| |
Volks-Almanak voor het jaar 1857, uitgegeven door de Maatschappij: Tot Nut van 't Algemeen. Te Amsterdam, bij P.C.L. van Staden. In 12mo. f :-40.
D'Erve C. Stichters Enkhuizer Almanak voor het jaar 1857. Te Amsterdam, bij denzelfden. In Almanaks-formaat.
Wij kondigen hiermede den Almanak aan, die ‘niet voor, maar door of van wege de Maatschappij tot Nut van 't A. wordt uitgegeven, bestemd om te voorzien in de behoeften der min geoefenden, onder den titel van Volks-Almanak, uitgegeven door de Maatschappij tot Nut v. 't A.’ Hij is voor een geringen prijs verkrijgbaar gesteld. De leden der Maatschappij ontvangen er elk een afdruk van ter kennisneming, en om langs dien weg de verspreiding te helpen bevorderen. ‘Het gebruik van het Mengelwerk is, onder bepaalde voorwaarden, almede vergund aan een der eigenaars van de Erve stichters Enkhuizer Almanak.’ Zie ‘Jaarboeken der Maatschappij’, No. III, bl. 6. De Heer van staden heeft dan ook zijnen Enkhuizer over 1857 nagenoeg geheel gevuld met het Mengelwerk van den Volks-Almanak. Wij zullen ten behoeve van diegenen onzer lezers, die niet zoo als wij in de gelegenheid zijn beide Almanakken te vergelijken, aanwijzen, waarin zij, buiten het formaat, verschillen. Het voorwerk van den Enkhuizer, hoe veel het gewonnen hebbe in typographische uitvoering, prijkt nog altijd met de weêrsvoorspellingen, zoo als ook zijn Mengelwerk nog niet waagt anders aan te vangen, dan met ‘Aanteekeningen van Don antonio magino.’ Beide is evenwel maar voor de leus. ‘Wij geven u,’ zoo berigt de Uitgever, ‘in plaats der verdichte mededeelingen van Don antonio, de zuivere, eenvoudige waarheid der wetenschap. Mogt gij door die degelijke Natuurkennis vrij gemaakt worden van de verouderde vormen der overlevering, en zelve van ons begeeren, dat wij voor het vervolg de Almanaksvoorspellingen
| |
| |
weglaten, die (wij verzekeren het u) niets anders zijn dan aardigheidjes, die 't ons verbazen zou, als ze toevallig den spijker eens op den kop sloegen.’ De Volks-Almanak zwijgt natuurlijk van een en ander. Het voorwerk van den Enkhuizer is bovendien nog iets meer ingerigt ten behoeve van Amsterdam, Holland en de zeeplaatsen. Wij laten dit aan zijne plaats, daar wij liever als ‘Vaderlandsche Letteroefeningen’ het oog slaan op het Mengelwerk, dat de Maatschappij tot Nut v. 't A. met beide Almanakken bij duizenden, of liever tien-duizenden exemplaren onder het Nederlandsche volk verspreidt. De Volks-Almanak heeft onder de rubriek ‘Uitspanningsreizen’ een tweeden brief van e.w.: ‘Togtjes door Friesland’, voorts als ‘Gezondheidsleer’ een stuk: ‘Hoe men ziet en kan blijven zien’, door f.c.d. te U, en, eindelijk, eene belangrijke verzameling van tabellen omtrent den staat des Vaderlands, onder den titel ‘Statistiek’; - hetgeen wij missen in den Enkhuizer. Daarentegen vinden wij in dezen, onder de rubriek ‘Losse Dichtstukjes’, een vierregelig versje van h.: ‘Een spiegel’, en veertien oude berijmde zedespreuken, den lezer gegeven als ‘Oud goud’, voorts vier zoogenaamde anekdoten als ‘Bladvulling’, en, eindelijk, eene ‘Korte Kronijk’, beginnende met het jaar 1819’, - wat in den Volks-Almanak niet staat. De houtsneê-plaatjes zijn ook in den Volks-Almanak talrijker en uitvoeriger dan in den Enkhuizer; eene noodzakelijkheid wegens het verschil van formaat. Ook verschilt de volg-orde der stukken. Overigens is het Mengelwerk geheel hetzelfde, en, naar wij vertrouwen, bij alle onze lezers bekend, en zoo gunstig bekend als het verdient. Wij willen het dan ook niet als
zoodanig beoordeelen, maar ons verheugen, dat de Maatschappij den ouden slender eindelijk eens verlaten heeft, en haren leden althans een meer fatsoenlijken Almanak levert.
Of echter de Maatschappij in dezen geheel aan hare roeping voldoet, mogen wij, medearbeiders aan een der populairste Tijdschriften, die ons hierin ook eenig regt van spreken toekennen, niet volmondig verzekeren. Zij is door hare geheele inrigting en uitbreiding het eigenlijke orgaan van de volksbeschaving in Nederland geworden. Hare verantwoordelijkheid is zeer groot, wanneer men bedenkt, welk een invloed zij met hare bijna 15,000 leden, hare hulpmiddelen en correspondentiën,
| |
| |
hare departements-vergaderingen, enz. enz., kan oefenen. Die invloed bepaalt zich niet alleen tot het Vaderland, maar strekt zich uit naar Oost-Friesland, België, de Nederlandsche bezittingen in Oost en West. Met weinig moeite zouden de Nederlandsche bewoners van Noord-Amerika en die van Zuid-Afrika, die beiden onze taal nog blijven spreken en allezins in eere houden, ja zelfs de mysterieuse Japannezen, die de vaccine, den stoom en de Europeaansche wetenschappen van Nederland overnemen, in de Maatschappij tot Nut v. 't A. een sleutel kunnen vinden, waardoor hun ten allen tijde een toegang verzekerd werd tot het heiligdom der Nederlandsche beschaving. Bedenkt men dit, dan breidt zich het veld, 't welk de Voorzienigheid dier Maatschappij als 't ware hoorbaar en tastbaar ter bewerking toevertrouwt, verbazend uit. Wie, b.v., of wat zou een zoo heilzamen invloed kunnen aanwenden tot beschaving van die millioenen in Europa, Azië, Afrika, Amerika, bij wie Neêrlands taal, Neêrlands zeden, Neêrlands geest nog altijd het meest vermogen, en die wij gelooven zonder overdrijving wel op een 30-tal millioenen te mogen schatten, dan juist de Maatschappij tot Nut v. 't A.? Velen onzer landgenooten meenen welligt, dat wij hier luchtkasteelen bouwen. Dit is echter het geval niet. Wij willen maar vragen: wat meent gij zou onze Maatschappij tot Nut van 't Algemeen doen, wanneer hare 15,000 leden Engelschen of Amerikanen waren? en wij laten het antwoord aan den bescheiden lezer. Wij hooren fluisteren, als met heimelijken angst: ‘Maar hoe met Art. 1 der Wet van 1854? - Maar waarlijk hoe, - en nog eens hoe - kan onze Maatschappij zich met vreemde landen en volken moeijen? - Mogt het eenigzins mogelijk zijn, dan toch heeft de zaak geene haast.’ Op dergelijke taal hebben de ‘Vaderlandsche Letteroefeningen’ geen wederwoord. Zij geven maar een wenk, en niets meer. Steller dezes heeft zelfs de eer eenigzins ingewijd te
zijn in de groote bezwaren, die voor het Hoofdbestuur aan de zamenstelling en de uitgave van den Nuts-Almanak verbonden zijn. Hij zal dan ook met geene vitterijen het door hem hooggeachte Hoofdbestuur over dien Almanak lastig vallen; wanneer hij het zou willen, hij zou het niet vermogen, daar hij niet zeggen kan, of alles wat die Almanak levert, is goed, nuttig, doelmatig. Wij verblijden ons dan ook ten hoogste, dat de Maatschappij belangrijke
| |
| |
schreden voorwaarts heeft gedaan. Wij bedanken de H.H. j.v.d.h., f.k. en f.c.d., en de overige proza-schrijvers voor hunne belangrijke wetenschappelijk-populaire bijdragen; ja, ook den Amsterdammer e.w., die ons Friesland veel te goed voor een Amsterdammer kent, en dien wij daarom voor den Fries w.e. aanzien, wij bedanken hen allen. Maar nogtans, wij kunnen ons niet weêrhouden om ten aanhoore van het Vaderland, der Maatschappij tot Nut v. 't A. af te vragen: ‘Hebt gij wel een gerust geweten ten opzigte van uwen Almanak? Moest dat Mengelwerk, dat gij bij tien-duizenden exemplaren aan plebs en burger in handen geeft, uw oogappel, uw troetelkind niet zijn? Moest daaraan, als aan de hoop uwer toekomst niet al de rijkdom uwer ingespannen moederzorg besteed worden? Welligt hebt gij beter den slag om het volk te trekken, dan wij weten te beoordeelen; maar met allen eerbied voor de uitstekende mannen, die het Mengelwerk voor uwen Almanak van 1857 bezorgd hebben, vragen wij op uw geweten u af: Bevalt u de geïllustreerde Almanak onder Redactie van Mr. w. van de poll niet beter, dan uw eigene? Of vindt gij niet in de schriftjes van den ‘Vriend van Armen en Rijken’ veel natuurlijker populariteit, dan in uw eigen Almanak? Zou het welligt ook goed zijn, wanneer gij uwe bijdragen niet schier bij uitsluiting gingt verzoeken van wetenschappelijke menschen, die wel is waar zich meesterlijk en ook voor het plebs verstaanbaar weten uit te drukken, maar toch meestal artikelen leveren, die het plebs zelden gaarne leest? Het plebs, over 't geheel genomen, moet lezen wat haar lijden, haar denken, hare taal, haren geest en hare gebreken door en door weet te beschrijven. Een schrijver, die dat kan, is ook in staat om zelfs het laagste gepeupel weg te slepen, ja den diepst gezonkene te bezielen met geestdrift. Uw doel, wij moeten het prijzen, is om een
jaarlijksch schoolof leerboekje aan uw publiek te geven, en daardoor ten minste iets te weren van die walgelijke, afschuwelijke rampzaligheden, die de ongelukkige proletariër vaak met gierige blikken verslindt, of eener even ongelukkige, met open mond en gloeijende wangen luisterende slet voorleest. Maar gij, denkt gij genoeg met uwen edelen h. die zijne voortreffelijke dicht- en zangstukjes uwen Almanak nu reeds vele jaren lang in milden overvloed ten beste geeft, denkt ge wel genoeg ook aan dat
| |
| |
publiek? Zoekt gij wel genoeg zoo iets te leveren, dat zonder preek te zijn, door de onweêrstaanbare kracht der waarheid en nog meer door die van het zedelijk-schoone wegsleept, als, b.v., ‘Het Varkentje’ van h. (Volks-Almanak, bl. 133)?
Duid het ons niet ten kwade, dat wij, die nog een twintig jaren ouder zijn dan gij, en evenmin als gij, altijd met de noodige veerkracht, of met het noodige talent of met de noodige bewustheid onzer roeping het Vaderland gediend hebben, nu zoo vrij uit tot u spreken. Wij ‘Letteroefeningen’ hadden zoo gaarne, o veel rijker en magtiger zuster, die met ons in de 18e eeuw geboren zijt, dat gij en wij voor Nederland weder wierden, die wij vroeger waren, maar nu verjongd en bezield met wat er reins en krachtigs is in den ademtogt der 19e eeuw.
h.
k.
|
|