Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1857
(1857)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 175]
| |
tische plagen over ons arm land wordt uitgegoten, is het een verblijdend en verrassend schouwspel eenige weinige boeken op te merken, welke van degelijkheid, ijver, en kennis getuigen. Zulk een boek is het werk van den Hoogleeraar van hall, door den Schrijver onder den nederigen titel van Handleiding ter perse gezonden. Er zijn in den laatsten tijd weinige boeken in de regtswetenschap verschenen, waarmede wij ons regtsgeleerd publiek zoo van harte geluk wenschen als met den arbeid van den Utrechtschen Hoogleeraar. Gaarne motiveren wij die uitspraak. Vooreerst is het een systeem dat den beoefenaar van het Burgerlijk Regt een meer gemakkelijk pad doet betreden, dan hem wachtte in den doolhof des Wetboeks; ten anderen geeft de Schrijver van het Burgerlijk Regt, geheel onderscheiden van het Burgerlijk Wetboek, want daar waar de groote hoop van Wetboek spreekt, als ware dit het regt, gebruikt zij een Rhetorisch figuur pars pro toto - in de behandeling nu van dat Burgerlijk Regt toont de Schrijver de meest mogelijke naauwgezetheid te hebben in acht genomen; de belangrijke uitspraken (want ook bij dezen geldt het multum, niet het multa), de meeningen der onderscheidene regtsdoctoren, dit alles is met juistheid en zorg verzameld onder de hoofdtrekken die het Burgerlijk Regt wedergeven, wanneer men ten minste daarbij de aangehaalde artikelen gelieve na te slaan. Vooral prijzen wij het gebruik dat van het Romeinsche Regt is gemaakt, dat op vele plaatsen nog altijd de zuivere bron is waaruit men putten moet, en dat te weinig geraadpleegd wordt door de auteuren over ons hedendaagsch Regt. Menig boek mislukt, menig proces wordt verloren, omdat de schrijver of pleiter alleen in zijn Code en niet in de Pandecten tevens zag! Niet alzoo de Heer van hall. Hij deelt overal, waar dit van gewigt is, (en het vereischt kennis om te weten waar dat gewigt bestaat), de plaatsen uit het Romeinsche Regt mede; hij klimt daarna tot de oudvaderlandsche en Fransche wetten op, wanneer dit op het onderwerp van toepassing is, en hoewel de kritische methode in de gewigtige aanteekeningen hare vertegenwoordiging vindt, is de historische uitlegging niet vergeten. De vereeniging dier twee methoden is ons altijd de eenige ware weg voorgekomen, om met vrucht de regten te beoefenen, en zoo men eenig begrip wil erlangen omtrent het verschil dat er tusschen een | |
[pagina 176]
| |
regtsgeleerde en een persoon bestaat, die de Wet van buiten (auswendig) kent, sla het boek van den Heer van hall op, en hij zal bevredigd zijn. Eene laatste verdienste is de kortheid en helderheid van uitdrukking; geen enkel onnoodig woord vindt gij hier, en dit is zeker in eene Handleiding prijselijk, en dubbel loffelijk in eene eeuw waarin zoo veel onnoodigs gedrukt wordt. De vlijtige raadpleging van voorduin en de herinnering aan de authentieke explicatie der Wet, verhoogt de voortreffelijkheid van het werk. Uit den aard der zaak kan Ref. met de lezers van dit Tijdschrift het geheele werk niet doorloopen. Te meer is dit onnoodig omdat de naauwkeurigheid der verzameling niet dan door de raadpleging van het werk kan worden bevestigd, en de Schrijver dikwijls de punten van quaestie aanroert zonder die te beantwoorden. Dit is zeer verdedigbaar. De Handleiding put uit gemeene bronnen, geeft een geheel, wijst op uitspraken, wetsbepalingen, en litteratuur, en veronderstelt nu den lezer op de hoogte, om zelf een antwoord te geven; zij lokt dit zelfs uit, en doet daardoor de regtswetenschap meer voordeel, dan dat ze ex tripode in een paar woorden eene solutie gaf, welke uit den aard van het werk niet breed gemotiveerd konde zijn. Wij wenschen het boek op de schrijftafel van elk Jurist, en eindigen met den wensch: dat men niet van dit werk zegge, wat de Schrijver zelf van de ‘Handleiding’ van Prof. nienhuis in zijne Handleiding schreef, dat, namelijk het boek slechts één gebrek had, dat het zich te lang liet wachten.
|
|