| |
Bijdragen tot de Oudheidkunde en Geschiedenis, inzonderheid van Zeeuwsch-Vlaanderen, verzameld door H.Q. Janssen en J.H. van Dale. Eerste Deel, IIe en IIIe Stuk. Te Middelburg, bij J.C. en W. Altorffer. 1856. In gr. 8vo. bl. 111-292. Elk Stuk f 1-:
De Heer van dale had elders, uit de nagelaten papieren van p. meesters, medegedeeld de vertaalde Inleiding der Redevoering van willem I, in Julij van het jaar 1578 te Dendermondc
| |
| |
in eene vergadering der Staten van Vlaanderen uitgesproken. Sedert was het hem gelukt de door zijn voorganger gebruikte kopij van die redevoering, en van 't geen verder op die vergadering voorviel, te ontdekken. Den inhoud van het gevonden handschrift biedt hij hier, met bijvoeging van het Fransche origineel, aan. - Minder dan hem verwondert het ons, dat het daar gebeurde door onze Geschiedschrijvers niet is geboekt. De behandelde zaken waren gewigtig genoeg, maar niet aan Vlaanderen bijzonder eigen. Zij maakten te zelfder tijd het onderwerp der beraadslagingen van de andere Gewestelijke Besturen uit. Evenmin zou, uit hoofde van den onbeslissenden uitslag dien zij had, en van den onbevredigenden invloed dien zij uitoefende, eene afzonderlijke melding van de Vlaamsche vergadering geregtvaardigd zijn. Maar belangrijk is zij in ons oog, eensdeels omdat het daar besprokene niet, gelijk dat der andere Staten-vergaderingen, in het duister gebleven, maar voor de nakomelingschap bewaard is; anderdeels omdat het verwarde en moeijelijke der tijdsomstandigheden er sterk door uitkomt, bovenal omdat die vergadering door den Zwijger, wiens groote en vrije ziel zich ook hier niet verloochende, bijgewoond en geleid werd.
Eene uitgebreide schets van 't geen tot de zamenroeping te Dendermonde had aanleiding gegeven, stelt den lezer in staat om over het medegedeelde te oordeelen. Eene hoofd-aanleiding was: het vinden der noodige geldsommen tot bescherming van het land tegen den algemeenen vijand, met terzijdestelling van gewestelijke en plaatselijke belangen. De redevocring van den Prins, om de vergaderden daartoe te bewegen, is een schoon gedenkstuk van zijnen vaderlandlievenden en kloeken geest. Het lid der Edelen en de Geestelijkheid gaven dan ook hunnen bijval, ofschoon de genomen besluiten slecht uitgevoerd werden. - De op den 12den Julij te Antwerpen ontworpen religie-vrede maakte een ander punt der beraadslagingen uit. Geeft van meteren van dien vrede slechts 30 artikelen op, volgens het Sluissche afschrift waren er nog 7, tegen de Gendsche beroerten gerigte, artikelen. Of en wat oranje tot aanprijzing der godsdienstvrijheid gesproken hebbe, blijkt niet. Zijne verlichte denkbeelden zijn echter buitendien bekend genoeg. De Adel liet er zich niet over uit. De Geestelijkheid nam ze aan, doch onder beding dat de vier leden des lands
| |
| |
ze ook goedkeurden, wat nogtans op den Gendschen wederstrevenden invloed schipbreuk leed. Behalve deze beide hoofdonderwerpen, zouden de verbindtenissen en onderhandelingen met anjou, met Engelands Koningin en met den Duitschen Keizer ter sprake komen: wat echter niet schijnt geschied te zijn. Wij hebben er ten minste niets meer van gevonden, dan eene in algemeene termen vervatte verklaring der Prelaten, die deze onderhandelingen, met al 't geen tot de oorlogszaken betrekking had, aan den Prins en de Staten overlieten.
Van dale zwaait hoogen lof toe aan de toetreding der Roomsche Geestelijken tot de gedane voorstellen, bepaaldelijk omtrent den godsdienstvrede. Hij noemt hun gedrag edel en boven zijnen lof verheven. Wij zien er alleen in een gevolg van den loop der omstandigheden, en een bukken voor den nooddwang. Hen die, zoo lang zij de handen ruim hadden, andersdenkenden op de wreedste wijze vervolgden, bij verandering van tijden, de verdraagzaamheid in het godsdienstige te zien huldigen, is ons verdacht. De Schrijver, zich zelven niet gelijk blijvende, levert den sleutel van hun toenmalig gedrag, wanneer hij zegt: ‘de Geestelijkheid kon niet anders handelen, zij behoefde een steun tegen de Gendsche partij. Die steun bij den Landvoogd, den Prins en de Algemeene Staten te vinden, zou hun, bij het afslaan der van hunnentwege gedane voorslagen, niet geworden zijn. Wilden zij niet allen invloed verliezen, dan moesten zij wel toetreden; 't geen echter niet geschiedde dan onder beding, dat ook de vier leden hunne toestemming gaven, en onder deze voorwaarde, die bewees dat zij hunne belangen niet vergaten: dat de Heeren van de vier leden, en alle Overheidspersonen en Officieren zich zelven verpligten en verbinden, om de Prelaten en Geestelijken in hun regt, bezittingen en personen te beschermen en te behoeden, op zoodanige wijze als van ouds is aangenomen. Hoe het verleenen van godsdienstvrijheid aan de Hervormden den Aartshertog matthias en den Algemeenen Staten tegen de borst was, en hoe schoorvoetende zij tot het ontwerpen van den religievrede traden, toont van dale op de overtuigendste wijze aan. Nog den 22sten April 1578 was een streng plakaat afgekondigd, waarbij de predikatiën, huwelijk, doop en andere oefeningen der Gereformeerde godsdienst als schandelijke bedrijven afgeteekend, en zij die iets ten nadeele der Roomsche godsdienst
| |
| |
ondernamen, bedreigd werden om als verstoorders der gemeene rust, anderen ten voorbeelde, zwaar te zullen gestraft worden. Wij begrijpen dan ook niet, hoe het bestaan van menschen, die, door hun getal en den aangroei hunner Gemeenten genoopt, in het openbaar ter uitoefening van hunne Godsvereering zamenkwamen, met den naam van aanmatiging en overweldiging kan gebrandmerkt worden. Van hooger hand hadden zij immers niets te wachten, en de vrijheid om God naar hunne overtuiging te dienen, zou hun, hadden zij zich lijdelijk gedragen, niet geworden zijn. Juist het uitkomen voor hun geloof bezorgde hun die. - Overigens wordt een blik geworpen op de gevolgen welke de godsdienstvrede voor Brugge, Sluis en het zoogenoemde vrije had; en van den voortgang der Hervorming in die oorden een overzigt gegeven, dat met verlangen doet uitzien naar het meerdere daaromtrent toegezegd.
Van dezelfde hand is eene teregtwijzing van 't geen van meteren en humeüs getuigen: dat ten tijde der verovering van Aardenburg door Prins maurits van de maria-kerk alleen de muren met eenige marmeren pilaren en twee torens stonden. Die kerk was, integendeel, nog in 1614 tot uitoefening van de Godsdienst in gebruik, en werd eerst afgebroken bij het aanleggen der nieuwe versterkingen om Aardenburg, tegen het einde van het twaalfjarig Bestand. Hare slooping leidde tot het herstel der vervallen St. Baafskerk, tot heden het sieraad der stad. - Nog geeft van dale: brandschatting van Sluis, door de witte Kaproenen van Gend, 1 Oct. 1379; Noodgodsbeelde-Noodgodsgilde, beide ter eere van Onze Lieve Vrouw in den nood (maria); naamsafleiding van den Antwerperpolder in Kadzand, oorspronkelijk de Anworp of Anwerp, aangeworpen land; en de voorspellingen van johannes laet van borchloen voor het jaar 1481, een oud Vlaamsch drukwerk.
Het stuk van den anderen Verzamelaar: over de bediening der mis op een draagbaar altaar te Aardenburg op het stadhuis, in gevolge de vergunning van den President van het Bazelsche Concilie, levert een bewijs van de zucht dier dagen om de plegtigheden der Roomsche eerdienst te genieten, ook buiten de heiligdommen en buiten de uren der openbare Godsdienst-oefening; terwijl dat over het maken van een openbaar
| |
| |
uurwerk in den toren der Lieve-Vrouwe-kerk van dezelfde stad in 1397, voor de oudheid der toren-uurwerken in Vlaanderen pleit. - Tot Aardenburg heeft ook betrekking de Verhandeling door g.p. roos, die, met de daarbij gevoegde toelichtingen en verklaringen, strekken kan tot betere kennis van de oude gesteldheid der omliggende landstreek, en tot het ontrukken aan de vergetelheid van vroeger daar bestaan hebbende dorpen en gehuchten.
Uit de Bijdrage van Ds. vorstman zal men geene hooge gedachten opvatten van de topografische en geografische kundigheden van een Belgisch notaris der zeventiende eeuw, die eene op weinige uren van zijn verblijf gelegen plaats in Holland zocht, noch van het doorzigt van Gouda's Kerkmeesteren, die zich konden verbeelden een proces gewonnen te hebben, waarvan zij niets wisten, en in het bezit van landerijen gekomen te zijn, waarop zij geene aanspraak maakten. Ongeloofelijk, zou men zeggen, indien de zucht om zich te bevoordeelen, die zoo groote rol speelt, het niet verklaarbaar maakte.
J. van der baan doet eene halve poging tot verklaring van den naamsoorsprong van Zaamslag, en rigt verder de aandacht op de beeldengalerij van Graven en Gravinnen aan den voorgevel van het stadhuis te Middelburg, bepaaldelijk op de bijzonderheid, dat op jakoba niet filips de Goede, maar een willem volgt, door wien hij 's Graven Stadhouder willem van lalain wil verstaan hebben. Dit komt ons niet waarschijnlijk voor. Lalain zou dan van al de Stadhouders, in en sinds de regering van het Bourgondische Huis zoo menigvuldig, alleen de eer genoten hebben om onder de Graven en Gravinnen gesteld te worden. Van der baan hecht dan ook zelf niet veel aan zijne verklaring. Doch wie is nu die op jakoba volgende willem? Aan plaatsverwisseling van den eenen met de andere valt niet te denken. Want voor jakoba staat haar vader willem. Zoude men niet een misslag mogen aannemen? De verwarring en willekeur in de rangschikking en volgorde heerschende bewijst, dunkt ons, dat het den Steller aan de noodige naauwkeurigheid, of aan de vereischte kennis ontbrak. Met weglating der vorige Graven wordt de rij geopend met dirk V, hier als de 10de Graaf voorkomende, om welk getal van 10 te vinden men de moeder en voogdes van
| |
| |
dirk V, geertrui, dezes tweeden man, robert de vries, en godfried met den Bult, moet medetellen. Daarentegen worden andere voogden, als de oom van floris V, die, met verwaarloozing van de zaken zijns pupils, voor zich van Vlaanderens Gravin, zwarte margriet, Zeeland bedongen had, niet opgenomen, terwijl wederom maximiliaan verschijnt als 35ste Graaf, volgende op karel den Stoute, hier de 31ste, en de 30ste en 33ste gemist worden.
Bij eene, aan familie-papieren ontleende, aanteekening van h.a. callenfels omtrent hendrik van dortmont, die, te Antwerpen woonachtig, te Haarlem den 6den Junij 1577 stierf, van wiens overlijden de Burgemeester van Haarlem berigt zond aan den Burgemeester bongaart te Wezel, wordt tot inlichting gezegd: dat het leger van Prins willem I in dien tijd te Wezel lag, en voorts gevraagd: was hendrik van dortmont misschien met eene zending van oranje te Haarlem? Wij moeten verklaren niet te weten, en ook niet te gelooven, dat het leger van den Prins in dat jaar te Wezel lag, en hij zelf zich daar bevond, en zelfs te betwijfelen of dit ooit het geval geweest is.
Ongegrond is de meening omtrent de afkomst van Kapitein hames, die in 1587 Sluis tegen parma hielp verdedigen, als zou hij een zoon geweest zijn van den bekenden Wapenkoning der Vlies-Orde, die zich jegens het verbond der Edelen en de vrijheid van godsdienst zoo verdienstelijk gemaakt heeft. Nicolaas de hammes, in 1568 bij den togt van willem I in een soldaten-oproer omgekomen, had zoon noch dochter. Zijne vrouw philippotte van den hertvelde, vroeger weduwe van jan du blioul, overleed vóór haren tweeden echtgenoot in 1564, zonder hem kinderen na te laten, terwijl zijne zuster françoise in 1570 van den Koning opheffing verkreeg van de verbeurdverklaring zijner goederen.
De inrigting der stukken is vreemd en weinig doelmatig. Indien men bij de Verhandelingen en Bijdragen de bronnen, die er toe behooren, voegde, zou de lezing niet telkens behoeven afgebroken te worden, en het nazien en vergelijken gemakkelijker vallen. |
|