hij eene geschiedenis van den tuin van het Amsterdamsch Genootschap verwacht, en eene handleiding om, bij een bezoek van dien tuin, de merkwaardigste voorwerpen van de dierenwereld, welke daar leven, te leeren kennen. Moeijelijk is het ons een overzigt te geven van een opstel, waarin wij geen plan hebben kunnen vinden. Nu en dan meenden wij, dat de Schr., die van zich zelven getuigt: ‘dat de gestrenge wetenschap op hem hetzelfde magische aantrekkingsvermogen uitoefent als de lichtende oogen van 't verraderlijk reptiel dáár voor ons, een reusachtige python, op de onnoozele duive’ (bl. 43), een wetenschappelijk man was, die zich de moeite getroost had om de zoölogie ‘te populariseren of te vulgariseren’, maar wij moesten daar echter aan twijfelen. Zoo hij het waarlijk beter weet, had hij, b.v., niet moeten schrijven (bl. 21): Ons Genootschap bezit ook den rooden Flamingo of duiker-pelikaan (Pelecanus Carbo) van Zuid-Amerika.’ Wanneer hier niet iets uitgevallen is, kunnen wij het niet verstaan, daar Flamingo en Carbo vogels van geheel verschillende orden zijn. Op bl. 11 wordt van den Amerikaanschen struisvogel gezegd, dat de woestijnen van Afrika en Arabië zijn eigenlijk vaderland zijn! Op bl. 14 lezen wij, dat de Stenops van Java ook bastaardaap van Ceilon heet; de Stenops van Ceilon, de slanke Lori, is eene geheel andere soort dan de Javaansche Stenops. - Sommige onnaauwkeurigheden willen wij gaarne onder de drukfouten rekenen, maar ook dan is het te misprijzen, dat de Schr. niet zorgvuldiger voor den druk heeft gezorgd. Zoo lezen wij (bl. 29): Procyon cancriorum, bl. 36: Ornithorynchus paradoxicus, Dichotylus torquatus, enz. - Op bl. 11: ‘Zoo denken wij bij de gemsbokken altijd aan de Alpen, bij de lama's aan Persië en naburige landen.’ Wij willen gaarne gelooven, dat de Schr. Peru
heeft bedoeld, maar zijn werkje is immers niet geschreven voor hen, die conjecturen kunnen maken en dus zijne mededeelingen niet behoeven? Dezelfde slordigheid heerscht ook in den stijl. Men lette, b.v., op deze proeve: ‘Daarentegen mag men als stellig aannemen, dat de moeflon van Sardinië en Korsika stellig niet het stamras van ons gewoon schaap is, of men zoude willen vooronderstellen, hetzij dat de vroegste beschaving des menschen van elders naar Azië was overgegaan, hetzij dat de aartsvaders en hunne voorvaderen (!) liever naar Sardinië en Korsika waren gegaan om moeflons te