De Man met de Huishoudster. Naar het Zweedsch van Jeremias Munter. Twee Deelen. Te Alkmaar, bij H.J. van Vloten. In gr. 8vo. IV en 420 bl. f 3-90.
De Zweden zijn er voor bekend dat zij hun ligchaam bijzonder stevig voeden, en indien zij nu voor hunnen geest evenveel eischen, zal waarschijnlijk het schrale kostje van jeremias munter onder hen niet veel aftrek hebben gehad. Dit is echter eene zaak die de Schrijver met zijne landgenooten moet afmaken; wij zeggen gerust tegen de onze: legt het boek ongelezen ter zijde, en verzoeken den Vertaler in het vervolg zulke prullen niet over de grenzen te halen.
Indien hij een Nederlander is, zou men hem bovendien nog den raad kunnen geven, om liever zijne snipperuren te besteden aan de volmaking zijner kennis van zijne eigene taal.
Het is een iets dat zonderling mag heeten, als men zich in een geestdriftelijk oogenblik verbeeldt genoegen om zich te spreiden, door het vertalen van een werk als het onderwerpelijke. Zou men den menschen dat genoegen dan niet doen? Men wil hen zoo gaarne wel! Men zet zich neder; doch spoedig bemerkt een zoodanig iemand, door een rugblik op zijn werk, dat hij een zwakkeling in de taal is, en er al zeer bitter weinig van weet. Laat wezen dat deze woorden voor een Nederduitscher vreemd klinken, maar het doet iedereen genoegen om zijne eigene taal te hooren, en daarom spreek ik den Vertaler dus aan. Hoe gaarne zou ik ook nog gewagen van een natuurfrisschen geest; van luchtlichte alfen; van eene Juffrouw die goed weensch was, van ontzielde harten die men op een slagveld vond, enz.
Eenige dezer uitdrukkingen doen aan eene vertaling uit het Hoogduitsch denken; slechts ééne enkele onjuist vertaalde plaats herinnert ons het Zweedsch, namelijk: ‘Wij begrijpen het genoeg’ (bl. 68); uit welke taal dan ook moest Sommervogel of Sommarfågel beide door kapel of vlinder zijn overgebragt.
Een leelijk vignetje completeert de aantrekkelijkheden van dit werk.
m.p.h.