eindelijk, heenstappen over ééne uitdrukking tegen de ongeloovigen, die ons meer dan eenige andere heeft geërgerd, hoewel ze evenmin regt- als vrijzinnig is: ‘Indien wij geloovigen het eens hadden mis gehad, wat schade voor ons? Daarentegen zoo gij het mis hebt, gij hebt alles verspeeld.’ Hoe! gij mensch, naar het beeld van den God der waarheid geschapen, en van daar met brandenden waarheidsdorst vervuld in 't binnenste heiligdom uwer ziel, gij lijdt geene schade, als ge leugen aanneemt? ge behaalt geen voordeel, als ge leugen verzaakt? Weg, voor altijd weg met zulke valsche en onwaardige argumenten a tutiori! - Maar dat het, in weerwil van dit alles, aan den Heer callenbach gegeven is, om regt populair, regt hartelijk, en - wat wij voor geene mindere verdienste rekenen - regt gemeentelijk te prediken: dat hij, hoedanig zijne denkbeelden in 't leerstellige mogen wezen, in de praktijk op een gezond en werkzaam Christendom aandringt: dezen in ons oog veelbeduidenden lof hebben wij volmondig voor hem over. Zij het nu en dan al eens onder een (vooral Oud-Testamentisch) deksel, nogtans wordt christus door hem verkondigd: en daarin behooren we ons met den Apostel paulus te verblijden. Wie slechts met een oordeel des onderscheids deze Kerkredenen te lezen vermag, die zal er, gelijk wij, op vele plaatsen door gesticht worden. Gaarne deelden wij ten bewijze de waarlijk schoone plaats over de zondenvergeving door christus (bl. 195 en volgg.) mede; doch de ruimte ontbreekt ons. Wij bepalen ons dus tot het slot der preek over Matth. x:30: ‘Ja, Hij heeft de haren uws hoofds allen geteld. Gaat gij dan een bangen winter te gemoet, waarin ge ligt niet weten zult van den eenen tot den anderen dag te leven, wapen u slechts met vertrouwen, met vertrouwen op zijne almagt, die alles kan geven; op zijne
liefde, die alles wil geven; op zijne trouw, die alles zal geven. Ik durf u vrijmoedig zeggen: u zal geschieden naar dat gij vertrouwen zult. Indien uw vertrouwen sterk is en vast, gij zult ondervinden dat de God van elia en eliza nog dezelfde God is; gij zult ondervinden dat de God van dien Duitschen leeraar henke, van wien zoo veel merkwaardigs is opgeteekend, nog leeft; gij zult van de raven gediend worden en van de lieve zangvogels, indien de Heere het noodig keurt. En gij, rijken, op den Heer vertrouwende, zult weldoende niet