der gebeurtenissen gedwongen aan het westen de heuchelijke verzekering te geven dat de ure der vrijheid daagt. Juist dat die mond zulk eene verklaring moest afleggen, bewijst dat ook de mannen van reactie en repristinatie op den duur zich niet kunnen verzetten tegen den geest van vooruitgang die uit God is. Doch naarmate het gewisser werd dat de bemoeijingen van de voorstanders der emancipatie tot het gewenschte doel zouden leiden, heeft men zich meer bezig gehouden met de vraag hoe de slaaf niet slechts in het bezit, maar ook in het genot der vrijheid zou moeten worden gesteld. Aan dat onderzoek heeft zich de heer v.t. gewijd. De resultaten van zijn nadenken heeft hij in zijne redevoering nedergelegd. Hij heeft dat in warme en doorgaans heldere taal gedaan, en wat hij uitsprak, met eenige aanteekeningen verrijkt, in druk gegeven. Na eerst herinnerd te hebben dat niet slechts vrijlating, maar ‘eene waarlijk heilzame vrijlating’ der slaven te bewerken, het doel is der maatschappij in wier afdeeling hij sprak, toont hij aan dat zulk eene vrijlating onmogelijk is zoolang de slaaf niet vatbaar wordt om de vrijheid te begrijpen en te genieten. Hij acht euangelisatie het eenig middel om de slavenbevolking tot die vatbaarheid te brengen. Maar hij begrijpt, en te regt, dat het euangelie zijnen vollen zegen niet brengen kan, tenzij eerst de maatschappelijke toestand van den slaaf worde verbeterd. ‘Gij hebt hier niet te doen,’ zoo luidt de ernstige, heldere taal, ‘met een aantal menschen, die korter of langer tijd hebben moeten bukken voor uitwendig geweld, en die slechts uit dat diensthuis behoeven te worden uitgeleid om een vrij en gelukkig volk te zijn. Het is er verre van verwijderd. De Slaven vormen een diep ongelukkig, een stelselmatig, een uit- en inwendig bedorven geslacht; een geslacht, dat door het gebruik hetwelk men er van gemaakt heeft tot traagheid, ontucht en
opstand is opgevoed. Men heeft het den arbeid leeren haten, omdat men het geen menschelijk loon op den arbeid, dat is: een vrije bezitting heeft gegeven; men heeft het denkbeeld zelf van maatschappelijke orde niet in zijnen kring toegelaten, terwijl men in dien kring den huwelijksband twee eeuwen lang heeft verscheurd en vertreden; men heeft allen band in zijne schatting tot een keten gemaakt, want men heeft geen anderen band dan dien van het lastdier aan deze menschen aangelegd. Wat zult gij aan dezulken