(ons onbekenden) Schrijver, waaraan wij allezins hulde doen, willen twijfelen, meenen wij dat hij althans meer met zijne krachten had moeten te rade gaan, eer hij een dusdanig werk in het licht zond, dat zeker, zoo als het daar ligt, weinig strekken zal (ten minste bij wie niet overtuigd wil wezen) om het Christendom in verhevener of beminnelijker licht te doen verschijnen. - Over het talent van den Heer jacobsz als Romanschrijver oordeelen wij ongunstig en wij zouden hem gaarne in bedenking geven, of hij, met het oog op het vele voortreffelijke, hetwelk, in den laatsten tijd vooral, in het vak van godsdienstige of stichtelijke Roman-literatuur ook ten onzent is verschenen, niet beter hadde gedaan het Horatiaansche
op zijn werk toe te passen, waardoor hij welligt in staat zou geweest zijn het publiek op meer rijpe en gezonde vruchten zijner verbeelding te onthalen.
Deze vrucht toch beschouwen wij als onrijp, en het zou ons weinig moeite kosten dit ons min gunstig oordeel door velerlei proeven en aanhalingen te staven. - Doch waartoe het geduld van onze lezers noodeloos te vermoeijen. Genoeg; van het begin tot het einde stuit men bij de lezing telkens op de grofste en meest tastbare onwaarschijnlijkheden. Gedurig treft men schilderingen aan, die tegen alle regelen van zuivere aesthetiek aandruischen (wij stippen slechts aan: D. I, bl. 34, 63, en vooral bl. 106 in fine); en de verschillende karakters!!?? Zij bezitten immers geen schijn van natuurlijkheid of waarheid? of wie kan zich in ernst zulk eene zotte en belagchelijke figuur als Tante prillius voorstellen? Wie ontmoette ooit wezens als Mevrouw walther en barbara, wangedrochten geteeld in het ontstelde brein des Auteurs, en wier bestaan in de werkelijkheid wij stoutweg ontkennen? Zelfs het karakter van lucie (de hoofdpersonaadje), ofschoon nog 't best geteekend, is toch veel te onbestemd om sterk te kunnen boeijen, en laat over 't geheel een weinig voldoenden indruk achter. Hoe weinig toont de Schrijver het vrouwelijk hart te kennen, als hij ons het onderhoud schetst tusschen lucie en herman (D. II, bl. 7). Zoo toch spreekt geene waarlijk beleedigde en gekrenkte vrouw!! - In 't kort gezegd, en