-Bommel. Ook deze heeft zijne gemeente vaarwel gezegd op den laatsten zondag van 1856, en daarbij evenzoo tot tekst gekozen de woorden van 1 Joh. ii:18a: Kinderkens! het is de laatste ure. Door de behandeling dier woorden bij zulk eene gelegenheid moet wel hun oorspronkelijke zin en het verband, waarin zij voorkomen, geheel en al worden uit het oog verloren. Een enkele blik in de Inleiding en tekstverklaring is genoeg, om daarvan elken lezer te overtuigen. Tegen de verklaring hebben wij de bedenking, dat de laatste ure in de voorstelling van johannes, niet - zoo als m.l. meent - de tijd van jezus' wederkomst is; maar het tijdperk, dat daaraan voorafgaat. - Wij schrijven dit alleen, om anderen daarop opmerkzaam te maken en hen tegen dezelfde dwaling te waarschuwen. De waardige grijsaard zij door niets in zijne welverdiende rust gestoord, zelfs niet door de kritiek zijner afscheidsrede. Voor zijne gemeente, waarin hij meer dan 45 jaren werkzaam was, zij dit woord eene aangename herinnering, voor zijne vrienden een blijvend aandenken!
Te Amsterdam, bij g. portielje en zoon is, à f 2-40, ingen. f 2-05, de vierde druk verschenen van Christelijke Droefheid en Troost. Herinneringen bij den dood van geliefde panden. Door b. verwey, (in leven) Predikant te 's Gravenhage. Ofschoon wij ons ten stelligste verklaren tegen het herdrukken van stichtelijke boeken, omdat zij oud zijn, kunnen wij best vrede hebben met dat van zulke godsdienstige lectuur, die wel tot een vroeger tijdperk behoort, maar nog bij voortduring in den smaak gebleven
| |
| |
is. En zoo schijnt het met dit troostboek te wezen. Het verdient zulks ook; het mag nog wel eenige jaren leven en nut stichten; want, alhoewel men, dit boek vergelijkende met hetgeen nu nog niet eens van de beste stichtelijke werken geven, zal moeten erkennen, dat er vooruitgang is op dit veel betreden terrein; alhoewel toon en geest van dit boek niet volkomen meer in den tijd passen, en het ook niet tot die weinige uitverkorenen voor alle eeuwen en tijden behoort: zoo kunnen toch deze kalme, eenvoudige, hartelijke, uit het geschokt gemoed van een zoon dier dagen (en toen openbaarde zich een geschokt gemoed nog anders dan nu!), vooral voor wie van dezelfde school zijn, maar ook voor jongeren, die den invloed van dien tijd nog niet geheel zijn ontwassen, een zegen zijn. Nu zou verwey zeker anders schrijven - altijd zal zijn werk in eene geschiedenis onzer stichtelijke lectuur zijne plaats behouden. En van hoe menig product van dien aard in onze dagen kan men dat niet verzekeren?
Prof. hofstede de groot en Ds. w.l.f. moltzer hebben twee preken uitgegeven, onder den titel: Zalig zijn de barmhartigen! à f :-50, ten voordeele van de diaconie hunner gemeente. De Professor schrijft veel, en geeft veel uit - wij durven met het oog op deze zijne leerrede gerust zeggen: te veel. Zijn talent om duidelijk, eenvoudig, overtuigend te spreken, komt er in uit; het kan zich niet verloochenen; maar 't is een mager stuk, dat zelfs niet onder de vlag van een liefdadig doel moest zijn uitgegeven. Het is niet doordacht en doorwerkt; wij achten den man hoog, wij waarderen zijne vlugheid, maar waar zij vlugtigheid en oppervlakkigheid wordt, mogen wij niet zwijgen. Eilieve! Liefde en heiligheid = heilige liefde: stemt gij dat toe? Jammer, dat een man die zoo goed denken kan, zoo bij de bovenste, allerbovenste oppervlakte blijft. - De Predikant moltzer wint het van den Professor. Hadt gij ooit iets van hem gelezen? Gij zult hem hier leeren kennen als een goed prediker, die wel wat zwevend is op het punt van liefdadigheid, en die niet zoo handig is in 't laten drukken als Prof. de groot. Al wat deze schrijft, getuigt: ‘de pers en ik zijn oude vrienden!’ de preek van Ds. moltzer spreekt: ‘ik weet nog niet best, hoe ik er meê moet omgaan.’
Ds. h.l. oort, te 's Gravenhage, heeft zijne ‘Inwijdingsrede’ over 1 Kon. viii:29a, uitgesproken in de eerste Godsdienst-oefening in de Willemskerk, 14 Dec. 1856, bij m.j. visser (een knap Uitgever), in 't licht gezonden. Geen der Haagsche Predikanten was zeker beter geschikt voor dat werk der inwijding. Ds. oort schijnt hier in zijn element. Zoo'n hooge opwekkelijke toon; alles zoo wat opgewonden; juist geschikt als men meer bekwaam is om te gevoelen dan om te denken. Van koetsveld zou 't zoo goed niet gedaan hebben. Zoo heeft ieder zijne gave - deze die der diepte van gedachte - gene die van levendigheid des gevoels. Ieder die eene kerk of een orgel moet inwijden, leze eerst dit stuk tot
| |
| |
driemaal toe, maar niet nog hooger toon! - Ds. oort ging tot de uiterste grens.
Ds. maronier preekte oudejaars-avond van 1855 over Jes. xxxviii vs. 1b, en gaf die leerrede, op veler verzoek, een jaar later bij martinus nijhoff uit. Wij kunnen ons dat verzoek wel begrijpen, en wie behoefte heeft aan eene stichtelijke oudejaars-avond-preek, bevelen wij de lezing er van aan. 't Is een ernstig, hartelijk, degelijk woord. Vraagt ge naar het eigenaardige van deze preek? Netheid van bewerking, zoowel wat gedachten als stijl en taal aangaat - dit is hetgeen haar kenmerkt. En dat beteekent veel.
Het Bijbelsch Woordenboek voor het Christelijk Gezin (de laatste vier woorden zijn lokvinken) gaat met langzamen, maar zekeren tred voort. Wij ontvingen laatstelijk D. III, Aflev. 5 en 6. Als belangrijke artikelen noemen wij: Rigteren door Prof. kuenen: Romeinen door Prof. veth; Brief aan de Romeinen door Prof. scholten; Sabbat, Sabbatsjaar, Sabbatsreis door Dr. kemink; Sadduceën door Prof. moll; Salomo door Prof. veth; Samaritanen door Prof. kuenen; Samuël door Dr. blom; Boeken van Samuël door Prof. veth; Saul door Dr. blom; Schaap door Prof. veth; Scheppen door Prof. domela nieuwenhuis, om van vele kleinere artikels niet te spreken. Als wij door op dit allerbelangrijkst werk bij voortduring de aandacht te vestigen, nog dezen of genen bewegen om er op in te teekenen, dan doen wij zeker een goed werk. Exitus alget - dat schijnt hier gelukkig niet het geval te worden.
Te Edam, bij p. de boer, p.z., verscheen in 't licht een smakeloos gedrukt boekje, getiteld: Hartelijk woord aan alle belijders van onzen Heer jezus christus, na het lezen der drie preken, gehouden en uitgegeven door de Vereeniging ‘de Dageraad’. Wij betreuren de uitgave er van. De Schrijver heeft een Christendom, dat nadert aan dat hetwelk ‘de Dageraad’ zich ter bestrijding gefingeerd heeft. Als de hartelijkheid bestaat in o's en wee's en ach's - dan is het een hartelijk woord. Maar wat dunkt u, is het volgende ook hartelijk? ‘Men heeft het schandelijke zoeken te betoogen, van de vereeniging der Zuid-Hollandsche Predikanten, die den Heer zaalberg als Predikant bij de Synode verklaagd heeft; doch ik bid U, wanneer Gij U met mij, ter neder zet, om de taal der mannen van de Dageraad aan te hooren, en wij dergelijke regelen lezen als het Voorwoord der Goede Vrijdag Preek, hetgeen wij hier letterlijk laten volgen, moeten wij dan niet, als een eenig man opstaan, om dáár, waar wij dat bespeuren, eenen Leeraar te verklagen, en Hem uit de Gemeente te verbannen; liever nog op onzen kansel eenen R.C. Priester, geduld, die christus belijdt als de Zoon van God, en Hem de eere geeft, als iemand die den ganschen Bijbel verdraait, en Hem
| |
| |
alleen als een groot Profeet erkent, alleen als den wijze van Nazareth, alleen als den man van vooruitgang, zoo als wij lezen op pagina 6 van de Palmzondagpreek, enz. enz.’ Foei! wat laster!! Ds. zaalberg gelijk te stellen met ‘de Dageraad.’ - Non tali auxilio! De Schrijver moge zich schamen.
Ds. busken huët geeft in Afleveringen, voorloopig 12, ieder à 30 cents, bij kruseman, Brieven over den Bijbel uit, onder den titel: Vragen en Antwoorden. ‘Het geheim hunner uitwendige herkomst’, waarvan het Voorberigt spreekt, schijnt ons zoo diep niet. Aan nadenkende lezers durven wij, naar de proeve te oordeelen, ze wel aan te bevelen, maar algemeen niet. Zij zijn met verbazend veel talent geschreven; maar of het wegnemen van al het bijzondere in de Openbaring, of laat ons liever zeggen: van al wat Openbaring heet, in den zin waarin wij dat woord gewoonlijk bezigen, met de waarheid strookt - neen! zeggen we, en vergenoegen ons met de eer om op een verouderd standpunt te staan, al zien wij daarop nog alles niet zoo heel duidelijk. Het werkje bevat popularisering van Scholteniaansche theologie. Genoeg om het te signaleren.
De in 1845 door Dr. j.j. pennink uitgegeven Gezondheidsleer voor den beschaafden stand, niet te verwarren met eene, door de Maatschappij Tot Nut van 't Algemeen in het licht gegeven Gezondheidsleer, van denzelfden schrijver, werd onlangs als ‘nieuwe goedkoope uitgave’ (152 bl. in 8vo. voor f 1-:) herdrukt, en bij de Gebroeders diederichs, te Amsterdam, verkrijgbaar gesteld. Zij bevat, wat niet uit den zeer algemeenen titel blijkt, vier vertoogen: ‘1) over de waarde van een zwak en teêrgevoelig gestel, vooral bij den geleerden stand; 2) over de kunst om wél zwakkelijk te zijn en daardoor het leven te verlengen; 3) over de zelfleiding en diëet, naar verschil van temperament en aanleg tot ziekte; 4) over de kunst om wél zwakkelijk te zijn, vooral voor teringachtige gestellen.’ - Gelijk de schrijver zelf op den inhoud van zijn boekje het ‘quorum pars magna fui’, toepassen kan, zoo zullen vooral zoodanige lezers, die met den verdienstelijken schrijver in eenen zwakken gezondheidstoestand deelen, in zijne opmerkingen en raadgevingen het meeste belang stellen. Moge hun en anderen de vernieuwde uitgaaf welkom zijn, en moge het boekje alsnog aan velen tot eene nuttige en aangename vraagbaak verstrekken!
De Minister van Oorlog en de Oppositie (te 's Gravenhage, bij de Erven doorman, 1857, in 8vo., 16 bl. f :-25) is eene brochure welke zich ten taak stelt om te onderzoeken of de Minister van Oorlog regt had den Heer van bosse toe te voegen, dat de door hem opgegevene cijfers onjuist waren. De Schrijver komt na de becijfering tot het besluit, dat de Minister gelijk had, en dat de Heer van bosse wat beter had moeten rekenen. Ref. gelooft ook dat de Afgevaardigde wat
| |
| |
beter had kunnen cijferen, de Minister wat kalmer had kunnen spreken, maar bovenal..... dat deze brochure best in manuscript had kunnen blijven.
Over de Economist willen we liever spreken als de Jaargang compleet is; maar wij mogen niet verzwijgen, dat de Redactie daaraan sedert April eene aanmerkelijke uitbreiding gegeven heeft, door bij haar tijdschrift een bijblad te voegen (dat ook afzonderlijk verkrijgbaar is) en bestemd wordt om al datgene te verzamelen wat met de staathuishoudkunde in verband staat, dagelijks voorkomt, en van belang is te achten bij de reuzenschreden die industrie en Économie politique thans nemen. Die nieuwe onderneming, onder zulk eene bekwame Redactie, mogten wij voorloopig geene gunstige vermelding en aanprijzing in ons Tijdschrift onthouden; terwijl we later de resultaten eener nadere kennismaking aan onze lezers mededeelen.
Er is dikwijls over geklaagd, dat de Tweede Kamer der Staten-Generaal buiten de grenzen van hare magt trad, en de Regering bemoeijelijkte. Die klagt is in de laatste dagen vooral herhaald geworden. Een onbekend schrijver heeft in twee vlugschriften die zaak ter sprake gebragt, en de Kamer verdedigd. In het eene geschrift wordt die vraag op zich zelve beschouwd, vooral met het oog op de Grondwet; in het andere wordt op het voorbeeld van Engeland gewezen. Mogt ons oordeel verlangd worden, dan zouden wij het met den onbekenden Schrijver volkomen eens zijn over het regt der Kamer; doch wij zouden er bijvoegen, dat daardoor nog niet was beslist of altijd op de beste wijze van dat regt werd gebruik gemaakt, en wij zouden vragen: of men in de staatkunde, ook in ons Vaderland, niet dikwijls te veel vroeg, wie iets zegt, terwijl men alleen had te letten op dat, wat gezegd werd. - De brochures, beiden te Kampen, bij k. van hulst, uitgegeven, voeren ten opschrift: ‘De Grondwet en de Grieven tegen de 2e Kamer, eene Voorlezing’, en ‘De Grondwettige Regeringsvorm bestudeerd in Engeland.’
Met veel genoegen kondigen wij het volgend werk aan: ‘De Tolquaestie van het Zwolsche Diep, ten zesdenmale toetoegelicht door h.j. schuttevaêr, naar aanleiding van het verslag der Commissie; vervolg op de Toelichtingen der Tolquaestie in 1848 tot 1856 uitgegeven. Assen, 1857.’ Dat werk geeft een beredeneerd verslag der gehoudene enquête in deze zoo dikwijls besprokene en beschrevene zaak. Uit den aard der zaak is het dus voor geene beoordeeling vatbaar, en dit te minder daar het met de enquête zelve niet vergeleken kan worden, ten minste niet door steller dezes, die daarvan geen exemplaar bezit. Alleen kunnen wij lof toebrengen aan den Schrijver, die het gehouden onderzoek, in goeden vorm, aan zijne landgenooten bekend maakt.
| |
| |
Quandoque bonus dormitat Homerus. Wat wonder, dat ook een Uitgever als a.c. kruseman, die anders zoo goed en zoo juist ziet op welke wijze hij het werk der auteurs de wereld moet inzenden, zich in der tijd vergist heeft (onzes inziens) met de uitgave van v.d. pot's Julianus de Afvallige. Deze dichter toch brille au second rang; het echt poëtische, dat onnoembare mist ge te vaak in zijne verzen; en dan nu die verzen tot een prijs op te voeren door eene zeer kostbare geillustreerde uitgave - dat was verkeerd. Nu kunnen wij berigten, dat het dichtstuk een ander pakje heeft aangetrokken - niet meer die prachtband - het is eene zoogenaamde nieuwe uitgave geworden, à f 1-50. - De prijs beantwoordt meer aan de innerlijke gehalte van het stuk, hoewel zoo'n ingenaaid boek met goud op snede toch iets tweeslachtigs blijft. Nu make wie een goed vers wil lezen gebruik van deze prijsvermindering - het streelt en..... sticht, al sleept het ook niet mede.
Als iemand gereisd heeft, dan vragen zijne vrienden om zijn journaal, zoo hij er een hield, te lezen. Dat is zeer natuurlijk, en even natuurlijk is 't dat hij zulk een verzoek niet van de hand wijst. Maar hoe dan, als iemand zoo vele vrienden heeft als Dr. van oosterzee? Is 't niet verschoonlijk dat hij de drukpers te baat neemt, wel wetende, dat hare onkosten door die vrienden ruimschoots zullen worden vergoed? Te meer, daar niet een bepaalde kring van 50 of 100 bekenden hem zijne reis wil hooren verhalen, maar duizenden uit het lezend publiek, bekenden en onbekenden, waarom het niet in den handel onvoldoende is, tenzij het, gelijk bij sommigen in onze dagen en in ons Nederland eene zeer geheimzinnige beteekenis heeft en overeenkomt met wèl in den handel. Moet de kritiek dan nu komen met een: ‘foei! welk eene reisbeschrijving’? 't Zou onedel zijn. Moet zij zeggen: ‘o zoo heerlijk! o eenige van oosterzee!’ Evenmin. Maar wat zij getuigt van Op Reis; nieuwe Bladen uit de Portefeuille, à f 1-60, bij van der meer en verbruggen uitgegeven? 1o) Dat zijne vrienden er genoegen in zullen vinden, al zeggen ze ook nu en dan, dat de data en facta wat opeengestapeld zijn, terwijl ze er toch den beminden prediker in zullen herkennen. 2o) Dat zijne.... vijanden is zoo hard, niet-bewonderaars is beter, moeten waarderen, dat er niet zulke.... dwaasheden in dit reisverhaal staan als in die eerste bladen. 3o) Dat de onpartijdige moet zeggen: ‘die Dr. van oosterzee is toch een man van genie en talent, en hij heeft een goed hart; dit boek zal zijn naam niet schaden, maar zou hem dien ook niet hebben verschaft, het zal dien ook niet aan het nakroost overbrengen; maar, enfin! dat is ook zeker in 't geheel zijne
bedoeling niet geweest.’ Conclusie: die man uit het Voorberigt moge den Schrijver voor oogen staan; want hij mag ook wel eens ‘neen!’ zeggen. Wie weet hoe dikwijls hij 't reeds zeide. Gevierd te worden is niet altijd een gemakkelijk leven te hebben.
| |
| |
Hanna in hare vier diensten. Een boekje voor vrouwen om te koopen, voor dienstboden om te lezen, voor allen om te behartigen. Naar het Engelsch, van margaretha maria brewster. Te Haarlem, bij a.c. kruseman. 1856. In kl. 8vo. 116 bl. f :-90. - Of de Engelsche Schrijfster zelve hare kleine hanna zulk een wijdloopig getuigschrift op de borst heeft geplakt, dan of dit eene Nederlandsche uitvinding is, weet ik niet - maar die omhaal van woorden stemde ons ongunstig voor den inhoud van dit boekske, dat er anders regt lief uitziet. Doch hoe werd onze verwachting overtroffen, hoe klom, al lezende, onze belangstelling, en nu wij het ten einde toe hebben gelezen, voelen wij ons gedrongen er het geëerd publiek en meer bepaald het vrouwelijk publiek opmerkzaam op te maken, als op een geschrift dat zoowel voor de dienstboden als voor de meesteressen vele leeringen en nutte wenken geeft in den onderhoudenden vorm van een verhaal, waarin wij hanna in vier zeer verschillende diensten zien verschijnen: eerst geheel ongeschikt, onhandig en onkundig, en zich allengs volmakende onder zeer verschillende meesteressen en opvoedsters. Er ligt veel kennis van het leven en den mensch ten grondslag dezer schets; geene jonge dame, geene huismoeder, geene dienstmaagd zal het uit de handen leggen zonder er enkele trekken van haar eigen beeld in wedergevonden te hebben, en wij wenschen van harte, dat dit boekske niet in den snellen stroom der verschijnende en verdwijnende boeken verloren ga, maar zich eene plaats in menig gezin, in menig hart moge verwerven, daar het eene hoogst belangrijke bijdrage is tot die volksboeken, waarin volksopvoeding het leidende denkbeeld is, en men ons niet op hersenschimmige theoriën onthaalt,
maar ons de eenvoudige praktijk voorlegt, zoo als die door een iegelijk onzer kan en moet worden in beoefening gebragt.
Aan ‘Een Nederlandsch Kunstenaar’ is eene warme hulde gebragt door Dr. j.j. viotta, w.j. hofdijk en Dr. j.p. heije, in een stukje, getiteld: ‘j.b. van bree’, waarvan een ‘tweede druk’ het licht ziet, uitgegeven te Amsterdam, bij de Erven h. van munster en zoon, in gr. 8vo., 22 bl. f :-75. - Deze hulde, opgedragen aan de Maatschappij Cecilia, behelst een kort, maar welgemeend woord van den eerste der drie genoemden, in proza, 4 bladzijden groot, en in dat enge bestek natuurlijk slechts oppervlakkig; daarna een vers van hofdijk: ‘bij de groeve’, en een ander: ‘ter uitvaarte’, van Dr. heije. Zoo warm het eerste is, zoo gekunsteld het laatste met zijn herhaalde:
Wij gelooven niet dat de nagedachtenis van van bree of de dichterroem van Dr. heije er iets bij zouden verloren hebben, zoo deze klinkklank ongedrukt ware gebleven. Een wèl uitgevoerd, slechts wat stijf portret van van bree versiert dit
| |
| |
boekske. - Bij het graf van den uitstekenden toonkunstenaar hield de Amsterdamsche pastoor haanraads eene Lijkrede, ‘voor de vuist gehouden en uitgesproken’ (sic!) door dien geestelijke, ‘uitgegeven en verkrijgbaar bij j. beerendonk, te Amsterdam.’ 't Is jammer, dat de nagedachtenis van den voortreffelijken toonkunstenaar zich knoopen moet aan zulke onbeduidende taal, koud als ijs, en ten deele daar al zeer weinig te pas komende; b.v. de betrekkelijk breede inleiding, strekkende om te zeggen welke redenen de directie der begraafplaats hebben doen besluiten om in den regel aldaar geene aanspraken te vergunnen! Als er zulke gehouden worden, is dat waarlijk ook een wijs besluit!
Pantheon. Tijdschrift ter verspreiding van nuttige kennis. Onder Redactie van Mr. w.r. boer, d. grothe, Dr. j.w. gunning en Mr. o. van rees. Nieuwe Serie. Eerste Jaargang. 12 Aflev. à 5 bladen. Te Zutphen, bij w. thieme. In gr. 8vo. f 6.- Zoo de eerste Aflevering van de nieuwe Serie van het Pantheon tot proeve dient van 't geen het tijdschrift worden zal, durft Ref. het aan allen aanbevelen. De onderwerpen, welke in de vier stukken van dit No. I gevonden worden, zijn allerbelangrijkst, en allen, voor zoo verre Ref. het beoordeelen kan, ferm behandeld. Zij zijn: léon faucher, als Staatsman en Staathuishoudkundige, door den eerstgenoemden Redacteur; wie dit gelezen heeft, zal zeker, even als Ref., verlangend uitzien naar het vervolg van deze monographie, vooral wegens de belofte door den Schrijver gedaan, van mededeelingen te zullen doen uit de nagelaten Mélanges van faucher, voor wien hij zijne lezers reeds zoo veel belangstelling heeft weten in te boezemen. - De bijdrage van den Heer grothe, betreffende De aardbol als vloeibaar ligchaam, behelst wel niet veel nieuws, maar beveelt zich aan door de populaire voorstelling van hoogst interessante en interesserende zaken. - Van de derde bijdrage, die van den Heer j.h. gunning, jr., valt niet veel te zeggen, dewijl het slechts eene Inleiding is op 't geen de Schrijver zich ten doel heeft gesteld mede te deelen. De bijdrage is getiteld: Over Zielkunde, en zal eene beschouwing behelzen van roorda's Zielkunde. - Ook het vierde stuk: De
Engelsche Staatsregeling sedert willem III, door den laatstgenoemden Redacteur, heeft in zijn onderwerp eenen recommandatie-brief, en zal ongetwijfeld strekken om het verlangen naar meer opstellen in dit genre van Mr. van rees op te wekken bij de lezers van dit maandschrift, dat wij een voor den Uitgever bevredigend succes toewenschen.
Algemeene Voorschriften behoorende bij de Bestekken van de verschillende Rijkswaterstaatswerken. Te 's Gravenhage, bij de Gebroeders van cleef. - Een nuttig werkje voor velen, ook voor directiën die niet bepaaldelijk met rijkswerken te maken hebben. Zeer aanbevelenswaardig om de nuttige opmerkingen die er in voorkomen - zie de nota omtrent den bazalt-steen. |
|