is. - En cornelius? welke zedelijke waarde heeft zijn karakter? Zeer zeker vertoont hij ons het beeld van een slecht, onoordeelkundig en hoogst onverstandig opvoeder, en de vraag (D. I, bl. 213) door hem gedaan: ‘Hoe komt het toch, daisy! dat gij in alles zoo goed, maar op één punt zoo onhandelbaar zijt?’ laat zich, dunkt ons, vrij gemakkelijk beantwoorden. - Hij zelf had haar immers door de blijken zijner dwaze genegenheid zoo gemaakt, en op hem rustte alle schuld, daar hij haar op een leeftijd, waarop andere kinderen met de pop spelen, reeds als eene volwassene had behandeld, en gedachten in haar had opgewekt, of althans gevoed en versterkt, die zij nog bij name zelfs niet behoorde te kennen.
Vraagt men nu: vindt gij dan toch over 't geheel de schildering niet lief, niet bekoorlijk, en lacht u het naïve van daisy's omgang met haren twintigjarigen voogd niet aan? Wij zijn verre van het tegendeel te beweren, maar uit een boek, hetwelk, gelijk dit, met zoo veel kunst en bevalligheid, zoo veel wezenlijk talent is geschreven, moest toch - en die eisch is niet onbillijk - ook eenig zedelijk nut kunnen getrokken worden: de lezing er van moest niet maar alleen een uur van aangename verpoozing, van aesthetisch genot aanbieden - verstand en gemoed beide hebben ook hunne eischen. En wat nu heeft daisy in dit opzigt, hetwelk daaraan voldoet? Welke zedelijke gedachte ligt er aan ten grondslag? welken indruk moet het na de lezing achterlaten? Zoo men er al geen dadelijk kwaad uit leere, veel goeds zeker ook niet. Ongelukkig toch, wie aan zulke droomen en fantaisiën als daisy toegevend, het leven doorwandelt... hij zou ernstig te beklagen zijn.
In gemoede dus kunnen wij, hoe zeer 't ons leed doet, over ‘Daisy burns’ niet dan een ongunstig oordeel vellen - trouwens, een ieder leze en oordeele. Bedriegen wij ons niet geheel en al in den goeden en gezonden smaak van het publiek, dan zal, na korten of langen tijd, de waarheid van hetgeen wij gezegd hebben, genoegzaam blijken.
Eer wij echter van daisy afscheid nemen, nog een enkel woord over, of liever tot den Uitgever, wien wij onze opregte hulde en dank wenschen toe te brengen voor de zorg en smaak door hem niet slechts aan de uitgave van dit, maar van al zijne werken besteed. Mogten vele H.H. Uitgevers hem hierin navolgen! Wij kunnen hun reeds vooruit, in naam van alle