inkerkering in de gewone tucht- en gevangenhuizen eenvoudig ‘dat der gemeenschappelijke opsluiting’ te heeten, geeft de onbekende schrijver reeds in den titel duidelijk te kennen welke vruchten hij van de eene, welke van de andere verwacht. De inhoud logenstraft de uit den titel opgevatte verwachting niet. Met warmte waar het zaken, en bezadigde waardigheid waar het personen betreft, verklaart S. zich voor het cellulair-gevangenisstelsel. Uitgaande van het ware en juiste denkbeeld dat de straf der misdaad moet dienen om den misdadiger te verbeteren, beveelt hij de eenzame opsluiting, zoo als die in ons vaderland wordt toegepast, aan, als: 1. voldoende aan de uitspraak der gezonde rede, - 2. aan de stem des tijds, - 3. aan de opwekking die van christus uitgaat, - 4. als de vrucht eener gerijpte ervaring, - 5. als zijnde in overeenstemming met de geschiedenis der leiding van den gevallen mensch door God. Nieuwe gezigtspunten over dit maatschappelijk vraagstuk opent dit werkjen niet. Maar wie 'tgeen reeds meermalen ten voordeele van het cellulair stelsel is aangevoerd, met warmte, overtuiging, gemoedelijkheid, helderheid en in doorgaans zuivere taal saamgebragt en behandeld wenscht te zien, hij koope, leze en herleze dit geschrift. De zaak is der belangstelling waardig, en niet minder de pleiter. Ééne kleine opmerking slechts! Uit de inhoudsopgave (bl. 7) zou men opmaken dat het stelsel, in de vierde plaats, als de vrucht eener gerijpte ervaring wordt aanbevolen. Maar de behandeling (bl. 26-28) kan tot het vermoeden leiden als waren die woorden ‘vrucht eener gerijpte ervaring’ meer op de aanbeveling zelve dan op het stelsel betrekkelijk. Of had de lezer anders geen regt gehad op statistische mededeelingen? Ware S. door die te geven niet getrouwer aan zijne opgave geweest, en zou hij dan tevens zijn betoog niet meer klem nog hebben bijgezet? Hoe dit zij, de schrijver heeft
aanspraak op erkentelijkheid, wat hij schreef op overweging....... en behartiging.
b.
v.h.