Engelsche poëzy en proza, waarin, tot ons leedwezen, juist de laatste jaren bijna niet worden besproken. Dan volgen nog uit de 4e der door den S. aangenomen perioden (zie onze aankondiging van de 1e Aflev.) stukken uit de groote geschiedschrijvers, hume, robertson, gibbon: de gemengde schrijvers, mandeville, pope, chesterfield, blair, burke, de bekende ‘brieven van junius’: de overgangsschool, b.v. thomson, lyttleton, moore, e.a.; de ‘kleine dichters’, b.v. collins, akenside, smollett, percy, cowper, enz.; en de Schotsche poëzy van dezen tijd, b.v. ramsay, hamilton, beattie, de vertaler van ossian's Gedichten, en burns (dit laatste heerlijke genie noch in de biografie, noch in de gekozen stukken levendig genoeg voor de aandacht gesteld). Eindelijk de 5e periode, van 1780 tot aan onze dagen; waarbij achtereenvolgens de Engelsche en Schotsche dichters, de novellisten, de geschiedschrijvers, de parlementaire redenaars en de schrijvers over gemengde onderwerpen zijn opgenomen.
Het was ons bij de lezing weder een rijk genot, in de volkrachtige Engelsche litteratuur van den eenen tot den anderen, nu met meer dan met minder bevrediging, nu tot een bekende dan tot een onbekende over te gaan. Bij de prozastukken wenschten wij dikwerf, nader bekend te worden gemaakt, niet alleen met den schrijver in 't algemeen, maar ook met het werk waaruit het stuk genomen is, en de bepaalde plaats welke het daarin beslaat. De stijl is soms wat achteloos en nuchter: zoo vatten wij, b.v., de tegenstelling niet recht, wanneer van grainger gezegd wordt dat hij, ‘hoewel hij geneesheer van beroep was, zich zeer gunstig als dichter onderscheidde door 't bezingen van het suikerriet.’ Hier en daar misten wij personen die sommigen der opgenomene in belangrijkheid overtreffen, b.v. den invloedrijken bentham, de teedere dichteres landon, den gevierden tennyson. Kan men in ons land de heerschende vertaalwoede niet te keer gaan, het is ten minste nuttig, op goede, smaakvolle vertalers, als w. sotheby, de aandacht te vestigen. Wordt de oppervlakkige james genoemd, dan verdiende zulks voorzeker ook de vrijmoedige novelliste harriët martineau. Hier en daar is ook de ruimte en belangstelling waarmede de eene schrijver tegenover den anderen bedacht wordt, niet evenredig aan hunne verdiensten: behoort den grooten burke, b.v., minder plaats dan den onderhoudenden verteller marryat? Ook de inhoud